ECLI:NL:OGAACMB:2023:23

Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
13 maart 2023
Publicatiedatum
26 juni 2023
Zaaknummer
AUA202202040
Instantie
Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het verzoek om studiefaciliteiten en de toekenning van bijzondere vrijstelling van dienst voor ambtenaar tijdens opleiding

In deze zaak heeft het Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba uitspraak gedaan op het bezwaar van klaagster, een ambtenaar werkzaam bij Centro di Desaroyo di Hende Muher (CEDEHM), tegen een landsbesluit van de Gouverneur van Aruba. Klaagster had op 27 oktober 2020 verzocht om thuis te mogen werken en vrijstelling van dienst ten behoeve van de opleiding 'Legislative Lawyer'. Het bestreden landsbesluit, genomen op 29 april 2022, verleende klaagster de mogelijkheid om de opleiding te volgen onder bepaalde voorwaarden, waaronder de verplichting om drie jaar bij CEDEHM te blijven werken na afronding van de studie.

Klaagster was het niet eens met deze voorwaarden en stelde dat het besluit in strijd was met de beginselen van behoorlijk bestuur, zoals het vertrouwensbeginsel en het gelijkheidsbeginsel. Het gerecht heeft vastgesteld dat klaagster in haar verzoek niet expliciet om studiefaciliteiten had gevraagd, maar om toestemming om flexibel en thuis te werken. Het gerecht oordeelde dat het bestreden landsbesluit niet op goede gronden was genomen, omdat klaagster geen studiefaciliteiten had aangevraagd en geen studieverlof had genoten.

De rechter verklaarde het bezwaar gegrond en vernietigde het landsbesluit van 29 april 2022. De uitspraak benadrukt het belang van duidelijke communicatie in verzoeken van ambtenaren en de noodzaak voor bestuursorganen om verzoeken correct te interpreteren. Klaagster kan nu zonder de opgelegde voorwaarden haar opleiding voortzetten.

Uitspraak

Uitspraak van 13 maart 2023
Gaza nr. AUA202202040

HET GERECHT IN AMBTENARENZAKEN VAN ARUBA

UITSPRAAK
op het bezwaar in de zin van
de Landsverordening ambtenarenrechtspraak (La) van:

[Klaagster]

wonend te Aruba,
KLAAGSTER,
procederend in persoon,
tegen:

DE GOUVERNEUR VAN ARUBA,

beide zetelende in Aruba,
VERWEERDER,
gemachtigde: mr. Y.F.M. Kaarsbaan (DWJZ).

PROCESVERLOOP

Bij landsbesluit van 29 april 2022 no. 19 (het bestreden landsbesluit), door klaagster ontvangen op 20 mei 2022, heeft verweerder besloten om klaagster voor het studiejaar 2020-2021 in de gelegenheid te stellen om de opleiding “Legislative Lawyer” te volgen onder bepaalde voorwaarden.
Tegen het bestreden landsbesluit heeft klaagster op 16 juni 2022 bezwaar gemaakt bij het gerecht.
Op 21 november 2022 en 24 november 2022 heeft verweerder stukken ingediend.
Het gerecht heeft de zaak behandeld ter zitting van 28 november 2022. Klaagster is in persoon verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door de gemachtigde voornoemd.
Desgevraagd heeft verweerder zich op 6 februari 2023 uitgelaten.
De uitspraak is vervolgens bepaald op heden.
OVERWEGINGEN
De feiten
1.1
Klaagster is ambtenaar en is thans werkzaam bij Centro di Desaroyo di Hende Muher (CEDEHM).
1.2
Bij e-mail van 19 juni 2020 heeft de directeur van Dienst Huur- en Consumentenzaken (DHC) toestemming en medewerking verleend aan klaagster om de opleiding “Legislative Lawyer” (hierna: de opleiding) te mogen volgen. Tevens is, in overleg met het Ministerie van Sociale Zaken, besloten dat het ministerie zorg draagt voor de kosten van de cursus (Afl. 3.500).
1.3
Bij landsbesluit van 27 mei 2021 no. 8 heeft verweerder onder meer besloten om klaagster met ingang van 24 augustus 2020 over te plaatsen van DHC naar CEDEHM.
1.4
Bij brief van 27 oktober 2020 heeft klaagster het Hoofd CEDEHM verzocht om thuis te mogen werken en vrijstelling te krijgen ten behoeve van de opleiding.
1.5
Op 29 oktober 2020 heeft het Hoofd CEDEHM toestemming verleend.
1.6
Op 27 augustus 2021 heeft klaagster het diploma van de opleiding behaald.
Het bestreden landsbesluit
2. Bij bestreden landsbesluit van 29 april 2022 heeft verweerder besloten om ”gelezen het verzoek van 27 oktober 2020 van mevrouw [klaagster]…” klaagster voor het studiejaar 2020-2021 in de gelegenheid te stellen om de opleiding “Legislative Lawyer” te volgen onder de voorwaarden:
A. dat betrokkene, na afronding van de studie, verplicht is om minstens 3 jaar bij het Centro di Desaroyo di Hende Muher te blijven werken;
B. dat de aan betrokkene toegekende studiefaciliteit voor maximaal 1 jaar wordt toegekend;
C. dat de diensttijd waarop de vrijstelling van dienst in verband met de genoemde studiefaciliteit betrekking heeft, beschouwd wordt als diensttijd voor:
a. de beoordeling van pensioenaanspraken;
b. de regeling van het pensioen;
c. de toekenning van periodieke verhoging van bezoldiging;
d. anciënniteit ten behoeve van bevordering.
Ter zitting heeft verweerder betoogd dat het verzoek van klaagster is gelezen als een beroep op studiefaciliteiten, met name studieverlof (studeren tijdens werktijd) en bijzondere vrijstelling van dienst op de dag vóór en op de dag waarop een examen wordt afgelegd.
De bezwaargronden
3. Klaagster kan zich niet verenigen met de bestreden beschikking en heeft zich - kort samengevat - op het standpunt gesteld dat het bestreden landsbesluit is genomen in strijd met verschillende algemene beginselen van behoorlijk bestuur, met name het vertrouwensbeginsel en het gelijkheidsbeginsel. Klaagster is het niet eens met de voorwaarde dat zij verplicht drie jaar bij CEDEHM moet blijven werken, omdat deze voorwaarde een eventuele overplaatsing in de weg staat. Klaagster verzoekt om verweerder te veroordelen tot het betalen van immateriële schadevergoeding in verband met opgelopen schade.
De ontvankelijkheid
4.1
Ingevolge artikel 41, eerste lid, van de Landsverordening ambtenarenrechtspraak (hierna: La), dient het bezwaarschrift te worden ingediend binnen dertig dagen te rekenen vanaf de dag waarop de aangevallen beschikking is uitgesproken.
Het derde lid van dit artikel bepaalt dat, indien het bezwaar na de daarvoor bepaalde termijn is ingediend, de indiener niet op grond daarvan niet-ontvankelijk wordt verklaard, indien hij ten genoegen van de rechter aantoont het bezwaar te hebben ingebracht binnen dertig dagen na de dag waarop hij van de aangevallen beschikking kennis heeft kunnen dragen.
4.2
Klaagster heeft haar bezwaarschrift na het verstrijken van de in artikel 41, eerste lid, van de La gestelde termijn ingediend. Uit de gedingstukken blijkt echter dat zij de bestreden beschikking pas op 20 mei 2022 heeft ontvangen. Dit betekent dat moet worden aangenomen dat het bezwaar is ingediend binnen de in artikel 41, derde lid, van de La gestelde termijn. Het bezwaar is ontvankelijk.
Het wettelijk kader
4.3
Ingevolge artikel 4 van de Landsverordening vakantie en vrijstelling van dienst ambtenaren (Lvvda) is het hoofd van dienst de bevoegde autoriteit wat betreft de bij zijn dienst werkzaam gestelde ambtenaren.
4.4
Ingevolge artikel 26, eerste lid, aanhef en onder sub l, van de Landsverordening vakantie en vrijstelling van dienst ambtenaren (Lvvda) wordt, tenzij de belangen van de dienst zich daartegen verzetten, aan de ambtenaar op zijn daartoe strekkend mondeling of schriftelijk verzoek door de bevoegde autoriteit vrijstelling van dienst wegens bijzondere omstandigheden, met behoud van vol inkomen, verleend op de dag vóór en op de dagen waarop een examen ter verkrijging van een wettelijk erkend diploma wordt afgelegd.
4.5
Ingevolge artikel 28, geniet de ambtenaar op een andere werkdag vrijstelling van dienst wegens bijzondere omstandigheden, indien hij op een dag waarop de overheidsdiensten voor zover de belangen van de dienst dit toelaten zijn gesloten, gehouden is dienst te verrichten binnen de vastgestelde werktijden dan wel, in geheel of gedeeltelijk afwisselende dienst werkzaam zijnde, op die dag volgens rooster vrij van dienst is of uit hoofde van ziekte of vakantie niet tot dienstverrichting is gehouden.
Al naar gelang hij op de dag waarop de overheidsdienst gesloten is, gedurende langer dan vier uur onderscheidenlijk gedurende vier uur of korter dienst heeft verricht dan wel, in geheel of gedeeltelijk afwisselende dienst werkzaam zijnde, volgens rooster vrij van dienst is geweest of uit hoofde van ziekte of vakantie niet tot dienstverrichting was gehouden, wordt hem een hele onderscheidenlijk een halve dag vrijstelling van dienst wegens bijzondere omstandigheden verleend.
4.5
Ingevolge artikel 1 van het Studiekostenbesluit landsdienaren kan de minister van Algemene Zaken aan ambtenaren op hun verzoek een tegmoetkoming toekennen in studiekosten.
De beoordeling
5.1
Ter beantwoording ligt uitsluitend voor de vraag of verweerder op goede grond heeft besloten om klaagster bijzondere vrijstelling van dienst onder de voorwaarden genoemd in punt 2 te verlenen. Bij de beoordeling neemt het gerecht het volgende in aanmerking.
5.2
Het gerecht stelt allereerst vast dat het bestreden landsbesluit tot stand is gekomen naar aanleiding van een verzoek van klaagster van 27 oktober 2020 met als aanhef “
verzoek tot (continuering) thuis/(flex)werken/homeoffice en vrijstelling van dienst ten behoeve van de opleiding Legislative Lawyer”. Verweerder heeft voornoemd verzoek opgevat als een verzoek om toekenning van studiefaciliteiten. Bij studiefaciliteiten gaat het erom dat aan de ambtenaar die tijdens werktijd wil studeren een aantal uren per dag en op dagen waarop tentamens dienen te worden afgelegd studieverlof toegekend wordt, in die zin dat de verlofuren niet hoeven te worden ingehaald. Uit het verhandelde ter zitting is gebleken dat klaagster met haar verzoek heeft beoogd om toestemming te krijgen om flexibel en thuis te mogen werken, welke toestemming door de directeur CEDEHM is verleend. Weliswaar heeft klaagster het inleidend verzoek verwarrend geformuleerd als een verzoek tot vrijstelling van dienst (zie aanhef verzoek) maar uit de overige tekst van het verzoek blijkt dat klaagster heeft beoogd om toestemming te vragen om gedurende de opleiding flexibel te mogen werken en zoveel mogelijk thuis te mogen werken. Dit blijkt ook uit het feit dat klaagster, zoals onbetwist ter zitting is gesteld, geen vrijstelling van dienst (in die zin dat ze minder hoefde te werken), heeft genoten tijdens de studie. Nu klaagster geen verzoek heeft gedaan om studiefaciliteiten en geen studieverlof heeft genoten had verweerder aan klaagster geen studiefaciliteiten dienen toe te kennen onder de genoemde voorwaarden. Het landsbesluit zal dan ook worden vernietigd.
5.3
Voor zover verweerder heeft willen stellen dat een verzoek om flexibel en zoveel mogelijk thuis te mogen werken aangemerkt moet worden als een verzoek om vrijstelling van dienst op grond van artikel 28 Lvvda, verwerpt het gerecht dit standpunt, omdat die bepaling naar haar bewoordingen ziet op andere feitelijke situaties.
5.4
Verweerder heeft ter zitting nog aangevoerd dat klaagster wel een studiefaciliteit heeft genoten nu de kosten van haar studie door het Ministerie van Sociale Zaken zijn betaald en dat daarom terecht de voorwaarde is gesteld dat zij nog drie jaar in overheidsdienst moet werken. Het gerecht verwerpt dit standpunt, alleen al omdat in het landsbesluit niet is beslist over vergoeding van studiekosten, zodat daarin evenmin ter zake van die vergoeding voorwaarden kunnen worden gesteld.
6. Voor het verzoek tot vergoeding van geleden schade ziet het gerecht geen termen aanwezig.

BESLISSING

De rechter in dit gerecht:
verklaart het bezwaar gegrond,
vernietigt het landsbesluit van 29 april 2022 no. 19.
Deze uitspraak is gegeven door mr. drs. M.M. de Werd, rechter in ambtenarenzaken, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 13 maart 2023 in tegenwoordigheid van de griffier.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen hoger beroep instellen bij de Raad van beroep in ambtenarenzaken. Daarbij dient de volgende termijn in acht te worden genomen:
  • Als de indiener van het hoger beroep of zijn gemachtigde bij de uitspraak aanwezig is geweest: Binnen dertig dagen na de dag van de uitspraak;
  • In de andere gevallen: Binnen dertig dagen na de dag van de toezending of de terhandstelling van een afschrift van de uitspraak.
Het beroepschrift moet worden ingediend bij:
De griffie van de Raad van Beroep in ambtenarenzaken
J.G. Emanstraat 51
Oranjestad
Aruba
U wordt verzocht bij het indienen van het beroepschrift het volgende in acht te nemen:
1. Leg bij het beroepschrift een afschrift over van deze uitspraak;
2. Onderteken het beroepschrift en vermeld het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener of de gemachtigde,
b. de datum van ondertekening,
c. waartegen u in hoger beroep komt,
d. waarom u het niet eens bent met deze uitspraak (de gronden van het hoger beroep).
Voor het instellen van hoger beroep is geen griffierecht verschuldigd.