ECLI:NL:OGAACMB:2023:15

Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
6 maart 2023
Publicatiedatum
12 juni 2023
Zaaknummer
AUA20220176
Instantie
Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M.E.B. de Haseth
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aanpassing van inkomen van ambtenaar wegens langdurige ziekte en terugvordering van teveel ontvangen salaris

In deze zaak heeft het Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba uitspraak gedaan op het bezwaar van een ambtenaar, klaagster, tegen een beslissing van de Minister van Onderwijs en Sport. De Minister had aan klaagster meegedeeld dat haar inkomen, vanwege langdurige arbeidsongeschiktheid, per 14 augustus 2020 zou worden aangepast naar 80% van het vol inkomen. Klaagster heeft bezwaar gemaakt tegen deze beslissing, omdat zij van mening is dat zij vanaf 21 mei 2021 volledig arbeidsgeschikt is en recht heeft op haar volledige inkomen. Het gerecht heeft de zaak behandeld op zittingen in december 2022 en januari 2023, waarbij klaagster werd bijgestaan door haar advocaat. Het gerecht heeft vastgesteld dat klaagster vanaf 14 augustus 2017 arbeidsongeschikt was, maar dat zij op 2 juli 2021 haar dienst volledig heeft hervat. De aanpassing van haar inkomen naar 80% na deze datum was onterecht, omdat er geen sprake meer was van voortzetting van de arbeidsongeschiktheid. Het gerecht heeft het bezwaar van klaagster gegrond verklaard, de bestreden beslissing vernietigd voor zover deze betrekking had op de aanpassing van het inkomen na 2 juli 2021, en de Minister veroordeeld tot betaling van de proceskosten.

Uitspraak

Uitspraak van 6 maart 2023
Gaza nr. AUA202202176

HET GERECHT IN AMBTENARENZAKEN VAN ARUBA

UITSPRAAK
op het bezwaar van:

[Klaagster],

wonend te Aruba,
KLAAGSTER,
gemachtigde: de advocaat mr. D.G. Kock,
tegen:

DE MINISTER VAN ONDERWIJS EN SPORT,

zetelend te Aruba,
VERWEERDER,
gemachtigde: mr. V.M. Emerencia (DWJZ).

PROCESVERLOOP

Bij brief van 18 mei 2022 (bestreden beslissing), ontvangen door klaagster op 25 mei 2022, heeft verweerder aan klaagster onder meer meegedeeld dat haar inkomen vanwege haar langdurige arbeidsongeschiktheid conform artikel 31, vierde lid, van de Landsverordening vakantie en vrijstelling van dienst ambtenaren (Lvvda) per 14 augustus 2020 naar reden van 80% van het vol inkomen wordt aangepast en dat het door klaagster teveel ontvangen inkomen over de periode van 1 mei 2020 tot 1 mei 2022 wordt teruggevorderd.
Op 24 juni 2022 heeft klaagster hiertegen bezwaar gemaakt bij dit gerecht.
Verweerder heeft op 5 december 2022 een contramemorie ingediend.
Het gerecht heeft de zaak behandeld ter zitting van 12 december 2022. Klaagster is verschenen bijgestaan door mr. P.M.K. Smit occuperende voor mr. Kock. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Het gerecht heeft de behandeling van de zaak aangehouden tot 23 januari 2023 voor overlegging stukken zijdens verweerder. Verweerder heeft geen stukken overgelegd.
Het gerecht heeft de zaak opnieuw behandeld ter zitting van 23 januari 2023, waar klaagster is verschenen bijgestaan door mr. P.M.K. Smit occuperende voor mr. Kock. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
De uitspraak is bepaald op heden.

OVERWEGINGEN

De feiten

1.1
Klaagster is ambtenaar werkzaam bij de Dienst Publieke Scholen (DPS) als onderwijzeres.
1.2
In onderstaand overzicht van de Sociale Verzekeringsbank (SVb) zijn – voor zover hier van belang – de verzuimdata, verzuimduur en verzuimpercentage van klaagster vermeld:
Startdatum
Einddatum
Verzuimduur
Verzuimpercentage
27-09-2021
27-09-2021
1
99
23-09-2021
26-09-2021
4
100
10-09-2021
12-09-2021
3
100
24-08-2021
24-08-2021
1
100
01-07-2021
01-07-2021
1
100
24-05-2021
28-06-2021
36
25
07-05-2021
23-05-2021
17
25
05-05-2021
06-05-2021
2
100
19-04-2021
04-05-2021
16
25
15-04-2021
18-04-2021
4
100
14-03-2021
14-04-2021
32
25
08-02-2021
28-02-2021
21
25
04-01-2021
07-02-2021
35
25
10-12-2020
03-01-2021
25
50
06-10-2020
09-12-2020
65
50
05-10-2020
05-10-2020
1
100
09-03-2020
04-10-2020
210
50
10-12-2019
08-03-2020
90
100
02-12-2019
09-12-2019
8
50
23-10-2019
01-12-2019
40
100
16-09-2019
22-10-2019
37
50
13-09-2019
15-09-2019
3
100
05-09-2019
12-09-2019
8
50
02-09-2019
04-09-2019
3
100
15-08-2019
01-09-2019
18
50
14-08-2017
14-08-2019
731
100
De standpunten van partijen
2.1
Verweerder heeft aan de bestreden beslissing ten grondslag gelegd dat klaagster sinds 14 augustus 2017 arbeidsongeschikt is. Volgens het overzicht van de SVb is klaagster vanaf die datum steeds binnen dertig kalenderdagen arbeidsongeschikt geweest. Op grond van artikel 31, vierde lid, gelezen in verbinding met het vijfde lid, van de Lvvda heeft klaagster met ingang van 14 augustus 2019 aanspraak op 90% van het vol inkomen en met ingang van 14 augustus 2020 op 80%. Het teveel ontvangen loon wordt evenwel eerst met ingang van 1 mei 2020 teruggevorderd, rekening houdend met de uit de rechtspraak van de Nederlandse Centrale Raad van Beroep voortvloeiende norm dat een bestuursorgaan in beginsel het onverschuldigde betaalde gedurende twee jaren na de dag van uitbetaling kan terugvorderen of verrekenen, aldus verweerder.
2.2
Het bezwaar van klaagster is gericht tegen de beslissing om haar inkomen ook na 21 mei 2021 naar reden van 80% van het vol inkomen aan te passen en het teveel ontvangen inkomen vanaf die datum terug te vorderen. Volgens klaagster is zij vanaf 21 mei 2021 volledig arbeidsgeschikt en heeft zij sindsdien haar werkzaamheden volledig hervat. Zij dient daarom vanaf 1 mei 2021 haar vol inkomen te genieten. De aanpassing van haar inkomen naar reden van 80% dient dan ook alleen over de periode van 14 augustus 2020 tot 21 mei 2021 te geschieden, aldus klaagster.
Het wettelijk kader
3. Ingevolge artikel 31, eerste lid, van de Lvvda heeft de ambtenaar die wegens ziekte verhinderd is zijn dienst uit te oefenen, tot herstel van zijn gezondheid aanspraak op vrijstelling van dienst wegens ziekte.
Ingevolge het tweede lid is de duur van een vrijstelling van dienst wegens ziekte, verlenging daarvan inbegrepen, ten hoogste vier jaren voor een ambtenaar in vaste dienst en ten hoogste een jaar voor een ambtenaar in tijdelijke dienst.
Ingevolge het vierde lid heeft de ambtenaar gedurende een vrijstelling van dienst wegens ziekte aanspraak op een inkomen naar reden van:
I. voor een ambtenaar in vaste dienst:
a. zijn vol inkomen gedurende de eerste vierentwintig maanden;
b. negentig ten honderd van zijn vol inkomen gedurende de daaropvolgende
twaalf maanden;
c. tachtig ten honderd van zijn vol inkomen gedurende de resterende maanden.
II. voor een ambtenaar in tijdelijke dienst zijn vol inkomen.
Ingevolge het vijfde lid wordt een opnieuw ingetreden verhindering tot dienstverrichting wegens ziekte voor het bepalen van de in het tweede en vierde lid genoemde termijnen als een voortzetting van de vorige verhindering beschouwd, tenzij die verhindering zich voordoet, nadat ten minste dertig kalenderdagen zijn verstreken, sedert de ambtenaar zijn dienst volledig heeft hervat.
De beoordeling
4.1
Uit het door verweerder overgelegde overzicht van de SVb blijkt dat klaagster vanaf 14 augustus 2017 tot en met 28 juni 2021 onafgebroken arbeidsongeschikt is geweest, en opnieuw op 1 juli 2021, zij het dat haar ziekteverzuim afwisselend 100 %, 50% en 25% heeft bedragen. Niet betwist is – en ook het gerecht gaat ervan uit - dat zij gedurende deze gehele periode vrijstelling van dienst wegens ziekte heeft gehad. Uit het hierboven aangehaalde artikel 31, vierde lid, van de Lvvda vloeit voort dat klaagster aanspraak heeft op een inkomen naar reden van haar vol inkomen gedurende de eerste vierentwintig maanden van haar vrijstelling van dienst wegens ziekte, te weten van 14 augustus 2017 tot 14 augustus 2019, van 90% van haar vol inkomen gedurende de daaropvolgende twaalf maanden, te weten vanaf 14 augustus 2019 tot 14 augustus 2020 en van 80% van haar vol inkomen gedurende de resterende maanden, te weten vanaf 14 augustus 2020 tot en met 1 juli 2021. De door verweerder toegepaste inhouding op het salaris van klaagster tot en met 1 juli 2021 is dan ook in overeenstemming met de desbetreffende bepalingen uit de Lvvda. De stelling van klaagster dat zij vanaf 21 mei 2021 volledig arbeidsgeschikt was en dat zij sindsdien haar werkzaamheden volledig heeft hervat is, gelet op voormeld overzicht van de SVb, onvoldoende om tot een ander oordeel te komen. Klaagster heeft die stelling niet nader onderbouwd.
4.2
De inhouding vanaf 2 juli 2021 en de terugvordering vanaf 2 juli 2021 tot 1 mei 2022 is echter op onjuiste gronden geweest. Uit het overzicht van de SVb blijkt namelijk dat klaagster op 2 juli 2021 haar dienst volledig heeft hervat en dat zij pas op 24 augustus 2021 weer arbeidsongeschikt was. Nu ten minste dertig kalenderdagen zijn verstreken sinds klaagster haar volledige dienst op 2 juli 2021 heeft hervat, wordt deze nieuwe verhindering tot dienstverrichting wegens ziekte volgens artikel 31, vijfde lid, van de Lvvda niet beschouwd als een voortzetting van de vorige verhindering. Verweerder heeft dan ook ten onrechte besloten tot aanpassing van het inkomen van klaagster naar reden van 80% van het vol inkomen met ingang van 2 juli 2021 en daarmee ook tot terugvordering gedurende de periode van 2 juli 2021 tot 1 mei 2022.
4.3
Verweerder heeft ter zitting desgevraagd te kennen gegeven dat de schooldirecteur van de school waar klaagster werkzaam is verweerder heeft geïnformeerd dat klaagster inmiddels 100% werkzaam is. Niettemin ontvangt klaagster nog altijd 80% van haar inkomen. Desgevraagd heeft verweerder in dit verband te kennen gegeven dat het voor hem niet duidelijk is sinds wanneer klaagster haar dienst volledig heeft hervat en of klaagster zich in de tussentijd heeft ziekgemeld. Het gerecht hecht eraan in dit verband op te merken dat dit van grote onzorgvuldigheid van verweerder betuigt. Verweerder houdt, zoals thans vast is komen te staan, vanaf 2 juli 2021 ten onrechte 20% in van het inkomen van klaagster, en is daar vervolgens ruim anderhalf jaar mee doorgegaan. Dit terwijl verweerder op grond van voormeld overzicht van de SVb eenvoudig had kunnen vaststellen dat er gelet op artikel 31, vijfde lid, van de Lvvda geen sprake meer was van voortzetting van de vorige verhindering, en hij er bovendien van op de hoogte is dat klaagster al geruime tijd weer (voltijds) aan het werk is. Niettemin heeft verweerder vastgehouden aan een inhouding op het salaris van 20%, hetgeen zeer belastend is voor klaagster, en dit alles zonder dat verweerder zich gedurende deze gehele periode ervan heeft vergewist of en in hoeverre deze aanpassing nog terecht is. Ook in het kader van deze procedure, die voor het doen van nader onderzoek door verweerder nog is aangehouden, heeft verweerder nagelaten om de relevante feiten bij de desbetreffende instanties op te vragen, dan wel in afwachting daarvan over te gaan tot aanpassing van het inkomen van klaagster naar 100%. Dat valt verweerder zeer aan te rekenen.
4.4
Het bezwaar van klaagster is gegrond. De bestreden beslissing zal worden vernietigd, voor zover daarbij na 2 juli 2021 het vol inkomen van klaagster naar reden van 80% is aangepast en de betalingen gedurende de periode van 2 juli 2021 tot 1 mei 2022 worden teruggevorderd.
4.5
Het gerecht ziet aanleiding om verweerder te veroordelen in de kosten van dit geding, welke worden begroot op Afl 1.750,- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting en 0,5 punt voor de nadere zitting waarde per punt Afl. 700,- wegingsfactor 1).

BESLISSING

De rechter in dit gerecht:
- verklaart het bezwaar gegrond;
- vernietigt de bestreden beslissing van 18 mei 2022, kenmerk [kenmerk], voor zover daarbij na 2 juli 2021 het vol inkomen van klaagster naar reden van 80% is aangepast en de betalingen gedurende de periode van 2 juli 2021 tot 1 mei 2022 worden teruggevorderd;
- veroordeelt verweerder tot betaling van de door klaagster voor dit geding gemaakte kosten aan rechtskundige bijstand, begroot op Afl. 1.750,-.
Deze uitspraak is gegeven door mr. M.E.B. de Haseth, ambtenarenrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 6 maart 2023, in tegenwoordigheid van de griffier.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen hoger beroep instellen bij de Raad van beroep in ambtenarenzaken. Daarbij dient de volgende termijn in acht te worden genomen:
  • Als de indiener van het hoger beroep of zijn gemachtigde bij de uitspraak aanwezig is geweest: binnen dertig dagen na de dag van de uitspraak;
  • In de andere gevallen: binnen dertig dagen na de dag van de toezending of de terhandstelling van een afschrift van de uitspraak.
Het hogerberoepschrift moet worden ingediend bij:
De griffie van de Raad van Beroep in ambtenarenzaken
J.G. Emanstraat 51
Oranjestad
Aruba
U wordt verzocht bij het indienen van het hogerberoepschrift het volgende in acht te nemen:
1. Leg bij het hogerberoepschrift een afschrift over van deze uitspraak;
2. Onderteken het hogerberoepschrift en vermeld het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener of de gemachtigde,
b. de datum van ondertekening,
c. waartegen u in hoger beroep komt,
d. waarom u het niet eens bent met deze uitspraak (de gronden van het hoger beroep).
Voor het instellen van hoger beroep is geen griffierecht verschuldigd.