ECLI:NL:OGAACMB:2022:99

Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
12 december 2022
Publicatiedatum
1 februari 2023
Zaaknummer
AUA202203736
Instantie
Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • N.K. Engelbrecht
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot schorsing van ambtenaar en inhouding van inkomen in het kader van disciplinaire procedure

In deze zaak heeft de Gouverneur van Aruba, vertegenwoordigd door mr. Y.F.M. Kaarsbaan, een verzoek ingediend tot het treffen van een voorziening bij voorraad, gericht op de schorsing van een ambtenaar en de inhouding van zijn inkomen. De ambtenaar, vertegenwoordigd door mr. D.M. Canwood, was eerder Statenlid en is momenteel onderworpen aan een strafrechtelijke vervolging. De Gouverneur heeft op 3 oktober 2022 besloten om de ambtenaar te schorsen en zijn inkomen gedeeltelijk in te houden, wat de ambtenaar betwist. De voorzieningenrechter heeft op 12 december 2022 uitspraak gedaan, waarbij de schorsing van het inkomen na zes weken werd geschorst, omdat er twijfel bestond over de rechtmatigheid van de volledige inhouding van het inkomen. De rechter oordeelde dat de ambtenaar in een financiële noodsituatie dreigt te geraken, gezien de beperkte inkomsten van zijn echtgenote en de hoge lasten. De rechter heeft de beslissing van de Gouverneur om het inkomen volledig in te houden, vooralsnog geschorst, en slechts een derde deel van het inkomen mag worden ingehouden. De uitspraak is definitief, er staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

Uitspraak van 12 december 2022
Gaza nr. AUA202203736

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA

UITSPRAAK
op het verzoek tot het treffen van een voorziening bij voorraad als bedoeld in
artikel 94 van de Landsverordening ambtenarenrechtspraak (La) van:

[Verzoeker],

wonend te Aruba,
VERZOEKER,
gemachtigde: de advocaat mr. D.M. Canwood,
tegen:

DE GOUVERNEUR VAN ARUBA,

zetelend te Aruba,
VERWEERDER,
gemachtigde: mr. Y.F.M. Kaarsbaan (DWJZ).

PROCESVERLOOP

Bij Landsbesluit van 3 oktober 2022 no. 8 (het bestreden landsbesluit) heeft verweerder besloten om verzoeker met ingang van 3 oktober 2022 op grond van artikel 87 sub a van de Landsverordening materieel ambtenarenrecht (Lma), te schorsen. Tevens heeft verweerder besloten om het inkomen van verzoeker gedurende zes weken met een derde deel en na zes weken volledig in te houden, het een en ander totdat verweerder een beslissing heeft genomen omtrent de disciplinaire strafoplegging.
Tegen het bestreden landsbesluit heeft klager op 26 oktober 2022 bezwaar gemaakt bij dit gerecht.
Tevens heeft hij zich tot het gerecht gewend met een verzoek tot het treffen van een voorziening bij voorraad.
Het gerecht heeft het verzoek behandeld in raadkamer van 14 november 2022. Verzoeker is verschenen bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Partijen hebben desgevraagd op 21 november 2022 een akte ingediend en op 28 november 2022 op elkaars akte gereageerd.
De uitspraak is vervolgens bepaald op heden.

OVERWEGINGEN

De standpunten van partijen

1.1
Het verzoek strekt ertoe dat verweerder wordt bevolen om hangende bezwaar het loon van verzoeker - zonder enige beperking - door te blijven betalen. Daaraan heeft verzoeker - kort samengevat - aangevoerd dat er geen zwaarwegende belangen zijn om het loon in te houden. Het bestreden landsbesluit is onzorgvuldig tot stand gekomen, nu verweerder de strafzaak niet heeft afgewacht, aldus verzoeker. Verzoeker meent dat verweerder hem met de (volledige) inhouding van zijn bezoldiging prematuur en in strijd met de onschuldpresumptie een disciplinaire straf oplegt. Verzoeker heeft er recht en belang bij dat zijn bezoldiging volledig wordt uitbetaald, nu hij geen ander inkomen heeft en vaste lasten heeft waaraan hij moet voldoen. Weliswaar heeft zijn echtgenote een rijschool en een beveiligingsbedrijf, maar deze genereren weinig tot geen inkomsten, aldus nog steeds verzoeker.
1.2
Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat verzoeker geen spoedeisend belang heeft bij de gevraagde voorziening, omdat hij niet verkeert of dreigt te verkeren in een onomkeerbare financiële noodsituatie nu hij alternatieve verdienmogelijkheden heeft: immers, zijn echtgenote heeft een rijschool en een beveiligingsbedrijf. Verweerder is op grond van de Landsverordening materieel ambtenarenrecht (Lma) verplicht om één derde deel van het salaris in te houden, nu tegen verzoeker een strafrechtelijke vervolging ter zake van een misdrijf is ingesteld. Het gaat hierbij om een ordemaatregel en niet om een disciplinaire straf, aldus verweerder.
Het geschil
2. Ter beantwoording ligt voor de vraag of in deze ter voorkoming van onevenredig nadeel voor de ambtenaar, een onverwijlde voorziening wenselijk is. Bij de beoordeling neemt het gerecht het volgende in aanmerking.
Het wettelijk kader
3.1
Voor zover hier van belang wordt ingevolge artikel 1, aanhef en sub b van de Landsverordening voorzieningen politieke ambtsdragers (AB2010 no. 90) onder een politieke ambtsdrager verstaan: lid der Staten.
Voor zover hier van belang is, ingevolge artikel 3, eerste lid, van deze landsverordening, de ambtenaar die benoemd is als politieke ambtsdrager, ingaande de dag van zijn benoeming, van rechtswege als zodanig op non-actief gesteld tijdens vervulling van dat ambt. Ingevolge het tweede lid is de overeenkomstig het eerste lid op non-activiteit gestelde ambtenaar gedurende de periode van non-activiteit ontheven van de vervulling van zijn ambt.
3.2
Ingevolge artikel 2, eerste lid van de Landsverordening voorzieningen gewezen politieke ambtsdragers en hun nabestaanden (AB 2010 no. 91) wordt degene die vóór het bekleden van een politiek ambt ambtenaar was en op grond van artikel 3, eerste lid, van de Landsverordening voorzieningen politieke ambtsdragers op non-activiteit werd gesteld, op de dag na die van zijn aftreden als politieke ambtsdrager van rechtswege in activiteit hersteld.
Ingevolge artikel 4 van deze landsverordening heeft de gewezen politieke ambtsdrager, teneinde een abrupte en onverantwoord grote terugval in diens inkomen van te voorkomen, onder bepaalde omstandigheden gedurende een jaar na zijn aftreden aanspraak op een overbruggingsuitkering. Deze uitkering wordt maandelijks uitgekeerd en bedraagt 80% van de maandelijkse bezoldiging die hij als politieke ambtsdrager genoot (artikel 5, lid 1). Op deze uitkering wordt in mindering gebracht de inkomsten die de betrokkene uit arbeid verkrijgt (artikel 5, lid 2).
3.3
Ingevolge artikel 82, eerste lid van de Lma kan de ambtenaar, die de hem opgelegde verplichtingen niet nakomt of zich overigens aan plichtsverzuim schuldig maakt, deswege door het bevoegde gezag disciplinair worden gestraft. Ingevolge het tweede lid omvat plichtsverzuim zowel het overtreden van enig voorschrift als het doen of nalaten van iets, hetwelk een goed ambtenaar in gelijke omstandigheden behoort na te laten of te doen.
Ingevolge artikel 87, aanhef en onder a, van de Lma, kan de ambtenaar onverminderd het bepaalde in artikel 82 door het bevoegde gezag worden geschorst in zijn ambt wanneer er een strafrechtelijke vervolging ter zake van misdrijf tegen hem wordt ingesteld.
Voor zover hier van belang wordt, ingevolge artikel 89, eerste lid, van de Lma, tijdens de schorsing ingevolge artikel 87, onderdeel a, het inkomen voor één derde gedeelte ingehouden; na verloop van een termijn van zes weken kan een verdere inhouding, ook van het volle bedrag, plaats vinden. Het niet ingehouden gedeelte van het inkomen kan aan anderen dan aan de ambtenaar worden uitbetaald. Ingevolge het derde lid wordt het ingevolge het eerste lid ingehouden inkomen alsnog uitbetaald, indien de schorsing niet door een door de strafrechter opgelegde straf wordt gevolgd of ook indien en in zoverre op andere gronden alsnog tot uitbetaling wordt besloten.
De feiten
4.1
Verzoeker is ambtenaar in dienst bij het Korps Politie Aruba (KPA).
4.2
Verzoeker was in periode gelegen tussen 17 november 2017 en 7 juli 2021 Statenlid van Aruba.
4.3
Tegen verzoeker is vóór 7 juli 2021 een strafrechtelijk onderzoek gestart, ter zake van misdrijven die hij gepleegd zou hebben gedurende de periode waarin hij Statenlid was.
4.4
Bij Landsbesluit van 14 september 2021 no. 20 heeft verweerder besloten om verzoeker in het belang van de dienst te schorsen, omdat het gelet op de ernstige verdenkingen en het lopende disciplinair onderzoek niet wenselijk is dat verzoeker zijn werkzaamheden hervat. Tevens is besloten dat de schorsing zal duren tot de dag waarop het bevoegd gezag een besluit heeft genomen over de disciplinaire strafoplegging.
4.5
De strafrechtelijke vervolging tegen verzoeker is inmiddels aangevangen.
4.6
Verweerder heeft bij het bestreden landsbesluit besloten:
I. verzoeker met ingang van 3 oktober 2022 te schorsen op grond van artikel 87, sub a van de Lma, totdat het bevoegd gezag een besluit genomen heeft over de disciplinaire strafoplegging;
II. dat deze schorsing zal duren tot op de dag waarop het bevoegd gezag een besluit genomen heeft omtrent de disciplinaire strafoplegging;
III. vast te leggen dat het inkomen van verzoeker met toepassing van artikel 89, lid 1 van de Lma tijdens deze schorsing met ingang van 3 oktober 2022 voor één derde deel ingehouden wordt en dat het inkomen na zes weken volledig ingehouden wordt totdat het bevoegd gezag een beslissing heeft genomen op de disciplinaire strafoplegging.
Aan deze beslissing heeft verweerder – voor zover hier van belang – het volgende ten grondslag gelegd:
  • dat betrokkene is gedagvaard voor onder andere verduistering van gemeenschapsgelden, valsheid in geschrifte en deelnemen aan een crimineel netwerk;
  • dat betrokkene zijn werkzaamheden als politieambtenaar niet kan hervatten, gelet op de ernst van de feiten, de grote maatschappelijke impact die betrokkene door zijn gedragingen als politicus veroorzaakte, het vertrouwen dat de burger in het politiekorps moet kunnen stellen en de onberispelijke aard en de voorbeeldfunctie van een politieambtenaar;
  • dat de echtgenote van betrokkene nog een rijschool en een veiligheidsbedrijf heeft, waardoor betrokkene alternatieve verdienmogelijkheden tot zijn beschikking heeft;
  • dat het belang van de overheid in dit geval zwaarder weegt dan het belang van betrokkene om zijn werkzaamheden als politieambtenaar te hervatten, gezien de voorbeeldfunctie van overheidsdienaren;
  • dat de volledige inhouding van bezoldiging gemotiveerd wordt omwille van de grote impact van de gepleegde feiten, de reputatieschade, de ernst van het plichtsverzuim en de moeizame strijd die Aruba voert tegen fraude en corruptie.
4.7
Verzoeker heeft vanaf 8 juli 2021 tot 8 juli 2022 een overbruggingsuitkering ontvangen van Afl. 6.225,82 netto per maand. Vanaf augustus 2022 heeft verzoeker bezoldiging ontvangen van Afl. 5.319,40 netto per maand, inclusief Afl. 55,- aan kindertoelage. Verzoeker lost maandelijks een bedrag van Afl. 1.964,- af op zijn hypotheek. Op de bezoldiging van verzoeker over de maand oktober 2022 is een bedrag van Afl. 1.731,05, zijnde een derde deel van de bezoldiging, ingehouden. Vanaf medio november 2022 wordt het inkomen van verzoeker volledig ingehouden.
4.8
De echtgenote van verzoeker is eigenaar van twee eenmanszaken, te weten een rijschool ([naam rijschool] en een beveiligingsbedrijf. Gedurende de periode januari 2022 tot 22 november 2022 hebben 71 kandidaten afkomstig van deze rijschool hun (theorie)examen afgelegd.
De beoordeling
5. Voor zover de toetsing aan het in artikel 94 van de La neergelegde criterium meebrengt dat een beoordeling van het geschil in de hoofdzaak wordt gegeven, heeft het oordeel van het gerecht een voorlopig karakter en is dat niet bindend in de bodemprocedure. Voor honorering van het verzoek is vereist dat een aanmerkelijke kans bestaat dat het bestreden landsbesluit in bezwaar niet in stand zal blijven, en dat verzoeker een zodanig spoedeisend belang heeft dat niet van hem kan worden gevergd dat hij de beslissing in de bodemzaak afwacht.
6.1
Verweerder is op grond van artikel 87, aanhef en onder a, van de Lma bevoegd verzoeker, vanwege de strafrechtelijke vervolging, te schorsen. Deze ordemaatregel duurt zolang de strafrechtelijke vervolging niet tot een einde is gekomen en staat los van enig disciplinair onderzoek. De voorzieningenrechter merkt hierbij op dat verweerder in zoverre ten onrechte heeft besloten dat de ordemaatregel duurt totdat het bevoegd gezag een besluit genomen heeft over de disciplinaire strafoplegging. Nu het in dit geval gaat om een strafrechtelijke vervolging wegens ernstige misdrijven heeft verweerder, naar het oordeel van de voorzieningenrechter, gebruik kunnen maken van deze bevoegdheid.
6.2
Het voorgaande brengt met zich dat verweerder gehouden is, ingevolge artikel 89, eerste lid, van de Lma, een derde gedeelte van het inkomen van verzoeker gedurende zes weken in te houden. Deze bepaling biedt het bevoegde gezag immers geen beoordelingsruimte om de persoonlijke omstandigheden van verzoeker te betrekken bij de uitvoering daarvan. In zoverre zal het bezwaar zeer waarschijnlijk ongegrond worden verklaard, zodat geen aanleiding bestaat om ten aanzien van deze inhouding een voorziening bij voorraad te treffen.
7.1
Wat betreft de beslissing van verweerder om na verloop van zes weken volledig in te houden, overweegt het gerecht als volgt.
Deze beslissing is tevens gebaseerd op voornoemde bepaling, inhoudende dat na verloop van een termijn van zes weken een verdere inhouding, ook van het volle bedrag, kan plaats vinden. Toepassing van een verdere inhouding dient te worden aangemerkt als een discretionaire bevoegdheid van verweerder. De hantering van deze bevoegdheid kan door de rechter slechts terughoudend worden getoetst aan de hand van de vraag of verweerder na afweging van de daarvoor in aanmerking komende belangen in redelijkheid tot de bestreden beslissing heeft kunnen komen.
7.2
Verweerder heeft bij zijn besluitvorming mee laten wegen dat verzoeker andere bronnen van inkomsten heeft, namelijk uit de rijschool en beveiligingsbedrijf van zijn echtgenote, zodat hij niet in een financiële noodsituatie dreigt te geraken.
7.3.1
De voorzieningenrechter constateert dat ten aanzien van inkomsten uit het beveiligingsbedrijf geen informatie voorhanden is, behalve de BBO-aangiftes waarin de echtgenote van verzoeker in de periode van januari tot en met juni 2022 een omzet van nihil aangeeft. Dat uit dit bedrijf (voldoende) inkomsten worden gegenereerd is dan ook in deze procedure niet gebleken.
7.3.2
Uit de overgelegde stukken kan worden afgeleid, dat de rijschool van de echtgenote van verzoeker gedurende elf (11) maanden in 2022, (in ieder geval) 71 klanten had, die het rijexamen hebben afgelegd. Uitgaande van een bedrag van Afl. 400,- per kandidaat (het is een feit van algemene bekendheid dat rijlessen op rijscholen tussen Afl. 300,- en Afl. 500,- kosten) betekent dit een omzet van totaal Afl. 28.400,-, oftewel Afl. 2.580,- per maand, voor dat bedrijf.
Indien dit bedrag volledig als inkomen voor verzoeker en zijn echtgenote wordt aangemerkt, en van dit inkomen een hypotheek van Afl. 1.964,- per maand dient te worden afgetrokken, dan geldt dat van het resterende bedrag ad Afl. 616,- een gezin bestaande uit drie personen, niet kan worden onderhouden.
7.3.3
Nu niet is gebleken van andere inkomstenbronnen dreigt verzoeker in een financiële noodsituatie te geraken.
7.4
Gelet hierop is het gerecht van oordeel dat redelijkerwijs kan worden betwijfeld dat het bestreden landsbesluit in de bodemprocedure in zoverre in stand zal blijven. Het gerecht zal daarom, ter voorkoming van onevenredig nadeel voor verzoeker, bij wijze van voorziening bij voorraad de beslissing om na zes weken het inkomen van verzoeker volledig in te houden, schorsen. Dit betekent dat het inkomen van verzoeker ook na zes weken (slechts) voor een derde gedeelte wordt ingehouden.
8. Voor het toekennen van een vergoeding van de proceskosten, bestaat geen wettelijke grondslag. Dit verzoek zal dan ook worden afgewezen.

BESLISSING

De rechter in dit gerecht:
- schorst het Landsbesluit van 3 oktober 2022 no. 8 voor zover daarin onder III wordt besloten dat het inkomen na zes weken volledig ingehouden wordt totdat het bevoegd gezag een beslissing heeft genomen op de disciplinaire strafoplegging;
- wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beslissing is gegeven door mr. N.K. Engelbrecht, rechter, en uitgesproken in raadkamer op maandag, 12 december 2022, in tegenwoordigheid van de griffier.
Ingevolge het bepaalde in artikel 94, lid 4, Landsverordening ambtenarenrechtspraak staat tegen deze uitspraak geen rechtsmiddel open.