ECLI:NL:OGAACMB:2022:98

Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
29 juli 2022
Publicatiedatum
20 december 2022
Zaaknummer
SXM202200160-GAZ 14/2022
Instantie
Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Fictieve weigering van de Gouverneur om te beslissen op verzoek tot aanstelling als agent van politie

In deze zaak heeft het Gerecht in ambtenarenzaken van Sint Maarten uitspraak gedaan over een fictieve weigering van de Gouverneur om te beslissen op het verzoek van klaagster tot aanstelling als agent van politie. Klaagster had op 16 september 2021 een verzoek ingediend, maar de Gouverneur heeft hierop niet tijdig beslist. De procedure begon met een bezwaarschrift dat op 10 februari 2022 werd ingediend, gevolgd door een contra-memorie van de Gouverneur op 28 maart 2022. De mondelinge behandeling vond plaats op 16 mei 2022, waarbij beide partijen vertegenwoordigd waren door hun gemachtigden.

Het Gerecht overwoog dat de Gouverneur, hoewel hij de Koning vertegenwoordigt, in deze zaak als bestuursorgaan verantwoordelijk is voor het nemen van beslissingen over de aanstelling van ambtenaren. De wetgeving geeft aan dat de Gouverneur op voordracht van de minister handelt, maar de uiteindelijke bevoegdheid ligt bij hem. Het Gerecht concludeerde dat de Gouverneur niet tijdig had beslist op het verzoek van klaagster, wat leidde tot de conclusie dat het bezwaarschrift gegrond was.

De uitspraak van het Gerecht verklaarde de weigering om te beslissen nietig en droeg de Gouverneur op om binnen vier weken na de uitspraak alsnog een beslissing te nemen. Tevens werd er een dwangsom opgelegd van US$ 200 per dag indien de Gouverneur niet tijdig zou beslissen, met een maximum van US$ 15.000. Daarnaast werd de Gouverneur veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten aan klaagster, vastgesteld op NAf 700. Deze uitspraak werd gedaan door rechter J.M. Ghrib en is openbaar uitgesproken op 29 juli 2022.

Uitspraak

Zaaknummer: SXM202200160-GAZ 14/2022
Datum: 29 juli 2022
HET GERECHT IN AMBTENARENZAKEN VAN SINT MAARTEN
UITSPRAAK
In het geding van:
[klaagster],
klaagster,
gemachtigde: mr. C.H.J. MERX,
tegen
DE GOUVERNEUR VAN HET LAND SINT MAARTEN,
zetelende te Sint Maarten,
verweerder,
gemachtigde: mr. P.A.M. BRANDON,

1.Aanduiding bestreden besluit

De fictieve weigering om een beslissing te nemen op het verzoek van 16 september 2021 tot aanstelling als agent van politie c.q. brigadier van politie alsmede vaststelling van rechtspositie, met bezoldiging in schaal 5p c.q. 6p per maand.

2.Het verloop van de procedure

2.1.
Op 10 februari 2022 is namens klaagster ter griffie van het Gerecht in ambtenarenzaken een bezwaarschrift ingediend. Op 28 maart 2022 heeft verweerder een contra- memorie ingediend.
2.2.
Mondelinge behandeling van het bezwaarschrift heeft plaatsgevonden ter zitting van 16 mei 2022. Klaagster is bij haar gemachtigde voornoemd verschenen. Verweerder is bij gemachtigde voornoemd verschenen en heeft pleitaantekeningen voorgedragen en overgelegd.
2.3.
Uitspraak is (nader) bepaald op heden.

3.De feiten en standpunten

3.1.
Bij uitspraak van 16 november 2020 heeft het Gerecht in ambtenarenzaken alhier het bezwaar van klaagster, gericht tegen het uitblijven van een beschikking op haar verzoek van 13 maart 2020 strekkende tot benoeming als agent van politie c.q. brigadier van politie alsmede vaststelling van haar rechtspositie, met bezoldiging in schaal 5p c.q. 6p per maand, gegrond verklaard. Het Gerecht heeft voorts de minister van justitie (verweerder in die zaak) opgedragen om uiterlijk binnen vier weken na dagtekening van de uitspraak van het Gerecht op het verzoek van klaagster te beslissen. Voorts is verweerder veroordeeld in de kosten van de procedure. Tegen deze uitspraak is geen rechtsmiddel aangewend.
3.2.
Vast staat dat geen gevolg is gegeven aan de uitspraak van 16 november 2020.
3.3.
Op 16 september 2021 heeft klaagster wederom een verzoek ingediend van dezelfde strekking als haar verzoek van 13 maart 2020.
3.4.
Klaagster heeft het Gerecht verzocht verweerder op te dragen, om binnen twee weken na uitspraak aan klaagster een landsbesluit te verstrekken, inhoudende benoeming als agent van politie c.q. brigadier van politie alsmede vaststelling van haar rechtspositie, met bezoldiging in schaal 5p c.q. 6p per maand. Tevens verzoekt klaagster op grond van artikel 96, derde lid dat het Land Sint Maarten veroordeeld wordt tot betaling van een schadevergoeding alsmede veroordeling in de kosten van juridische bijstand van deze procedure.
3.5.
Bij de mondelinge behandeling van 16 mei 2022 heeft de gemachtigde van verweerder gemotiveerd verweer gevoerd.

4.Het Gerecht overweegt als volgt.

4.1.
Artikel 41, eerste lid, van de Rar bepaalt dat het bezwaarschrift tegen een weigering moet worden ingediend binnen dertig dagen na de dag waarop de aangevallen weigering is genomen, verricht of uitgesproken. Het tweede lid bepaalt dat een orgaan wordt geacht de weigering tot het nemen van een beschikking of het verrichten van een handeling te hebben uitgesproken, indien het binnen de daarvoor bepaalde tijd of, waar een tijdsbepaling ontbreekt, binnen redelijke tijd een verplichte beschikking niet is genomen of een verplichte handeling niet verricht heeft. In dit geval loopt de termijn van dertig dagen van de dag waarop de weigering wordt geacht te zijn uitgesproken.
4.2.
De Rar bepaalt niet een termijn waarbinnen moet zijn beslist. Nu ook overigens geen wettelijke beslistermijn is gevonden dient binnen een redelijke termijn te worden beslist. Het Gerecht is van oordeel dat mede gezien de brief van de minister van justitie van 17 november 2021, op 10 februari 2022, de datum van indienen bezwaarschrift een redelijke beslistermijn in elk geval was verstreken.
4.3.
Het Gerecht stelt vast dat bij schrijven van 17 november 2021 de minister van justitie aan klaagster heeft medegedeeld dat “the review is concluded, and the request of your clients are deemed to have some merit”. Het Gerecht begrijpt het schrijven van de minister van justitie als dat het verzoek van klaagster is ingewilligd, nu in de brief tevens wordt aangegeven dat: “the recommendation has been submitted to process the requests through the issuance of a national decree that contains the promotions due and the related salary scale and increments in so far applicable up to 2021”. Het Gerecht begrijpt hieruit dat een concept-landsbesluit is opgesteld en voorgelegd aan verweerder.
4.4.
Het Gerecht begrijpt klaagster aldus dat het onderhavige bezwaar fictieve weigering ziet op het door de minister van justitie genoemde concept-landsbesluit. Niet in geschil is dat dit landsbesluit niet is uitgereikt aan klaagster.
4.5.
Ingevolge artikel 4 Landsverordening materieel ambtenarenrecht (hierna: Lma) wordt (voor zover van toepassing), voor de toepassing van deze landsverordening en de uit kracht daarvan gegeven voorschriften, verstaan onder:
overheid: het Land Sint Maarten, indien de ambtenaar als zodanig in dienst van deze rechtspersoon zal worden of is benoemd;
het bevoegde gezag:
de Gouverneur voor wat betreft de ambtenaren in dienst van het Land, met inachtneming van het hierna sub b bepaalde;
(…)
Artikel 40 van de Staatsregeling van Sint Maarten luidt:
1. Landsverordeningen en landsbesluiten worden ondertekend door de Gouverneur en door een of meer ministers.
4.6.
Het Gerecht overweegt dat, onverminderd het feit dat ingevolge artikel 2 van het Statuut van het Koninkrijk der Nederlanden, de Gouverneur de Koning vertegenwoordigt, dit slechts heeft te gelden voor aangelegenheden van het Koninkrijk.
Ingevolge artikel 3 van het Statuut van het Koninkrijk is hetgeen in de Lma is bepaald omtrent het bevoegde gezag geen aangelegenheid van het Koninkrijk waarbij de Gouverneur de Koning vertegenwoordigd.
4.7.
Het Gerecht overweegt voorts dat een ambtenaar is tewerkgesteld bij een ministerie waar een bepaalde minister zijn leidinggevende is en onder wiens verantwoordelijkheid hij zijn ambtelijke taken verricht. Gezien de voornoemde wettelijke bepalingen, die weerslag vinden in bestendige jurisprudentie, (zie bijvoorbeeld RvBAz 2014/71419 en ECLI:NL:ORBAACM:2017:8), geschiedt de aanstelling, bevordering en ontslag, op voordracht van de minister, door de Gouverneur. Dat de Gouverneur als bevoegd gezag een beschikking neemt op voordracht van een verantwoordelijke minister, laat onverlet dat de uiteindelijke bevoegdheid om te beschikken over het al dan niet aanstellen en bevorderen, alleen hem in die hoedanigheid toe komt. Daarmee is de Gouverneur het bestuursorgaan dat in rechte verantwoording dient af te leggen over de aanwending van de gegeven bevoegdheid in het voorliggende geval.
4.8.
Voorts is van belang dat de verantwoordelijke minister de medewerking van de Gouverneur behoeft bij het aanstellen en bevorderen van ambtenaren. Dat de Gouverneur hierbij een inhoudelijke rol zou zijn toebedeeld blijkt niet uit de toepasselijke wetgeving.
4.9.
Nu nog altijd niet op het verzoek van klaagster is beslist, in die zin dat het concept- landsbesluit niet is getekend, is het Gerecht van oordeel dat het bezwaarschrift tegen de weigering om te beslissen gegrond dient te worden verklaard. Het Gerecht, gezien het feit dat klaagster al vele jaren probeert een beslissing te krijgen en gezien het tijdsverloop in deze procedure, acht voldoende aanleiding om daarbij een dwangsom op te leggen als hierna te bepalen. Aan verweerder zal een termijn van vier weken worden gegund om op het verzoek van klaagster te beslissen, in die zin dat aan klaagster een landsbesluit dient te worden uitgereikt.
4.10.
Het Gerecht acht voorts termen aanwezig om te bepalen dat verweerder aan klaagster een bedrag betaalt als vergoeding van door klaagster gemaakte proceskosten. Deze worden naar analogie van het Besluit Proceskosten Bestuursrecht bepaalt op NAf 700,--, zijnde 1 punt voor het bezwaarschrift en 1 punt voor de mondelinge behandeling, met wegingsfactor 0,5 in verband met de relatieve eenvoud van de zaak.

5.Beslissing

Het Gerecht in ambtenarenzaken:
- verklaart het bezwaar gegrond en verklaart de weigering om te beschikken nietig;
- draagt verweerder op om binnen vier (4) weken na dagtekening van deze uitspraak te beslissen op het verzoek van klaagster;
- bepaalt voorts dat indien verweerder na afloop van vorenbedoelde termijn van vier weken nog niet heeft beslist, hij ten laste van verweerder een dwangsom verbeurt van US$ 200,-- per dag (een gedeelte van een dag daaronder begrepen) tot een maximum van US$ 15.000,--;
- veroordeelt verweerder tot vergoeding aan klaagster van een bedrag van NAf 700,-- voor de kosten van deze procedure.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M. Ghrib, rechter in het gerecht in ambtenarenzaken van Sint Maarten, en uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier op 29 juli 2022.
Tegen deze uitspraak is hoger beroep mogelijk. Zie titel IV van de regeling Ambtenarenrechtspraak