ECLI:NL:OGAACMB:2022:95

Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
26 augustus 2022
Publicatiedatum
20 december 2022
Zaaknummer
SXM202101387-GAZ 55/2021
Instantie
Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Fictieve weigering om gevolg te geven aan onherroepelijke uitspraak met betrekking tot ambtenarenrecht

In deze zaak heeft het Gerecht in Ambtenarenzaken van Sint Maarten uitspraak gedaan op het bezwaar van klaagster tegen de weigering van de Minister van Justitie om gevolg te geven aan een eerdere onherroepelijke uitspraak van het Gerecht. De zaak betreft een geschil over een landsbesluit dat de Gouverneur dient te ondertekenen, gebaseerd op een schikkingsovereenkomst tussen klaagster en de minister. Klaagster had eerder een verzoek ingediend om bevorderd te worden in haar functie, maar ontving geen landsbesluit ter bekrachtiging van de beslissing van de minister. Het Gerecht oordeelde dat de minister verplicht was om binnen vier weken na de eerdere uitspraak een beslissing te nemen, wat niet is gebeurd. Klaagster heeft tijdig bezwaar gemaakt, en het Gerecht verklaarde het bezwaar gegrond. Het Gerecht oordeelde dat de weigering om te beschikken niet als een afwijzende beschikking kan worden gekwalificeerd, maar dat klaagster wel rechtsmiddelen kan aanwenden. De rechter legde een dwangsom op aan de minister voor het niet tijdig beslissen en veroordeelde de minister tot vergoeding van proceskosten aan klaagster.

Uitspraak

Zaaknummer: SXM202101387-GAZ 55/2021
Datum: 26 augustus 2022
HET GERECHT IN AMBTENARENZAKEN VAN SINT MAARTEN
UITSPRAAK
In het geding van:
[klaagster],
klaagster,
gemachtigde: mr. C.H.J. MERX,
tegen
DE MINISTER VAN JUSTITIE VAN SINT MAARTEN,
zetelend te Sint Maarten,
verweerder,
gemachtigde: mr. P.A.M. BRANDON,

1.Aanduiding bestreden besluit

De weigering om gevolg te geven aan de onherroepelijke uitspraak van het Gerecht van 10 mei 2021.

2.Het verloop van de procedure

2.1.
Op 10 november 2021 is namens klaagster ter griffie van het Gerecht in ambtenarenzaken een pro-forma bezwaarschrift ingediend ex artikel 96 van de Regeling Ambtenarenrechtspraak. Op 11 januari 2022 zijn de gronden ingediend.
2.2.
Mondelinge behandeling van het bezwaarschrift heeft plaatsgevonden ter zitting van 16 mei 2022. Klaagster is bij gemachtigde voornoemd verschenen. Verweerder is bij gemachtigde voornoemd verschenen.
2.3.
Uitspraak is (nader) bepaald op heden.

3.De volgende feiten staan vast.

3.1.
Bij uitspraak van 10 mei 2021 heeft het Gerecht in eerste aanleg alhier het bezwaar van klaagster, gericht tegen het uitblijven van een beschikking op haar verzoek verwoord in haar brief van 28 augustus 2020, strekkende tot gevolg geven aan hetgeen is overeengekomen in de schikkingsovereenkomst tussen klaagster en de minister van justitie tot bevordering per 1 februari 2013 in de functie medewerker Basis Politiezorg in de rang van Agent van Politie en de bevordering per 1 februari 2016 tot Brigadier van Politie, gegrond verklaard. Het Gerecht heeft voorts verweerder opgedragen om uiterlijk binnen vier weken na dagtekening van de uitspraak van het Gerecht op het verzoek van klaagster te beslissen. Voorts is verweerder veroordeeld in de kosten van de procedure. Tegen deze uitspraak is geen rechtsmiddel aangewend.
3.2.
Vast staat dat klaagster geen landsbesluit heeft ontvangen die de te nemen beschikking van verweerder bekrachtigd.
3.3.
Klaagster heeft het Gerecht verzocht verweerder op te dragen aan klaagster een Landsbesluit te verstrekken. Voorts verzoekt klaagster op grond van artikel 96, derde lid dat het Land Sint Maarten veroordeeld wordt tot betaling van een schadevergoeding alsmede veroordeling in de kosten van juridische bijstand van deze procedure.
3.4.
Bij de mondelinge behandeling van 16 mei 2022 heeft de gemachtigde van verweerder aangegeven dat een beschikking op het verzoek van klaagster zal komen zodra het functieboek is vastgesteld.

4.Beoordeling.

4.1.
Ingevolge artikel 96, eerste lid van de Rar is de ambtenaar bevoegd deswege een bezwaarschrift bij het Gerecht in te dienen indien aan een veroordeling, in zover zij niet op geld luidt, hetzij in eerste aanleg bij een onherroepelijk geworden beslissing, hetzij in hoger beroep uitgesproken, niet of niet volledig gevolg gegeven wordt. Het tweede lid bepaalt dat bezwaar voor wat de beslissing in eerste aanleg betreft, binnen zes maanden nadat zij onherroepelijk geworden en, voor wat de beslissing in hoger beroep betreft, binnen zes maanden na de uitspraak wordt ingediend. Het derde lid bepaalt dat indien het bezwaar gegrond bevonden wordt, het Gerecht het betrokken lichaam veroordeelt tot vergoeding en, met inachtneming van alle omstandigheden, het bedrag der schadevergoeding bij de beslissing vaststelt. De rechter geeft daarvoor, zodra de uitspraak in kracht van gewijsde is gegaan, een bevelschrift van tenuitvoerlegging af.
4.2.
Uit voornoemde wettelijke bepalingen van de Rar volgt dat aan de weigering om een beschikking te geven of te handelen geen materiele gevolgen zijn verbonden. De weigering om te beschikken of te handelen wordt in de Rar niet als een afwijzende beschikking, noch als een goedkeurende beschikking gekwalificeerd. Door de gelijkstelling van de weigering om te beschikken of te handelen met het afgeven van een reële beschikking is het voor belanghebbende mogelijk om hiertegen desgewenst rechtsmiddelen aan te wenden. De mogelijkheid van het instellen van een rechtsmiddel tegen de weigering om te beschikken is naar het oordeel van het Gerecht primair een procedureel middel dat kan worden ingezet om het bestuursorgaan te dwingen tot besluitvorming.
4.3.
Klaagster baseert haar bezwaar op de bepalingen betreffende het niet voldoen aan een gerechtelijke uitspraak als hierboven weergegeven. Klaagster heeft tijdig (op 10 november 2021) bezwaar ingesteld. Verweerder diende binnen uiterlijk een maand na dagtekening van de uitspraak een nieuwe beslissing te nemen. Op 10 november 2021, toen klaagster haar bezwaarschrift bij het Gerecht indiende, was de beslistermijn verstreken. Het beroep is derhalve ontvankelijk.
4.4.
Nu nog altijd niet op het verzoek van klaagster is beslist, in de zin dat klaagster geen landsbesluit heeft ontvangen, is het Gerecht van oordeel dat het bezwaarschrift tegen de weigering om niet volledig gevolg te geven aan een rechterlijke veroordeling en als bedoeld in de Rar gegrond dient te worden verklaard.
4.5.
Voor zover verweerder stelt dat zij een besluit heeft genomen bij brief van 17 november 2021 en aldus gevolg heeft gegeven aan de uitspraak van het Gerecht, kan zij niet worden gevolgd. Het Gerecht gaat er van uit dat verweerder refereert aan een brief, ondertekend door de Minister van Justitie, waarin aan klaagster wordt medegedeeld dat aan haar bezwaar zal worden tegemoet gekomen en dat daartoe een concept landsbesluit is opgesteld. Klaagster kan een landsbesluit van de Gouverneur binnenkort verwachten.
4.6.
Het Gerecht stelt vast dat klaagster tot op heden geen landsbesluit heeft ontvangen.
4.7.
Ingevolge artikel 4 Landsverordening materieel ambtenarenrecht (hierna: Lma) wordt (voor zover van toepassing), voor de toepassing van deze landsverordening en de uit kracht daarvan gegeven voorschriften, verstaan onder:
overheid: het Land Sint Maarten, indien de ambtenaar als zodanig in dienst van deze rechtspersoon zal worden of is benoemd;
het bevoegde gezag:
de Gouverneur voor wat betreft de ambtenaren in dienst van het Land, met inachtneming van het hierna sub b bepaalde;
(…)
Artikel 40 van de Staatsregeling van Sint Maarten luidt:
1. Landsverordeningen en landsbesluiten worden ondertekend door de Gouverneur en door een of meer ministers.
4.8.
Het Gerecht overweegt dat, onverminderd het feit dat ingevolge artikel 2 van het Statuut van het Koninkrijk der Nederlanden, de Gouverneur de Koning vertegenwoordigt, dit slechts heeft te gelden voor aangelegenheden van het Koninkrijk.
Ingevolge artikel 3 van het Statuut van het Koninkrijk is hetgeen in de Lma is bepaald omtrent het bevoegde gezag geen aangelegenheid van het Koninkrijk waarbij de Gouverneur de Koning vertegenwoordigd.
4.9.
Het Gerecht overweegt voorts dat een ambtenaar is tewerkgesteld bij een ministerie waar een bepaalde minister zijn leidinggevende is en onder wiens verantwoordelijkheid hij zijn ambtelijke taken verricht. Gezien de voornoemde wettelijke bepalingen, die weerslag vinden in bestendige jurisprudentie, (zie bijvoorbeeld RvBAz 2014/71419 en ECLI:NL:ORBAACM:2017:8), geschiedt de aanstelling, bevordering en ontslag, op voordracht van de minister, door de Gouverneur. Dat de Gouverneur als bevoegd gezag een beschikking neemt op voordracht van een verantwoordelijke minister, laat onverlet dat de uiteindelijke bevoegdheid om te beschikken over het al dan niet aanstellen en bevorderen, alleen hem in die hoedanigheid toe komt. Daarmee is de Gouverneur het bestuursorgaan dat in rechte verantwoording dient af te leggen over de aanwending van de gegeven bevoegdheid in het voorliggende geval.
4.10.
Voorts is van belang dat de verantwoordelijke minister de medewerking van de Gouverneur behoeft bij het aanstellen en bevorderen van ambtenaren. Dat de Gouverneur hierbij een inhoudelijke rol zou zijn toebedeeld blijkt niet uit de toepasselijke wetgeving. Een concept-landsbesluit, gebaseerd op de Lma, dat aan de Gouverneur door de minister van Justitie ter ondertekening wordt voorgelegd, dient de Gouverneur dan ook zonder inhoudelijke beoordeling en zonder uitstel te ondertekenen. Er is geen wettelijke grondslag voor het niet ondertekenen dan wel voor het uitstellen van ondertekenen van dergelijke landsbesluiten.
4.11.
Nu nog altijd niet op het verzoek van klaagster is beslist, in de zin dat het concept- landsbesluit niet is getekend, is het Gerecht van oordeel dat het bezwaarschrift tegen de weigering om te beslissen gegrond dient te worden verklaard. Het Gerecht, gezien het feit dat klaagster al vele jaren probeert een beslissing te krijgen en gezien het tijdsverloop in deze procedure, acht voldoende aanleiding om daarbij een dwangsom op te leggen als hierna te bepalen. Aan verweerder zal een termijn van vier weken worden gegund weken om op het verzoek van klaagster te beslissen, in die zin dat aan klaagster een landsbesluit dient te worden uitgereikt.
4.12.
Het Gerecht acht voorts termen aanwezig om te bepalen dat verweerder aan klaagster een bedrag betaalt als vergoeding van door klaagster gemaakte proceskosten. Deze worden naar analogie van het Besluit Proceskosten Bestuursrecht bepaalt op NAf 1.400,--, zijnde 1 punt voor het bezwaarschrift en 1 punt voor de mondelinge behandeling.

5.Beslissing

Het Gerecht in ambtenarenzaken:
- verklaart het bezwaar gegrond en verklaart de weigering om te beschikken en gevolg te geven aan genoemde rechterlijke uitspraak nietig;
- draagt verweerder op om binnen vier weken na dagtekening van deze uitspraak te beslissen op het verzoek van klaagster;
- bepaalt voorts dat indien verweerder na afloop van vorenbedoelde termijn van vier weken nog niet heeft beslist, zij ten laste van verweerder een dwangsom verbeurt van US$ 200,-- per dag (een gedeelte van een dag daaronder begrepen) tot een maximum van US$ 15.000,--;
- veroordeelt verweerder tot vergoeding aan klaagster van een bedrag van NAf 1.400,-- voor de kosten van deze procedure.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M. Ghrib, rechter in het gerecht in ambtenarenzaken van Sint Maarten, en uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier op 26 augustus 2022.
Tegen deze uitspraak is hoger beroep mogelijk. Zie titel IV van de regeling Ambtenarenrechtspraak.