ECLI:NL:OGAACMB:2022:94

Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
20 juni 2022
Publicatiedatum
19 december 2022
Zaaknummer
SXM202101235-GAZ 47/2021
Instantie
Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot uitbetaling vakantiegeld en rechttrekken rechtspositie van een politieambtenaar

In deze zaak heeft klager, een politieambtenaar, verzocht om uitbetaling van vakantiegeld en het rechttrekken van zijn rechtspositie met betrekking tot periodieke verhogingen en automatische bevorderingen. Klager heeft van juli 2011 tot januari 2020 geen werkzaamheden verricht en kan daarom geen aanspraak maken op vakantie-uren volgens de geldende wettelijke regeling. Het Gerecht in Ambtenarenzaken van Sint Maarten heeft op 20 juni 2022 uitspraak gedaan in deze zaak. Klager was sinds 1991 werkzaam bij het Korps Politie Nederlandse Antillen en werd in 2012 in vaste dienst genomen bij het Korps Politie Sint Maarten. Hij werd echter in juli 2011 buiten functie gesteld en kreeg in 2012 te maken met een ontslagprocedure, die uiteindelijk in 2016 werd vernietigd. Klager heeft in 2020 zijn werkzaamheden hervat, maar zijn verzoek om uitbetaling van vakantie-uren voor de jaren 2010 tot en met 2019 werd afgewezen omdat hij geen vakantie-uren had opgebouwd. Het Gerecht oordeelde dat er geen wettelijke grondslag is voor automatische toekenning van periodieke verhogingen bij niet verrichten van werkzaamheden. Klager heeft geen verzoek ingediend voor een beoordeling van zijn functioneren, wat noodzakelijk is voor een eventuele bevordering. Het Gerecht verklaarde het bezwaar van klager ongegrond.

Uitspraak

Zaaknummer: SXM202101235-GAZ 47/2021
Datum: 20 juni 2022
HET GERECHT IN AMBTENARENZAKEN VAN SINT MAARTEN
UITSPRAAK
In het geding van:
[klager],
klager,
gevolmachtigde: de heer L.C.J. LEWIS,
tegen
DE MINISTER VAN JUSTITIE VAN SINT MAARTEN,
zetelende te Sint Maarten,
verweerder,
gemachtigde: mr. P.A.M. BRANDON,

1.Aanduiding bestreden besluit

Het besluit van 23 augustus 2021 waarbij verweerder het verzoek van klager, strekkende tot retroactief rechttrekken van zijn rechtspositie vanaf 1 januari 2013 tot en met 1 januari 2018 en uitbetaling van de vakantie uren gedurende de jaren 2010 tot en met 2019, heeft afgewezen.

2.Het procesverloop

Op 30 september 2021 is ter griffie van het gerecht in ambtenarenzaken (hierna: het gerecht) een bezwaarschrift (met producties) ingediend.
Op 16 november 2021 heeft verweerder een contra- memorie ingediend.
Mondelinge behandeling van het bezwaarschrift heeft plaatsgevonden op 25 april 2022. Klager is in persoon verschenen bijgestaan door zijn gemachtigde voornoemd. Verweerder is bij gemachtigde voornoemd verschenen die op schrift gestelde pleitaantekeningen heeft overgedragen en voorgelegd.
Uitspraak is (nader) bepaald op heden.

3.De feiten

3.1
De volgende feiten staan vast.
- Klager is sinds 1991 werkzaam als politieambtenaar bij (aanvankelijk) het Korps Politie Nederlandse Antillen.
- Bij landsbesluit van 29 juni 2012 is klager ingaande 10 oktober 2010 in vaste pensioengerechtigde dienst getreden van het Korps Politie Sint Maarten in de rang van Hoofd Agent als functie Senior medewerker basispolitie zorg met een salarisschaal 8 trede 8.
- Met ingang van 13 juli 2011 tot nader order is klager buiten functie gesteld en is hem de toegang tot de politiegebouwen- en terreinen ontzegd.
- Bij brief van 12 juni 2012 is klager door verweerder op de hoogte gesteld van het voornemen om hem te ontslaan.
- Bij landsbesluit van 2 oktober 2012 is klager ontslagen. Hiertegen heeft klager beroep ingesteld. Bij uitspraak van 12 maart 2016 van de Raad van Beroep in Ambtenarenzaken is het ontslagbesluit van 2 oktober 2012 vernietigd.
- Het ontslagbesluit is in 2016 ingetrokken. Klager heeft achterstallige salaris en emolumenten in juli 2016 uitbetaald gekregen.
- In februari 2020 heeft de voormalige Minister van Justitie klager weder te werk gesteld.
- Bij brief van 14 december 2020 heeft klager verweerder aangeschreven met het verzoek om zijn rechtspositie recht te trekken en de vakantie uren gedurende de jaren 2010 tot en met 2019 uit te betalen.
3.2
In het bestreden besluit heeft verweerder klager te kennen gegeven dat zijn verzoek niet wordt ingewilligd aangezien hij geen vakantie-uren heeft opgebouwd en derhalve geen aanspraak kan maken op vakantie uren gedurende die periode.
3.3
Klager verzoekt het Gerecht hem ontvankelijk te verklaren, het bezwaarschrift gegrond te verklaren, het bestreden besluit te vernietigen, verweerder op te dragen om binnen 1 maand na de uitspraak bij landsbesluit aan klager een salarisverschil met bovenwindse toelage van 16.3% vanaf 1 januari 2013 tot en met 1 januari 2018 als Teamleider met rang inspecteur van politie, uitbetaling van vakantie uren voor de jaren 2010 tot en met 2019 met veroordeling van verweerder in de kosten van dit geding.

4.De beoordeling

4.1.
Het Gerecht overweegt als volgt.
Ingevolge artikel 1 van het Besluit rechtspositie Korps Politie Nederlandse Antillen 2000 (hierna: Besluit rechtspositie) is de Minister van Justitie het bevoegde gezag.
4.2.
Het bestreden besluit betreft een beslissing op het door klager ingediende verzoek. Het verzoek was ingediend bij de Minister van Justitie. Daarop heeft de Minister bij het bestreden besluit op het verzoek beslist. Klager betoogt dat de Minister bevoegd is om op zijn verzoek te beslissen. Verweerder betoogt dat de vordering naar aard en inhoud tegen de verkeerde entiteit is geëntameerd. Klager dient niet in zijn bezwaar te worden ontvangen nu het bezwaar niet gericht is tegen het bevoegde gezag, namelijk de Gouverneur, zo stelt verweerder.
4.3.
Het Gerecht volgt niet het verweer zijdens verweerder. Gelet op de hierboven aangehaalde wettelijke bepaling oordeelt het Gerecht dat de Minister in deze het bevoegd gezag is, nu het bestreden besluit ziet op bevordering. Voor zover het bezwaar tegen de Minister is gericht, is het dan ook ontvankelijk. In die zin zal hierna worden beslist.
Artikel 35, eerste lid van het Besluit Rechtspositieregeling KPNA 2000, bepaalt dat over kalendermaanden gedurende welke de ambtenaar van politie in het geheel geen werkzaamheden verricht, met uitzondering van de eerste kalendermaand, hij geen aanspraak heeft op vakantie-uren.
Artikel 39, tweede lid bepaalt behoudens in het in het derde lid genoemde geval, verliest de ambtenaar van politie zijn aanspraak op de door hem niet-genoten vakantie-uren die betrekking hebben op het kalenderjaar voorafgaand aan het afgelopen kalenderjaar.
4.4.
Het Gerecht stelt voorop dat een situatie voorzien in artikel 39, tweede lid zich hier niet voordoet. Klager heeft gedurende de periode juli 2011 tot en met januari 2020 geen werkzaamheden verricht. Door geen werkzaamheden te verrichten heeft hij geen vakantie uren opgebouwd gedurende die periode. Op basis van de wettelijke regeling kan klager geen aanspraak maken op vakantie-uren. Nu klager sinds 2020 te werk is gesteld en zijn werkzaamheden heeft hervat, kan hij aanspraak maken op de vakantie-uren van 2020, in zo verre komt vast te staan dat hij deze vakantie dagen nog niet heeft genoten.
4.5.
Vervolgens heeft klager geen grondslag aangevoerd op basis waarvan zijn verzoek tot het te gelde maken van niet genoten vakantie-uren aan hem toekomt. Klager verwijst naar artikel 33 van het Rechtspositie besluit 2000 alsmede het gehanteerde praktijk, doch laat na aan te voeren op welke basis vakantie-uren in zijn geval behouden zijn en betaalbaar gesteld moeten worden. Het Gerecht merkt op dat, wat hier verder ook van zij, zoals in rechtsoverweging 4.4. is overwogen, aan klager geen opgebouwde vakantie uren toekomt. Van uitbetaling van die uren kan derhalve geen sprake zijn.
4.6.
Voorts verzoekt klager rechttrekken van zijn rechtspositie inhoudende uitbetaling van periodieke verhogingen en automatische bevorderingen. Tevens verzoekt klager bevordering tot de rang van inspecteur.
Artikel 25, eerste lid van het Besluit Rechtspositie KPNA 2000, bepaalt met inachtneming van de door de minister vastgestelde regels wordt de ambtenaar van politie die een verzoek daartoe indient dan wel ten aanzien van wie dit door het bevoegd gezag nodig wordt geoordeeld, beoordeeld over de wijze waarop hij zijn functie uitoefent en over zijn gedragingen tijdens de uitoefening van die functie.
4.7.
Het Gerecht stelt vast dat klager geen verzoek heeft ingediend ter verkrijging van een beoordeling. Gedurende de periode van 2016 tot en met 2020 heeft klager nimmer om een evaluatie gevraagd noch heeft hij zijn functie uitgeoefend. Klager heeft vier jaar thuisgezeten terwijl hij zijn salaris kreeg doorbetaald. Voorts is van belang dat om geëvalueerd/beoordeeld te worden klager werkzaamheden dient te verrichten zodat hij op deze werkzaamheden beoordeeld kan worden. Dit heeft klager voor een lange tijd niet gedaan vanwege de toegang ontzegging alsmede langdurig verzuim. Het Gerecht overweegt dat voor automatische toekenning van periodieke verhoging bij niet verrichten van werkzaamheden geen wettelijke grondslag bestaat. De beroepsgrond faalt.
4.8.
Klager wenst voorts bevorderd te worden tot Inspecteur. Het Gerecht is van oordeel dat verweerder terecht heeft gesteld dat een automatische bevordering na een bepaalde periode van dienst ruimte is. Immers, klager heeft langere tijd geen werkzaamheden verricht en voorts blijkt niet dat sedert hervatten werkzaamheden er beoordelingen hebben plaatsgevonden die zijn gevraagde bevordering zouden kunnen ondersteunen. Daarbij heeft verweerder in aanmerking kunnen nemen dat, naast de afwezigheid van beoordelingen, niet is gebleken dat klager aan de opleidingsvereisten voldoet.
4.9.
Uit het voorgaande volgt dat het bezwaar ongegrond is.

5.Beslissing

Het Gerecht in ambtenarenzaken:
verklaart het bezwaar ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M. Ghrib, rechter in het gerecht in ambtenarenzaken van Sint Maarten, en uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier op 20 juni 2022.
Tegen deze uitspraak is hoger beroep mogelijk. Zie titel IV van de regeling Ambtenarenrechtspraak.