In deze zaak heeft het Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba op 31 oktober 2022 uitspraak gedaan over het bezwaar van klaagster, een ambtenaar werkzaam als leerkracht, tegen de ministeriële beschikking van de Minister van Onderwijs en Sport. Deze beschikking, gedateerd 18 januari 2022 en gewijzigd op 16 februari 2022, verleende klaagster bijzondere vrijstelling van dienst zonder behoud van inkomen voor de duur van drie maanden, met ingang van 1 februari 2022, en trok een eerdere beschikking van 9 september 2021 in die haar vrijstelling tot 1 februari 2027 verleende.
Klaagster had bezwaar gemaakt tegen deze beslissing, stellende dat er geen dringende redenen van dienstbelang waren en dat haar belangen niet in voldoende mate waren meegewogen. Tijdens de zitting op 19 september 2022 heeft klaagster haar standpunt toegelicht, waarbij zij benadrukte dat zij een vervanger had geregeld en dat de leerlingen gewoon les kregen. Het gerecht heeft de belangen van klaagster zwaarder laten wegen dan die van verweerder, en oordeelde dat de intrekking van de vrijstelling onredelijk was, vooral gezien de korte termijn voor de ingangsdatum van de nieuwe regeling.
Het gerecht heeft het bezwaar gegrond verklaard, de bestreden beschikking vernietigd en verweerder veroordeeld tot betaling van de proceskosten aan klaagster. De uitspraak biedt inzicht in de afweging van belangen bij de toekenning en intrekking van ambtenarenrechten, en benadrukt het belang van zorgvuldigheid in de besluitvorming door het bevoegde gezag.