ECLI:NL:OGAACMB:2022:78

Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
24 oktober 2022
Publicatiedatum
14 november 2022
Zaaknummer
AUA202201135
Instantie
Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • N.K. Engelbrecht
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigeren terug te komen op een rechtens onaantastbaar besluit in ambtenarenrecht

In deze zaak heeft klager, een ambtenaar, bezwaar gemaakt tegen de weigering van de minister van Onderwijs en Sport om hem wederom ter beschikking te stellen aan diens bureau. Klager had eerder, op 4 februari 2022, verzocht om terbeschikkingstelling, maar de minister had hierop niet tijdig beslist. Klager stelde dat deze weigering hem financieel en emotioneel benadeelde. De minister verweerde zich door te stellen dat klager al eerder, op 8 juli 2021, een vergelijkbaar verzoek had ingediend dat was afgewezen. Het gerecht heeft de zaak op 27 juni 2022 behandeld, waarbij klager in persoon verscheen en de minister zich liet vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Het gerecht overwoog dat klager ontvankelijk was in zijn bezwaar, ondanks dat de termijn van dertig dagen voor het indienen van een bezwaarschrift nog niet was verstreken. De rechter stelde vast dat de minister geen beslissing had genomen op het verzoek van klager, waardoor klager mocht aannemen dat zijn verzoek was geweigerd. De kern van het geschil was of de minister in redelijkheid had kunnen weigeren om terug te komen op de eerdere beslissing om klager niet ter beschikking te stellen. Het gerecht concludeerde dat de minister in redelijkheid had kunnen weigeren, omdat er geen wettelijke grondslag was voor de terbeschikkingstelling en klager feitelijk niet werkzaam was bij een overheidsdienst. De uitspraak leidde tot de conclusie dat het bezwaar ongegrond was.

Uitspraak

Uitspraak van 24 oktober 2022
Gaza nr. AUA202201135

GERECHT IN AMBTENARENZAKEN VAN ARUBA

UITSPRAAK
op het bezwaar van:

[Klager],

wonende in Aruba,
KLAGER,
procederend in persoon,
gericht tegen:

DE MINISTER VAN ONDERWIJS EN SPORT,

zetelend in Aruba,
VERWEERDER,
gemachtigde: mr. Y.F.M. Kaarsbaan (DWJZ).

PROCESVERLOOP

Bij brief van 4 februari 2022 heeft klager verweerder verzocht om hem weder ter beschikking te stellen aan het bureau van de minister van Onderwijs.
Tegen het uitblijven van een beslissing op zijn verzoek heeft klager op 1 april 2022 bezwaar gemaakt bij het gerecht.
Verweerder heeft op 23 juni 2022 een contramemorie ingediend.
Het gerecht heeft de zaak ter zitting behandeld op 27 juni 2022. Klager is in persoon verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde voornoemd.
De uitspraak is bepaald op heden.

OVERWEGINGEN

De standpunten van partijen

1.1
Klager heeft zich op het standpunt gesteld dat er sprake is van een weigering om op zijn verzoek van 4 februari 2022 te beslissen, terwijl verweerder daarvoor geen redenen heeft gegeven, en betoogt – kort samengevat – dat hij hierdoor financieel, emotioneel en in zijn rechtspositie wordt benadeeld.
1.2
Verweerder heeft zich -zakelijk weergegeven- op het standpunt gesteld dat klager reeds bij brief van 8 juli 2021 heeft verzocht om weder ter beschikking te worden gesteld welk verzoek bij beschikking van 13 oktober 2021 is geweigerd, en dat het in deze een herhaald verzoek betreft, waaraan nieuwe feiten en omstandigheden ten grondslag dienen te worden gelegd. Verder heeft verweerder betoogd dat klager niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn bezwaar, nu het bewaarschrift prematuur is ingediend.
Ter zitting heeft verweerder verder nog aangevoerd, dat een terbeschikkingstelling naar zijn aard van tijdelijke duur is, en dat het een bevoorrechte positie betreft, nu elke minister zijn/haar vertrouwenspersonen kiest die aan zijn/haar bureau ter beschikking worden gesteld.
De ontvankelijkheid
2.1
Wat betreft de vraag of het bezwaar van klager prematuur is en daarom niet-ontvankelijk, overweegt het gerecht als volgt.
2.1.1
Voor zover hier van belang bepaalt artikel 35, eerste lid, van de Landsverordening ambtenarenrechtspraak (hierna: de La) dat een bezwaarschrift kan worden ingediend tegen een weigering om te beschikken.
2.1.2
Artikel 41, eerste lid van de La bepaalt, zover hier van belang, dat het bezwaarschrift moet worden ingediend binnen dertig dagen na de dag waarop de aangevallen weigering is uitgesproken. Het tweede lid bepaalt dat een orgaan wordt geacht de weigering tot het nemen van een beschikking te hebben uitgesproken, indien het binnen de daarvoor bepaalde tijd of, waar een tijdsbepaling ontbreekt, binnen redelijke tijd een verplichte beschikking niet genomen heeft. In dit geval loopt de termijn van dertig dagen van de dag, waarop de weigering geacht wordt te zijn uitgesproken.
2.1.3
Volgens vaste jurisprudentie van de Raad van Beroep in Ambtenarenzaken (vgl. RvBAz 29 juni 2012, ECLI:NL:ORBANAA:2012:BX4891) is sprake van een redelijke tijd zoals bedoeld in artikel 41, tweede lid, van de La, na verloop van tussen de vier maanden en een jaar na het indienen van het verzoek, afhankelijk van de ingewikkeldheid van het verzoek en de bekendheid van het beschikkend orgaan met de desbetreffende materie.
2.1.4
Nu verweerder geen beslissing heeft genomen op het op 4 februari 2022 ingediend verzoek van klager mocht hij, gelet op de aard van zijn verzoek, ten tijde van het indienen van zijn bezwaarschrift aannemen dat verweerder heeft geweigerd op zijn verzoek te beslissen. Weliswaar is ten tijde van het indienen van het bezwaar nog geen vier maanden verstreken, maar dit doet er niet aan af dat verweerder bekend is met het feit dat klager reeds eerder om terbeschikkingstelling heeft verzocht. Het gaat in dit geval immers om het verzoek om terug te komen op een rechtens onaantastbare beschikking betreffende een tijdelijke terbeschikkingstelling. Naar het oordeel van het gerecht is klager dan ook, mede gelet op het feit dat hij ten tijde van de behandeling van het bezwaar ter zitting op 27 juni 2022 nog steeds niet feitelijk bij het Bureau van verweerder werkzaam was, ontvankelijk in zijn bezwaar.
Het geschil
3. In deze ligt vervolgens voor de vraag of verweerder in redelijkheid heeft kunnen weigeren om terug te komen van de eerdere beslissing om klager niet (wederom) ter beschikking te stellen. Bij de beoordeling neemt het gerecht het volgende in aanmerking.
De feiten
3.1
Klager, ambtenaar in vaste pensioengerechtigde dienst, was tot de verzelfstandiging van het telecommunicatiebedrijf Setar, aldaar tewerkgesteld. Vanaf 2003 is klager, ondanks pogingen daartoe, niet bij een andere overheidsdienst geplaatst en was hij non-actief.
3.2
Op 17 september 2017 is het Kabinet Wever-Croes aangetreden.
3.3.
Bij ministeriële beschikking van de ministers van Onderwijs, Wetenschap en Duurzame ontwikkeling, en van Algemene Zaken, Integriteit, Overheidszorg, Innovatie en Energie, van 7 juli 2018 is onder meer besloten om klager met ingang van 27 november 2017 ter beschikking te stellen bij het bureau van de minister van Onderwijs, Wetenschap en Duurzame Ontwikkeling voor de duur van de regeerperiode van het Kabinet Wever Croes I.
3.4
Het Kabinet Wever-Croes I werd op 30 maart 2021 demissionair.
3.5
Bij brief van 8 juli 2021 heeft klager (samen met een collega) de minister van Onderwijs, Wetenschap en Duurzame Ontwikkeling verzocht om zijn terbeschikkingstelling niet meteen bij het einde van het Kabinet Wever-Croes te laten beëindigen. In die brief staat, voor zover hier van belang, het volgende:
“(…) De regeerperiode van het Kabinet Wever-Croes zal binnenkort ten einde komen waardoor op grond van voormelde beschikking onze terbeschikkingstellingen in beginsel ook ten einde zouden komen. In de tussentijd zijn wij in het bezit gekomen van een uitspraak van de Raad van Beroep in Ambtenarenzaken (…). Het feit dat de desbetreffende ambtenaar zou gaan “zweven” bij beëindiging van zijn terbeschikkingstelling, was de aanleiding van de Raad om de tb-beëindigingsbeschikking te vernietigen. In onze gevallen zullen wij door de beëindiging van onze terbeschikkingstellingen ook gaan “zweven”. Gelet op het voorgaande wordt u verzocht een beslissing van de ministerraad uit te lokken dat onze terbeschikkingstellingen bij het bureau van de minister belast met Onderwijs niet (meteen) bij het einde van het Kabinet Wever-Croes zal beëindigen. (…)”
3.5
Op 20 september 2021 is het Kabinet Wever-Croes II aangetreden.
3.6
Bij brief van 13 oktober 2021 heeft de minister van Algemene Zaken, Integriteit, Overheidszorg, Innovatie en Energie klager bericht dat zijn terbeschikkingstelling aan het bureau van de Minister van Onderwijs, Wetenschap en Duurzame Ontwikkeling, voor de duur van de regeerperiode van het Kabinet Wever-Croes, van rechtswege is beëindigd bij het aantreden van het Kabinet Wever-Croes II. In die beschikking staat voor zover hier overigens van belang, het volgende:
“(…) Aangezien u niet meer ter beschikking gesteld bent aan het Bureau van de minister, u evenmin geplaatst bent bij een overheidsdienst, zal het Departamento Recurso Humano actief overgaan tot plaatsing van uw persoon [in] een passende functie binnen de overheid. (…)”
3.7
Tegen voornoemde brief heeft klager geen bezwaar gemaakt. Wel heeft hij bij het gerecht een verzoek ex artikel 94 van de Landsverordening ambtenarenrechtspraak (La) ingediend. Bij uitspraak van het gerecht van 12 januari 2022 (AUA202103093) is het verzoek, wegens het ontbreken van connexiteit, afgewezen.
3.8
Bij Landsverordening instelling ministeries 2022 is het ministerie van Onderwijs en Sport ingesteld.
3.9
Bij brief van 4 februari 2022 heeft verzoeker de minister van Onderwijs en Sport verzocht om hem wederom ter beschikking te stellen aan diens bureau.
De beoordeling
4. Het bezwaar is gericht tegen de weigering van de betreffende minister om terug te komen op een rechtens onaantastbare beslissing, zodat slechts die minister als verwerend orgaan dient te worden aangemerkt. Dit is in de aanhef reeds tot uitdrukking gebracht.
5.1
Het gerecht stelt voorop dat de terbeschikkingstelling van ambtenaren aan het bureau van een bepaalde minister, geen wettelijke grondslag heeft. Een ambtenaar heeft evenmin het recht om ter beschikking te worden gesteld. Het betreft immers een (persoonlijke) keuze van de ambtsdrager, om wegens voor hem moverende redenen, voor zijn ambtsperiode aan een of meer bepaalde ambtenaren de bijzondere en bevoorrechte vertrouwenspositie van bureaumedewerker/adviseur bij zijn Bureau aan te bieden. Een terbeschikkingstelling, alsook de beëindiging ervan, is dus gebaseerd op een discretionaire bevoegdheid, zodat de rechterlijke toetsing dienaangaande terughoudend is.
5.2
In dit geval staat vast, dat klager vanaf 2003 tot zijn terbeschikkingstelling in november 2017, non-actief was en voor de duur van de regeringsperiode van het Kabinet Wever-Croes 1, ter beschikking was gesteld aan de toenmalige minister van Onderwijs, Wetenschap en Duurzame Ontwikkeling. Vast staat ook dat na beëindiging van de regeringsperiode van voornoemd kabinet in september 2021, klager feitelijk niet heeft gewerkt bij het bureau van een van de nieuw aangetreden ministers. Nu in dit geval niet is gebleken dat verweerder klager heeft toegezegd dat hij ter beschikking zou worden gesteld en die toezegging niet heeft nagekomen, en klager feitelijk ook niet bij diens bureau tewerk is gesteld, is het gerecht van oordeel dat verweerder in redelijkheid heeft kunnen weigeren terug te komen op de eerdere -en inmiddels rechtens onaantastbare- beslissing om klager niet wederom ter beschikking te stellen. Daarbij neemt het gerecht mede in aanmerking dat de minister aan wiens bureau klager tot september 2021 ter beschikking was gesteld, geen deel meer uitmaakt van het Kabinet Wever-Croes II.
5.3
Anders dan klager heeft gesteld, brengt deze beslissing niet met zich dat hij gaat ‘zweven’. Anders dan in de uitspraak waarnaar hij verwijst (uitspraak Raad van Beroep in Ambtenarenzaken van 17 mei 2001, RvBAz 2000/39) is voor klager immers de weg terug naar enige overheidsdienst niet afgesneden, nu hij feitelijk niet werkzaam was bij een overheidsdienst.
6. Het vorenstaande leidt tot de slotsom dat het bezwaar ongegrond is.

BESLISSING

De rechter in dit gerecht:
- verklaart het bezwaar ongegrond.
Deze beslissing is gegeven door mr. N.K. Engelbrecht, rechter in ambtenarenzaken en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting van maandag 24 oktober 2022 in aanwezigheid van de griffier.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen hoger beroep instellen bij de Raad van beroep in ambtenarenzaken. Daarbij dient de volgende termijn in acht te worden genomen:
  • Als de indiener van het hoger beroep of zijn gemachtigde bij de uitspraak aanwezig is geweest: binnen dertig dagen na de dag van de uitspraak;
  • In de andere gevallen: binnen dertig dagen na de dag van de toezending of de terhandstelling van een afschrift van de uitspraak.
Het hogerberoepschrift moet worden ingediend bij:
De griffie van de Raad van Beroep in ambtenarenzaken
J.G. Emanstraat 51
Oranjestad
Aruba
U wordt verzocht bij het indienen van het hogerberoepschrift het volgende in acht te nemen:
1. Leg bij het hogerberoepschrift een afschrift over van deze uitspraak;
2. Onderteken het hogerberoepschrift en vermeld het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener of de gemachtigde,
b. de datum van ondertekening,
c. waartegen u in hoger beroep komt,
d. waarom u het niet eens bent met deze uitspraak (de gronden van het hoger beroep).
Voor het instellen van hoger beroep is geen griffierecht verschuldigd.