ECLI:NL:OGAACMB:2022:71

Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
17 oktober 2022
Publicatiedatum
27 oktober 2022
Zaaknummer
AUA202103835
Instantie
Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M.E.B. de Haseth
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het verzoek tot bevordering van een ambtenaar in verband met arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft het Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba op 17 oktober 2022 uitspraak gedaan over het bezwaar van klaagster, de Gouverneur van Aruba, tegen het landsbesluit van 24 november 2021. Dit landsbesluit wees het verzoek van klaagster om bevordering naar de rang van adjunct-commies (schaal 6) met ingang van 1 januari 2021 af. Klaagster, werkzaam bij het Hulpbestuurskantoor Paradera, had eerder een positieve beoordeling ontvangen, maar verweerder stelde dat klaagster in de beoordelingsperiode van 1 januari 2017 tot 1 januari 2021 179 dagen arbeidsongeschikt was geweest, waardoor geen oordeel over haar functioneren kon worden gegeven. Klaagster betwistte dit en stelde dat de door verweerder gehanteerde gedragslijn niet duidelijk was en dat zij vanaf 1 januari 2021 voldeed aan de eisen voor bevordering.

Het gerecht oordeelde dat bevordering geen recht is, maar een discretionaire bevoegdheid van het bevoegde gezag. Het Gerecht concludeerde dat verweerder onvoldoende had gemotiveerd waarom klaagster niet in aanmerking kwam voor bevordering, ondanks de positieve beoordeling van haar functioneren door haar diensthoofd. Het gerecht oordeelde dat de bestreden beschikking aan een motiveringsgebrek leed en vernietigde het landsbesluit. Verweerder werd opgedragen om binnen drie maanden opnieuw te beslissen op het verzoek van klaagster, met inachtneming van de overwegingen in deze uitspraak. Tevens werd verweerder veroordeeld tot betaling van de proceskosten aan klaagster.

Uitspraak

Uitspraak van 17 oktober 2022
Gaza nr. AUA202103835

GERECHT IN AMBTENARENZAKEN VAN ARUBA

UITSPRAAK
op het bezwaar van:

[Klaagster],

wonend in Aruba,
KLAAGSTER,
gemachtigde: mr. E. Duijneveld,
gericht tegen:

DE GOUVERNEUR VAN ARUBA,

zetelend in Aruba,
VERWEERDER,
gemachtigde: mr. V.M. Emerencia (DWJZ).

PROCESVERLOOP

Bij landsbesluit van 24 november 2021 (het bestreden landsbesluit) heeft verweerder het verzoek van klaagster om met ingang van 1 januari 2021 naar de rang van adjunctcommies (schaal 6) te worden bevorderd afgewezen.
Hiertegen heeft klaagster op 21 december 2021, aangevuld op 7 maart 2022, bezwaar gemaakt.
Verweerder heeft op 4 mei 2022 een contramemorie ingediend.
Het gerecht heeft de zaak ter zitting behandeld op 5 september 2022, waar zijn verschenen klaagster, bijgestaan door haar gemachtigde voornoemd, en verweerder, vertegenwoordigd door de gemachtigde voornoemd.
De uitspraak is bepaald op heden.

OVERWEGINGEN

Het geschil
1. In deze zaak gaat het om de vraag of verweerder op goede grond heeft besloten om het verzoek van klaagster om met ingang van 1 januari 2021 naar schaal 6 te worden bevorderd af te wijzen. Bij de beoordeling neemt het gerecht het volgende in aanmerking.
De feiten
2.1
Klaagster is als ambtenaar werkzaam bij het Hulpbestuurskantoor Paradera (HBK) in de functie van medewerker HBK, en is bij landsbesluit van 7 februari 2018 met ingang van 1 januari 2017 bevorderd naar de rang van hoofdklerk (schaal 5).
2.2
Klaagster heeft bij brief van 22 januari 2021 verzocht om haar met ingang van 1 januari 2021 te bevorderen naar de rang van adjunct-commies (schaal 6).
2.3
Bij brief van 13 april 2021 heeft het hoofd van het HBK positief geadviseerd op het verzoek van klaagster.
2.4
Bij advies van 31 mei 2021 heeft het Departamento di Recurso Humano (DRH) geadviseerd om het bevorderingsverzoek van klaagster af te wijzen. In dit advies staat – voor zover hier van belang – het volgende:
“(…) A. Beoordeling : niet akkoord;
B. Functieniveau : akkoord; de functie van medewerker HBK is
maximaal gewaardeerd op het niveau van schaal 7;
C. Opleiding : akkoord;
D. Dienstanciënniteit :akkoord;
E. Interne verhoudingen :akkoord.
2.5
Bij het bestreden landsbesluit heeft verweerder, conform het advies van het DRH, het verzoek van klaagster afgewezen.
De standpunten van partijen
3.1
Aan het bestreden landsbesluit heeft verweerder ten grondslag gelegd dat klaagster in de beoordelingsperiode, te weten van 1 januari 2017 tot 1 januari 2021, in totaal 179 dagen arbeidsongeschikt is geweest en daarom over die periode geen oordeel kan worden gegeven over haar functioneren.
3.2
Aan het daartegen gerichte bezwaar heeft klaagster ten grondslag gelegd dat de door verweerder gestelde vaste gedragslijn dat bij arbeidsongeschiktheid van 90 dagen of meer binnen een beoordelingsperiode haar niet kan worden tegengeworpen. Vanaf 1 januari 2021 voldoet klaagster aan het vereiste van een gunstige beoordeling, zodat verweerder zich niet in redelijkheid op het standpunt kan stellen dat wegens haar arbeidsongeschiktheid geen oordeel kan worden gegeven over haar functioneren, aldus klaagster.
Het wettelijk kader
4.1
Ingevolge artikel 13, eerste lid, van de Landsverordening materieel ambtenarenrecht (de Lma) geschieden aanstelling en bevordering, voor zover daaromtrent regelen zijn vastgesteld, overeenkomstig deze regelen.
4.2
Ingevolge artikel 4, tweede lid van de Bezoldigingsregeling Aruba 1986 (Bra) dient de betrokkene, om in aanmerking te kunnen komen voor een bevordering aan de in het eerste lid voor de desbetreffende betrekking bedoelde eisen te voldoen en voorts voor de vervulling van die betrekking geschikt en bekwaam te worden geacht.
4.3
Ingevolge artikel 31, eerste lid van de Landsverordening vakantie en vrijstelling van dienst ambtenaren (Lvvda) heeft de ambtenaar die wegens ziekte verhinderd is zijn dienst uit te oefenen, tot herstel van zijn gezondheid aanspraak op vrijstelling van dienst wegens ziekte.
De beoordeling
5.1
Ter beoordeling ligt voor de vraag of verweerder op goede gronden heeft besloten om klaagster niet met ingang van 1 januari 2021 voor bevordering in aanmerking te laten komen.
5.2
Het gerecht stelt voorop dat bevordering geen recht van de betrokken ambtenaar is noch een automatisme, doch een discretionaire bevoegdheid van het bevoegde gezag.
Dit betekent dat het gebruik van die bevoegdheid door het gerecht slechts terughoudend kan worden getoetst. Bij die toetsing dient het gerecht te beoordelen of verweerder na afweging van de betrokken belangen in redelijkheid tot de bestreden beschikking heeft kunnen komen dan wel daarbij anderszins heeft gehandeld in strijd met enige rechtsregel of met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur.
5.3
Met betrekking tot de gestelde vaste gedragslijn inzake de verschuiving van de bevorderingsdatum bij arbeidsongeschiktheid overweegt het gerecht dat verweerder niet duidelijk heeft gemaakt door wie en wanneer deze gedragslijn is vastgesteld en/of waar die gedragslijn bekend is gemaakt. Van een voldoende kenbare gedragslijn, waarop verweerder zich op zou kunnen beroepen, is dan ook (nog) geen sprake.
5.4
Dit laat onverlet dat verweerder – zo begrijpt het gerecht de bestreden beschikking, zoals toegelicht ter zitting – daarnaast ook uitleg heeft gegeven aan de bevorderingseisen van de Bra. De door verweerder gegeven uitleg dat klaagster voor de verzochte bevordering een goede beoordeling moet hebben en vier jaren in (actieve) dienst moet hebben doorgebracht in de rang van hoofdklerk, is op zichzelf een redelijke uitleg. Beoordeeld moet worden of verweerder zich in dit geval redelijkerwijs op het standpunt heeft kunnen stellen dat klaagsters inactiviteit vanwege haar arbeidsongeschiktheid eraan in de weg staat dat zij per 1 januari 2021 wordt bevorderd.
5.5
Vaststaat dat het diensthoofd van klaagster, ondanks haar arbeidsongeschiktheid, het functioneren van klaagster over de relevante beoordelingsperiode positief heeft beoordeeld. Gelet hierop is zonder nadere motivering, die ontbreekt, onbegrijpelijk waarom klaagster moet worden geacht op die datum nog niet over een gunstige beoordeling te beschikken. Ook het standpunt van verweerder dat klaagster wegens die inactiviteit geacht moet worden niet te hebben voldaan aan de eis van vier jaren (actieve) diensttijd, deelt het gerecht niet. Klaagster had gedurende de hiervoor vermelde 179 dagen vrijstelling van dienst wegens ziekte. Noch uit de Lma, noch uit de Bra, noch uit de Lvvda vloeit voort dat de tijd waarover een ambtenaar vrijstelling van dienst heeft wegens ziekte niet meetelt voor de voor bevordering vereiste diensttijd (hetgeen overigens evenmin het geval is bij verleend vakantieverlof).
5.6
Dit leidt het gerecht tot de conclusie dat de bestreden beschikking aan een motiveringsgebrek lijdt. Deze beschikking kan daarom niet in stand blijven.
5.7
Het bezwaar is gegrond en de bestreden beschikking zal worden vernietigd. Verweerder zal worden gelast om met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen, binnen drie maanden na dagtekening hiervan, een nieuwe beslissing te nemen op het verzoek van klaagster van 22 januari 2021.
5.8
Verweerder dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden verwezen.

BESLISSING

De rechter in dit gerecht:
  • verklaart het bezwaar gegrond;
  • vernietigt het landsbesluit van 24 november 2021;
  • draagt verweerder op om binnen een termijn van drie maanden na dagtekening van deze uitspraak opnieuw op het verzoek van klaagster van 22 januari 2021 te beslissen, met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
  • veroordeelt verweerder tot betaling van de door klaagster voor dit geding gemaakte kosten aan rechtskundige bijstand, begroot op Afl. 1.400,-.
Deze beslissing is gegeven door mr. M.E.B. de Haseth, rechter in ambtenarenzaken en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting van maandag 17 oktober 2022 in aanwezigheid van de griffier.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen hoger beroep instellen bij de Raad van beroep in ambtenarenzaken. Daarbij dient de volgende termijn in acht te worden genomen:
  • Als de indiener van het hoger beroep of zijn gemachtigde bij de uitspraak aanwezig is geweest: binnen dertig dagen na de dag van de uitspraak;
  • In de andere gevallen: binnen dertig dagen na de dag van de toezending of de terhandstelling van een afschrift van de uitspraak.
Het hogerberoepschrift moet worden ingediend bij:
De griffie van de Raad van Beroep in ambtenarenzaken
J.G. Emanstraat 51
Oranjestad
Aruba
U wordt verzocht bij het indienen van het hogerberoepschrift het volgende in acht te nemen:
1. Leg bij het hogerberoepschrift een afschrift over van deze uitspraak;
2. Onderteken het hogerberoepschrift en vermeld het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener of de gemachtigde,
b. de datum van ondertekening,
c. waartegen u in hoger beroep komt,
d. waarom u het niet eens bent met deze uitspraak (de gronden van het hoger beroep).
Voor het instellen van hoger beroep is geen griffierecht verschuldigd.