ECLI:NL:OGAACMB:2022:68

Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
7 september 2022
Publicatiedatum
27 september 2022
Zaaknummer
AUA202202196
Instantie
Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • N.K. Engelbrecht
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot schorsing van ontslag en doorbetaling salaris van ambtenaar na beëindiging dienstverband

In deze zaak heeft het Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba op 7 september 2022 uitspraak gedaan op het verzoek van een ambtenaar, verzoekster, die eervol ontslag had gekregen van de Gouverneur van Aruba. Het ontslag was verleend bij Landsbesluit van 23 mei 2022, met ingang van 1 maart 2022, en verzoekster had hiertegen bezwaar gemaakt. Op 11 juli 2022 diende zij een verzoekschrift in om het ontslag te schorsen en doorbetaling van haar salaris te vorderen totdat op haar bezwaar was beslist. Verzoekster stelde dat zij zonder inkomen zat en dat het ontslag in strijd was met de rechtszekerheid en goed werkgeverschap. De verweerder, de Gouverneur, stelde dat het ontslag op goede gronden was verleend en dat het bezwaar geen kans van slagen had.

Het Gerecht overwoog dat verzoekster na een lange periode van non-activiteit slechts een beperkt aantal dagen had gewerkt en dat haar functioneren negatief was beoordeeld. Het Gerecht concludeerde dat de werkgever niet langer kon worden gevergd om de arbeidsrelatie met verzoekster voort te zetten, gezien het algemeen belang om de kosten van non-actieve ambtenaren terug te dringen. Het verzoek van verzoekster werd afgewezen, en het Gerecht oordeelde dat er een gerede kans bestond dat het bestreden Landsbesluit in de bodemprocedure in stand zou blijven.

De uitspraak werd gedaan door mr. N.K. Engelbrecht, rechter in ambtenarenzaken, en er stond geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

Uitspraak van 7 september 2022
Gaza nr. AUA202202196

HET GERECHT IN AMBTENARENZAKEN VAN ARUBA

UITSPRAAK
op het verzoek tot het treffen van een beslissing bij voorraad als bedoeld in
artikel 94 van de Landsverordening ambtenarenrechtspraak (La) van:

[Verzoekster],

wonende in Aruba,
VERZOEKSTER,
gemachtigde: mr. E. Duijneveld,
gericht tegen:

DE GOUVERNEUR VAN ARUBA,

zetelend in Aruba,
VERWEERDER,
gemachtigde: mr. Y.F.M. Kaarsbaan (DWJZ).

PROCESVERLOOP

Bij Landsbesluit van 23 mei 2022, no. 23, (het bestreden Landsbesluit) heeft verweerder verzoekster eervol ontslag uit overheidsdienst verleend, primair met ingang van 1 maart 2022 en subsidiair met ingang van 1 juni 2022, en haar verzoek om plaatsing bij het DAO afgewezen.
Hiertegen heeft verzoekster op 4 juli 2022 bezwaar gemaakt bij het gerecht.
Op 11 juli 2022 heeft verzoekster onderhavig verzoekschrift ingediend.
Het verzoekschrift is op 17 augustus 2022 in raadkamer behandeld, waar verzoekster in persoon en bijgestaan door haar gemachtigde voornoemd, is verschenen en verweerder zich heeft laten vertegenwoordigen door voornoemde gemachtigde.
De uitspraak is bepaald op heden.

OVERWEGINGEN

Het verzoek

1. Onderhavig verzoek strekt tot het schorsen van het bestreden Landsbesluit, met bepaling dat verweerder het salaris van verzoekster dient door te betalen totdat op het bezwaar is beslist.
Aan haar verzoek heeft verzoekster ten grondslag gelegd, dat zij alleenstaande is en nu zonder inkomen zit terwijl haar vaste lasten doorlopen. Verzoekster heeft zich daarbij op het standpunt gesteld dat het bestreden Landsbesluit in de bodemprocedure niet in stand zal blijven, nu het gegeven ontslag in strijd met de rechtszekerheid en goed werkgeverschap met terugwerkende kracht is verleend, en dat het lijdt aan een motiveringsgebrek. Daartoe heeft klaagster – samengevat – aangevoerd dat zij tegen haar wil jarenlang niet heeft gewerkt en het als beledigend ervaart dat zij ten onrechte ervan wordt beticht dat zij onverzorgd en niet representatief op sollicitatiegesprekken verscheen, dat haar niet kan worden tegengeworpen dat zij vanwege haar gezondheidsklachten meermalen arbeidsongeschikt was, en dat verweerder ten onrechte stelt dat van hem redelijkerwijze niet langer gevergd kan worden dat hij de arbeidsrelatie met verzoekster voortzet.
Het verweer
2. Verweerder heeft gesteld dat het verzoek afgewezen dient te worden, omdat het bestreden Landsbesluit op goede gronden is genomen en het bezwaar derhalve geen kans van slagen heeft.
Aan het bestreden Landsbesluit heeft verweerder – samengevat – ten grondslag gesteld dat verzoekster het dienstverband willekeurig heeft verbroken dan wel ongeschikt is voor het uitoefenen van haar functie, alsmede dat de arbeidsrelatie tussen verzoekster en de werkgever permanent is verstoord, zodat van verweerder redelijkerwijze dan ook niet langer kan worden gevergd dat hij de arbeidsrelatie met verzoekster voortzet.
Het geschil
3.1
Ter beantwoording ligt voor de vraag of in deze een onverwijlde voorziening wenselijk is ter voorkoming van onevenredig nadeel voor verzoekster. Een verzoek om voorziening bij voorraad kan worden toegewezen als redelijkerwijs kan worden betwijfeld dat de bestreden beschikking in de bodemprocedure in stand zal blijven.
3.2
Bij de beantwoording neemt het gerecht het volgende in aanmerking.
De feiten
4.1
Verzoekster is vanaf 1 januari 1990 als ambtenaar in dienst van het Land. Vanaf dat moment tot november 2001 heeft zij gewerkt bij bureaus van verschillende ministers.
4.2
Verzoekster was vanaf 1 november 2001 tot 14 september 2020 non-actief. In 2014 heeft verzoekster in het kader van het project tot de plaatsing van non-actieve ambtenaren een gesprek gehad bij het
Archivo Nacional Aruba(ANA), dat niet heeft geleid tot plaatsing van verzoekster bij die dienst. In september 2019 heeft verzoekster gesprekken gehad bij de Dienst Brandweer en de Dienst Gevangeniswezen, die evenmin hebben geleid tot haar plaatsing bij een van deze diensten. In 2020 heeft het
Departamento di Recurso Humano(DRH) een herintredingstraject voor verzoekster gestart. Dit heeft geleid tot een tijdelijke plaatsing vanaf september 2020 bij de Directie Arbeid en Onderzoek (DAO).
4.3
Bij brief van 10 november 2020 heeft de minister van Algemene Zaken verzoekster – voor zover hier van belang – het volgende bericht:
“(…) U wordt met klem gewezen op uw plicht om de thans aangeboden passende functie te accepteren, en mee te werken aan een herplaatsing na zo’n lange periode van non-activiteit. Van u wordt een actieve medewerking verwacht om de plaatsing bij de DAO succesvol te doen zijn. Indien de plaatsing bij de DAO vanwege gebrek aan medewerking en inzet uwerzijds, niet succesvol zal zijn, zal overgegaan worden tot het opleggen van het ontslag. (…) Voorts zal het niet medewerken aan de plaatsing worden beschouwd als het door u willekeurig verbreken van het dienstverband. (…).”.
4.4
Bij Landsbesluit van 5 november 2021 heeft verweerder vastgelegd dat verzoekster in de periode vanaf 27 januari 2021 tot en met 26 februari 2021, vrijstelling van dienst wegens bijzondere omstandigheden was verleend, en dat zij met ingang van 27 februari 2021 in activiteit is hersteld.
4.5
Bij brief van 6 augustus 2021 heeft de directeur van de DAO de DRH bericht dat de DAO het dienstverband met verzoekster niet langer wenst voort te zetten, mede vanwege de omstandigheid dat van de 221 werkdagen in de periode van 14 september 2020 tot 1 augustus 2021, verzoekster slechts 43,5 dagen heeft gewerkt.
4.6
Bij brief van 14 oktober 2021 heeft verzoekster de betreffende minister verzocht om haar plaatsing bij de DAO bij Landsbesluit te doen vaststellen.
4.7
Bij brief van 25 november 2021 heeft de directeur van de DAO de DRH bericht, dat duidelijk is geworden dat verzoekster geen geschikte kandidaat is voor de DAO, en verzocht de proefplaatsing te beëindigen. In die brief staat – voor zover hier van belang – het volgende:
“(…) Het wordt duidelijk voor ons als Directie Arbeid en Onderzoek dat mevr. [verzoekster] geen geschikte kandidaat is om als werknemer aangesteld te worden. Haar proefplaatsing loopt af in februari 2022 maar ons verzoek is om haar proefplaatsing te beëindigen. De [DAO] heeft behoeft aan gemotiveerde mensen met een positieve instelling die bereid zijn om hard te werken en die invulling kunnen geven aan een kwalitatieve hoogwaardige dienstverlening en respect tonen richting leidinggevenden en collega’s. Geen van deze aspecten zijn tijdens de proefplaatsing naar voren gekomen. (…)”.
4.8
Bij brief van 9 december 2021 heeft de directeur van de DAO de betreffende minister verzocht om de proefplaatsing van verzoekster ingaande 1 januari 2022 te beëindigen, nu na een proefplaatsing van ruim 15 maanden enige vooruitgang in het functioneren van verzoekster is uitgebleven, en de DAO verder ook niet over passend werk voor verzoekster beschikt.
4.9
Bij brief van 25 februari 2022 heeft de directeur van de DAO verzoekster bericht over haar eindbeoordeling en de beëindiging van de proefplaatsing per 1 maart 2022. In die brief staat – voor zover hier van belang – het volgende.
“ (…)
  • gedurende uw eerste proefplaatsingsperiode van september 2000 tot en met februari 2021 had u uit een totaal van 123 werkdagen, (…) 29 gewerkte dagen (…) waardoor u de DAO geen ruimte gaf om functionerings-/voortgangsgesprekken met u te kunnen hebben en konden wij u dus ook niet beoordelen door de lange periode van afwezigheid met als gevolg dat de DAO gedwongen was om de proefplaatsingsperiode (…) voor een periode van 6 maanden te verlengen;
  • gedurende de tweede proefplaatsingsperiode had u van maart tot en met augustus 2021 uit een totaal van 124 werkdagen (…) 43 gewerkte dagen (…); door de herhalende lange periode van afwezigheid over deze periode (…) had de DAO geen kans om u te kunnen beoordelen;
  • er werd aan u (…) het voordeel van de twijfel gegeven waarbij (…) een derde proefplaatsingsperiode met u is aangegaan. Gedurende de (…) periode van september 2021 tot en met vandaag, 25 februari 2022, heeft u uit een totaal van 124 werkdagen, (…), 77,5 dagen gewerkt (…), waarbij door uw hoge uitval onze dienstverlening (…) benadeeld wordt en dit juist op een moment dat de DAO bezig is om de dienstverlening te optimaliseren;
  • u wilde niet deelnemen aan het derde voortgangsgesprek met het gevolg dar u een dienstopdracht heeft moeten ontvangen, waarbij uw houding en uitdrukkingen tijdens het derde voortgangsgesprek heel negatief en onacceptabel waren (…);
  • sindsdien is er sprake van een verstoorde werkrelatie tussen u en de leiding van de DAO (…)
Gelet op het bovenstaande wordt u medegedeeld dat uw eindbeoordeling negatief is geworden. (…).”
4.1
Bij het bestreden Landsbesluit heeft verweerder besloten:
I. aan verzoekster met ingang van 1 maart 2022, met toepassing van artikel 98, eerste lid, aanhef en onder h, van de Landsverordening materieel ambtenarenrecht (Lma), eervol ontslag uit overheidsdienst te verlenen;
II. aan verzoekster met ingang van de eerste van de maand volgende op de maand van dagtekening van dit Landsbesluit, met toepassing van artikel 98, eerste lid, aanhef en onder f, van de Lma, eervol ontslag uit overheidsdienst te verlenen;
III. het verzoek van verzoekster van 14 oktober 2021 inzake haar definitieve plaatsing bij de DAO af te wijzen.
4.11
Aan verzoekster is tot en met juli 2022 salaris uitbetaald.
Het wettelijk kader
5.1
Ingevolge artikel 98, eerste lid van de Lma kan de ambtenaar buiten de gevallen, hiervoren of bij andere wettelijke regelingen bepaald, slechts worden ontslagen op grond van:
a. (…);
b. (…);
c. (…);
d. (…);
e. (…);
f. onbekwaamheid of ongeschiktheid voor het door hem beklede ambt, anders dan op grond van ziels- of lichaamsgebreken;
g. (…);
h. het willekeurig verbreken van het dienstverband door de ambtenaar.
5.2
Ingevolge het tweede lid van dit artikel wordt - voor zover hier van belang - een dergelijk ontslag steeds eervol verleend en kan het niet vroeger ingaan dan de dag, volgende op die, waarop de reden voor het ontslag voor het eerst geconstateerd en in het geval bedoeld in het eerste lid, onder f, tevens door of namens het bevoegde gezag aan de betrokkene is medegedeeld.
De beoordeling
6. Het oordeel van de rechter in deze heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
7.1
In dit geval staat vast dat verzoekster na een non-activiteitsperiode van ruim 19 jaar, vanaf 14 september 2020 tot 28 februari 2022 tijdelijk bij de DAO was geplaatst in het kader van het project van inactiviteitstelling en definitieve plaatsing van non-actieve ambtenaren. Verder staat vast dat verzoekster door de betreffende minister was gewaarschuwd dat van haar een actieve medewerking wordt verwacht om de plaatsing bij de DAO succesvol te doen zijn, en dat anders ontslag zou volgen.
7.2
Uit de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat verzoekster van de 371 werkdagen in voornoemde periode, slechts 150 dagen, derhalve 41% van de tijd, daadwerkelijk heeft gewerkt, en dat de leiding van de DAO verzoeksters functioneren negatief heeft beoordeeld. Haar plaatsing bij de DAO was derhalve door haar toedoen niet succesvol.
8.1
Gelet hierop is het gerecht op voorhand van oordeel dat verweerder in redelijkheid heeft kunnen concluderen dat van de werkgever niet langer gevergd kan worden dat hij de arbeidsrelatie met verzoekster voortzet. Met verweerder is het gerecht van oordeel dat het algemeen belang om de kosten van non-actieve ambtenaren terug te dringen, zwaarder weegt dan het individuele belang van verzoekster om -zonder daarvoor enige tegenprestatie te leveren- in dienst te blijven en doorbetaald te krijgen.
8.2
Nu een gerede kans bestaat dat het bestreden Landsbesluit in de bodemprocedure in stand zal blijven, ziet het gerecht geen aanleiding dit landsbesluit te schorsen en te bepalen dat verzoekster doorbetaald moet krijgen totdat op haar bezwaarschrift is besloten. Haar verzoek wordt dan ook afgewezen.

BESLISSING

De rechter in dit gerecht:
- wijst het verzoek af.
Deze beslissing is gegeven door mr. N.K. Engelbrecht, rechter in ambtenarenzaken, en uitgesproken in raadkamer op 7 september 2022, in tegenwoordigheid van de griffier.
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.