ECLI:NL:OGAACMB:2022:67

Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
19 september 2022
Publicatiedatum
26 september 2022
Zaaknummer
AUA202100918
Instantie
Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • N.K. Engelbrecht
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Disciplinaire straf opgelegd aan ambtenaar wegens ernstig plichtsverzuim bij controle dienstvuurwapens

In deze zaak heeft het Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba op 19 september 2022 uitspraak gedaan over het bezwaar van klaagster, de Gouverneur van Aruba, tegen een disciplinaire straf die haar was opgelegd. De disciplinaire straf bestond uit een gedeeltelijke inhouding van inkomen ten bedrage van Afl. 500,-, opgelegd door verweerder op basis van artikel 83 van de Landsverordening materieel ambtenarenrecht (Lma). Klaagster had op 7 april 2021 pro-forma bezwaar gemaakt tegen deze straf, die was opgelegd vanwege ernstig plichtsverzuim. Het plichtsverzuim bestond uit het niet naleven van de interne procedures met betrekking tot de controle en inventarisatie van dienstvuurwapens en patronen, wat leidde tot het vermissen van een vuurwapen en vijftien patronen.

Tijdens de zitting op 27 juni 2022 heeft klaagster, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. E. Duijneveld, haar standpunt toegelicht. Klaagster betwistte de disciplinaire straf en voerde aan dat de bestreden beschikking in strijd was met verschillende rechtsbeginselen. Ze stelde dat de opgelegde straf niet in verhouding stond tot het feit en dat de redelijke termijn voor het opleggen van de straf was overschreden. Verweerder, vertegenwoordigd door mr. V.M. Emerencia, verdedigde de opgelegde straf en stelde dat klaagster zich schuldig had gemaakt aan ernstig plichtsverzuim.

Het gerecht oordeelde dat klaagster ontvankelijk was in haar bezwaar, maar dat de opgelegde disciplinaire straf terecht was. Het gerecht concludeerde dat klaagster haar verplichtingen niet was nagekomen en dat het plichtsverzuim aan haar kon worden toegerekend. De uitspraak van het gerecht verklaarde het bezwaar ongegrond en bevestigde de disciplinaire straf.

Uitspraak

Uitspraak van 19 september 2022
Gaza nr. AUA202100918

HET GERECHT IN AMBTENARENZAKEN VAN ARUBA

UITSPRAAK
op het bezwaar in de zin van
de Landsverordening ambtenarenrechtspraak (La) van:

[Klaagster],

wonend te Aruba,
KLAAGSTER,
gemachtigde: mr. E. Duijneveld,
tegen:

DE GOUVERNEUR VAN ARUBA,

zetelend te Aruba,
VERWEERDER,
gemachtigde: mr. V.M. Emerencia (DWJZ).

PROCESVERLOOP

Bij Landsbesluit van 9 februari 2021 (de bestreden beschikking) heeft verweerder met toepassing van artikel 83, eerste lid en onder d, van de Landsverordening materieel ambtenarenrecht (Lma) aan klaagster de disciplinaire straf van gedeeltelijke inhouding van inkomen ten bedrage van Afl. 500,- opgelegd.
Hiertegen heeft klaagster op 7 april 2021 pro-forma bezwaar gemaakt bij het gerecht. Op 5 juli 2021 heeft klaagster de gronden van haar bezwaar aangevuld.
Verweerder heeft op 4 oktober 2021 een contramemorie met stukken ingediend.
De zaak is behandeld ter zitting van 27 juni 2022. Klaagster is bij haar gemachtigde voornoemd verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door de gemachtigde voornoemd.
De uitspraak is bepaald op heden.

OVERWEGINGEN

De ontvankelijkheid

1.1
Ingevolge artikel 41, eerste lid, van de Landsverordening ambtenarenrechtspraak (hierna: La), dient het bezwaarschrift te worden ingediend binnen dertig dagen te rekenen vanaf de dag waarop de aangevallen beschikking is uitgesproken.
Het derde lid van dit artikel bepaalt dat, indien het bezwaar na de daarvoor bepaalde termijn is ingediend, de indiener niet op grond daarvan niet-ontvankelijk wordt verklaard, indien hij ten genoegen van de rechter aantoont het bezwaar te hebben ingebracht binnen dertig dagen na de dag waarop hij van de aangevallen beschikking kennis heeft kunnen dragen.
1.2
Klaagster heeft haar bezwaarschrift na het verstrijken van de in artikel 41, eerste lid, van de La gestelde termijn ingediend. Zij heeft echter aangevoerd de bestreden beschikking op 8 maart 2021 te hebben ontvangen, hetgeen door verweerder niet is betwist. Dit betekent dat moet worden aangenomen dat het bezwaar is ingediend binnen de in artikel 41, derde lid, van de La gestelde termijn. Klaagster is ontvankelijk in haar bezwaar.
De standpunten van partijen
2.1
Bij de bestreden beschikking is aan klaagster de disciplinaire straf van gedeeltelijke inhouding van inkomen ten bedrage van Afl. 500,- opgelegd. Daaraan heeft verweerder ten grondslag gelegd dat klaagster zich schuldig heeft gemaakt aan ernstig plichtsverzuim en dat niet is gebleken dat dit plichtsverzuim haar niet kan worden aangerekend.
Aan klaagster wordt verweten dat zij als wachtleider geen gevolg heeft gegeven aan de interne procedure van het
Departamento di Aduana(DAD) met betrekking tot de dagelijkse inventarisatielijst dienstvuurwapens en patronen, nu zij de vereiste feitelijke controle en inventaris niet/niet naar behoren heeft uitgevoerd, zodat niet achterhaald kan worden hoe een vuurwapen en vijftien patronen vermist zijn geraakt. Gelet op de ernst van het plichtsverzuim alsook de voorbeeldfunctie en de werkervaring van klaagster, acht verweerder de aan haar opgelegde disciplinaire straf niet onevenredig.
In zijn contramemorie heeft verweerder hieraan toegevoegd, dat het enkele feit dat een vuurwapen met patronen vermist is geraakt, juist bevestigt dat controle zinvol is en dat klaagster kennelijk de ernst van haar nalatig gedrag niet beseft. Verder is de straf binnen de redelijke termijn van een jaar opgelegd, nu klaagster bij brief van 25 september 2020 ter verantwoording is geroepen. Aldus verweerder.
2.2
Klaagster kan zich niet verenigen met de haar opgelegde disciplinaire straf, en heeft zich daarbij op het standpunt gesteld, dat de bestreden beschikking apert in strijd is met het motiverings-, het vertrouwens-, het fair-play- en het rechtszekerheidsbeginsel, en daarom niet in stand kan blijven. Daartoe heeft zij aangevoerd, dat zij inderdaad niet elke keer als zij dienstleider was de feitelijke controle van de dienstwapens en patronen heeft uitgevoerd, omdat het volkomen zinloos was om dagelijks, na elke wacht, een feitelijke inventarisatie te doen zolang eenieder bij de dienstvuurwapens en munitie kan komen. Dit is ook besproken met de leiding, die op dit punt zou terugkomen. Dit is nimmer gebeurd, zodat de disciplinaire straf rauwelijks is opgelegd.
Verder heeft klaagster zich op het standpunt gesteld, dat verweerder de redelijke termijn van een jaar voor het opleggen van een disciplinaire straf heeft overschreden, nu het intern onderzoek is aangevangen op 4 september 2019 en verweerder pas na ruim 1½ jaar is overgegaan tot oplegging van de disciplinaire straf. Strafoplegging had in dit geval dan ook achterwege moeten blijven. Dit klemt te meer nu collega’s van klaagster al bij Landsbesluit van 7 oktober 2020 voor ditzelfde feit disciplinair zijn gestraft en er geen enkele reden was om ten aanzien van klaagster nog 4 maanden te wachten met de strafoplegging, aldus klaagster.
Tenslotte stelt klaagster dat verweerder in strijd met het bepaalde in artikel 83 lid 1 van de Lma, de onherroepelijkheid van de straf niet heeft afgewacht maar direct tot inhouding is overgegaan.
Het geschil
3. Ter beantwoording ligt voor de vraag of verweerder op goede gronden heeft besloten klaagster wegens plichtsverzuim de disciplinaire straf van gedeeltelijke inhouding van inkomen ten bedrage van Afl. 500,- op te leggen. Bij de beoordeling neemt het gerecht het volgende in aanmerking.
De feiten
4.1
Klaagster is vanaf 2007 als douanebeambte werkzaam bij het DAD, laatstelijk in de functie van assistent dienstleider bij de sectie Haven Barcadera.
4.2
Bij inter-bureau memo met nummer 007-HB/2019 van 22 januari 2019, heeft de chef van de sectie Haven (chef) het personeel van die sectie een inventarisatielijst toegestuurd van de (acht) vuurwapens (inclusief houders en 7x15) en patronen die zich in de wapenkast van Haven Barcadera bevinden. Op diezelfde dag stuurde de chef een e-mail naar de haven wachtlopers met de volgende instructie:
" (…) Ora cu e dienstdoende wachtmeester controla e arma nn y bala nn, ambos mester cuadra cu e inventarislijst IBM 007 d.d. 22 januari 2019.Si e werkelijkheid no ta cuadra cu e inventarislijst (IBM 007 d.d. 22 januari 2019) e dienstdoende wachtmeester ta traha un verklaring riba su bevinding.(…)”
4.3
Bij inter-bureau memo met nummer 013-HB/2019 van 8 februari 2019 heeft de chef het personeel van de sectie Haven, het volgende in herinnering gebracht:
“ (…) Dagelijks en gedurende elke wachtdientde dienst vuurwapens en munitiefeitelijkgecontroleerd en geïnventariseerd te worden. Het geschiedt door de dienstdoende wachtmeester of door hem/haar aangewezen ambtenaar. Het resultaat wordt in dedagelijksewachtrapporten vermeld. (…) Indien sprake is van een tekort, dan wordt een verklaring hiervan gemaakt. (…)”
4.4
Bij proces-verbaal van 19 juli 2019 werd gemeld dat op die dag een inventarisatie van de goederen in de wapenkast te Haven Barcadera was gedaan, en dat het vuurwapen, ‘Glock 17 serie nr. [nummer]’ inclusief patroonhouder en 15 patronen niet aanwezig waren.
4.5
Hierna zijn nog door verschillende wachtlopers wachtrapporten opgemaakt, waarin het ontbreken van voormeld vuurwapen en patronen niet staat vermeld.
4.6
Bij brief van 20 december 2019 heeft de directeur DAD de directeur van het
Departamento Recurso Humano(DRH) verzocht om tegen zes dienstleiders ingedeeld bij sectie Barcadera een disciplinaire procedure te starten, omdat uit onderzoek is gebleven dat de dienstleiders bij de sectie Barcadera regelmatig in het wachtrapport de inventaris van het vorige wachtrapport “copy-paste” overnemen. Vervolgens heeft de directeur DAD bij brief van 28 juli 2020 de directeur DRH verzocht om ook tegen klaagster en een andere assistent dienstleider de disciplinaire procedure te starten, omdat zij per abuis niet zijn meegenomen in de lopende procedure.
4.7
Verweerder heeft klaagster bij brief van 25 september 2020 in de gelegenheid gesteld zich schriftelijk te verantwoorden ter zake van het verwijt dat zij als assistent wachtleider geen gevolg heeft gegeven aan de interne procedure van het DAD met betrekking tot de dagelijkse inventarisatielijst dienstvuurwapens en patronen.
4.8
Bij brief van 9 oktober 2020 heeft klaagster van deze gelegenheid gebruik gemaakt.
4.9
Na de reactie van de directeur DAD, bij brief van 20 oktober 2020, op voornoemde verantwoording van klaagster en het advies van de DRH, heeft verweerder bij de bestreden beschikking geconcludeerd dat klaagster plichtsverzuim heeft gepleegd en haar de betreffende disciplinaire straf opgelegd.
Het wettelijk kader
5.1
Ingevolge artikel 47, eerste lid, van de Lma, is de ambtenaar gehouden de plichten uit zijn ambt voortvloeiende nauwgezet en ijverig te vervullen en zich te gedragen zoals een goed ambtenaar betaamt.
5.2
Ingevolge artikel 82, eerste lid, kan de ambtenaar, die de hem opgelegde verplichtingen niet nakomt of zich overigens aan plichtsverzuim schuldig maakt, deswege door het bevoegde gezag disciplinair worden gestraft.
5.3
Ingevolge artikel 83, eerste lid en onder d, kan als disciplinaire straf worden toegepast, geheel of gedeeltelijke inhouding van inkomen.
Ingevolge het derde lid en onder c geschiedt de inhouding van inkomen tot een bedrag van ten hoogste een maand inkomen.
5.4
Ingevolge artikel 85, eerste lid van de Lma, wordt de straf niet ten uitvoer gelegd, zolang zij niet onherroepelijk is geworden, tenzij onmiddellijke tenuitvoerlegging naar het oordeel van de tot straffen bevoegden door het dienstbelang wordt gevorderd.
De beoordeling
6. Voor de constatering van plichtsverzuim dat tot het opleggen van een disciplinaire straf aanleiding kan geven is volgens vaste rechtspraak noodzakelijk dat de rechter op basis van de beschikbare, deugdelijk vastgestelde gegevens de overtuiging heeft verkregen dat de betrokken ambtenaar de hem verweten gedraging heeft begaan. Voor het kunnen opleggen van een disciplinaire staf wegens plichtsverzuim is voorts vereist dat het plichtsverzuim aan de betrokken ambtenaar kan worden toegerekend.
7.1
Klaagster heeft erkend dat zij, in haar functie van assistent dienstleider, niet bij elke dienst een controle heeft gedaan van de aanwezige dienstvuurwapens en patronen en dat zij bij de opmaak van een wachtrapport telkens de inventaris en andere relevante informatie van het wachtrapport van de vorige dienst heeft overgenomen (copy - paste). Hiermee heeft klaagster haar verplichtingen voortvloeiende uit de dienstinstructie (007-HB/2019 van 22 januari 2019) en de inter-bureau memo (013-HB/2019 van 8 februari 2019) niet nagekomen en gehandeld in strijd met artikel 47, eerste lid, en artikel 82, eerste lid, van de Lma.
7.2
Verweerder heeft deze gedragingen naar het oordeel van het gerecht dan ook terecht aangemerkt als ernstig plichtsverzuim.
8.1
Voor zover klaagster heeft willen betogen dat het plichtsverzuim haar niet kan worden toegerekend, slaagt dit om de volgende redenen niet.
Klaagster was bekend met de dienstinstructie en de inter-bureau memo’s met betrekking tot de controle en inventarisatie van de aanwezige vuurwapens en patronen. Gelet op haar werkervaring en functie wordt zij geacht bewust te zijn van het belang van verweerder bij een dagelijkse, zorgvuldige inventarisatie van de dienstvuurwapens en patronen, namelijk het zo snel mogelijk onderzoek kunnen instellen naar vermiste dienstvuurwapens en/of patronen gelet op het gevaar van dien.
Met klaagster is het gerecht van oordeel dat het uitermate onverantwoord is dat de wapenkluis voor een ieder die daar werkt toegankelijk is. Dit maakt echter niet dat een dagelijkse inventarisatie zinloos is. Integendeel, het belang bij het zo snel mogelijk onderzoek kunnen doen om te achterhalen waar vermiste dienstvuurwapens en/of munitie zich bevinden, wordt daardoor juist groter. Dat de chef ondanks zijn toezegging niet is teruggekomen op de door de douanebeambten geuite bezwaren tegen de dienstinstructie, maakt dat niet anders. Niet is immers gebleken dat naar aanleiding van het gesprek met de chef bedoelde inter-bureau memo’s en/of dienstinstructie zijn/is aangehouden of ingetrokken, dan wel dat klaagster van haar verplichting om de dienstinstructie uit te voeren was ontheven. Dat het klaagster door hoge werkdruk niet mogelijk was om de inventarisatie te doen, is evenmin gebleken.
8.2
Dat deze gedragingen klaagster niet kunnen worden toegerekend, is dan ook niet gebleken.
9.1
Aan douaneambtenaren worden hoge eisen gesteld ten aanzien van hun zorgvuldigheid, betrouwbaarheid, integriteit en plichtsbetrachting. Met deze eisen verdraagt zich niet het plichtsverzuim waaraan klaagster zich schuldig heeft gemaakt. Mede door toedoen van klaagster is het niet meer mogelijk te achterhalen tijdens welke wacht het dienstvuurwapen en de patronen vermist zijn geraakt, met het gevolg dat het nu vrijwel onmogelijk is erachter te komen waar die zich bevinden. Gelet op dit alles acht het gerecht de aan klaagster opgelegde disciplinaire straf niet onevenredig.
10. De slotsom is dat het bezwaar ongegrond is.
11. Voor toekenning van een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
12. Beslist wordt dan als volgt.

BESLISSING

De rechter in dit gerecht:
- verklaart het bezwaar ongegrond.
Deze uitspraak is gegeven door mr. N.K. Engelbrecht, ambtenarenrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van maandag 19 september 2022 in aanwezigheid van de griffier.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen beroep instellen bij de Raad van beroep in ambtenarenzaken. Daarbij dient de volgende termijn in acht te worden genomen:
  • Als de indiener van het beroep of zijn gemachtigde bij de uitspraak aanwezig is geweest: Binnen dertig dagen na de dag van de uitspraak;
  • In de andere gevallen: Binnen dertig dagen na de dag van de toezending of de terhandstelling van een afschrift van de uitspraak.
Het beroepschrift moet worden ingediend bij:
De griffie van de Raad van Beroep in ambtenarenzaken
J.G. Emanstraat 51
Oranjestad
Aruba
U wordt verzocht bij het indienen van het beroepschrift het volgende in acht te nemen:
1. Leg bij het beroepschrift een afschrift over van deze uitspraak;
2. Onderteken het beroepschrift en vermeld het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener of de gemachtigde,
b. de datum van ondertekening,
c. waartegen u in hoger beroep komt,
d. waarom u het niet eens bent met deze uitspraak (de gronden van het hoger beroep).
Voor het instellen van beroep is geen griffierecht verschuldigd.