ECLI:NL:OGAACMB:2022:66

Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
29 augustus 2022
Publicatiedatum
7 september 2022
Zaaknummer
AUA202200299
Instantie
Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • N.K. Engelbrecht
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Disciplinaire straf van terugzetting in rang van een politieambtenaar wegens plichtsverzuim tijdens de Covid-19 pandemie

In deze zaak heeft het Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba op 29 augustus 2022 uitspraak gedaan over het bezwaar van klaagster, een politieambtenaar, tegen een disciplinaire straf van terugzetting in rang. De straf was opgelegd door de Gouverneur na beschuldigingen van ernstig plichtsverzuim, waaronder het overtreden van Covid-19 regels, het doen van een valse aangifte tegen leidinggevenden, en onprofessioneel gedrag op sociale media. Klaagster had bezwaar gemaakt tegen de opgelegde straf, stellende dat zij zich niet schuldig had gemaakt aan plichtsverzuim en dat de straf onevenredig was.

Het Gerecht heeft vastgesteld dat klaagster de bestreden beslissing op 7 januari 2021 had ontvangen en dat zij binnen de gestelde termijn bezwaar had gemaakt. Tijdens de zitting op 27 juni 2022 is de zaak behandeld, waarbij klaagster werd bijgestaan door haar advocaat. Het Gerecht heeft de feiten en omstandigheden rondom de beschuldigingen onderzocht, waaronder de gedragingen van klaagster tijdens de pandemie en de context van de opgelegde straf.

Na beoordeling van de bewijsstukken en de argumenten van beide partijen, concludeerde het Gerecht dat klaagster niet schuldig was aan de verweten gedragingen. Het Gerecht oordeelde dat de disciplinaire straf niet gerechtvaardigd was en dat er geen grondslag bestond voor de opgelegde straf. Het bezwaar van klaagster werd gegrond verklaard, en de bestreden beslissing werd vernietigd. Verweerder werd veroordeeld tot betaling van de proceskosten van klaagster.

Uitspraak

Uitspraak van 29 augustus 2022 (bij vervroeging)
Gaza nr. AUA202200299

HET GERECHT IN AMBTENARENZAKEN VAN ARUBA

UITSPRAAK
op het bezwaar als bedoeld in
de Landsverordening ambtenarenrechtspraak (La) van:

[Klaagster],

wonend in Aruba,
KLAAGSTER,
gemachtigde: de advocaat mr. D.G. Croes,
gericht tegen:

DE GOUVERNEUR,

zetelend in Aruba,
VERWEERDER,
gemachtigde: mr. J.J.S. Poeran (DWJZ).

PROCESVERLOOP

Bij Landsbesluit van 15 december 2021 no. 11, heeft verweerder klaagster de disciplinaire straf van terugzetting in rang, met vermindering van de bezoldiging voor onbepaalde duur, opgelegd
Tegen dit Landsbesluit (de bestreden beslissing) heeft klaagster op 4 februari 2022 bezwaar gemaakt bij het gerecht. Op 1 juni 2022 heeft klaagster een aanvullend bezwaarschrift ingediend.
Verweerder heeft op 20 juni 2022 een contramemorie met producties, en bij email van 24 juni 2022 de door het gerecht opgevraagde ontbrekende stukken, ingediend.
De zaak is behandeld ter zitting van 27 juni 2022, waar klaagster bijgestaan door haar voornoemde gemachtigde, is verschenen en verweerder zich heeft laten vertegenwoordigen door voornoemde gemachtigde. Tevens was zijdens verweerder aanwezig de heer mr. K. Veekmans, werkzaam bij de DRH.
De uitspraak is bepaald op heden.
OVERWEGINGEN
Ontvankelijkheid
1.1
Ingevolge artikel 41, eerste lid, van de Landsverordening ambtenarenrechtspraak (hierna: de La), dient het bezwaarschrift te worden ingediend binnen dertig dagen te rekenen vanaf de dag waarop de aangevallen beschikking is uitgesproken. Het derde lid van voornoemd artikel van de La bepaalt dat, indien het bezwaar na de daarvoor bepaalde termijn is ingediend, de indiener niet op grond daarvan niet-ontvankelijk wordt verklaard, indien hij ten genoegen van de rechter aantoont het bezwaar te hebben ingebracht binnen dertig dagen na de dag waarop hij van de aangevallen beschikking heeft kunnen kennis dragen.
1.2
Uit de overgelegde stukken blijkt dat klaagster de bestreden beslissing op 7 januari 2021 in ontvangst heeft genomen. Nu zij haar bezwaarschrift heeft ingediend binnen dertig dagen hierna, kan zij in haar bezwaar worden ontvangen.
De bestreden beslissing
2.1
Aan de bestreden beslissing heeft verweerder ten grondslag gelegd, dat klaagster zich schuldig heeft gemaakt aan ernstig plichtsverzuim onder verzwarende omstandigheden en dat dit plichtsverzuim haar kan worden aangerekend.
2.2
Aan klaagster wordt -samengevat- verweten dat zij:
tijdens de pandemie verschillende Covid-regels heeft overtreden;
samen met anderen heeft gepland om zich dubieus ziek te melden;
een valse aangifte heeft gedaan bij de Landsrecherche tegen haar leidinggevenden;
zich als leidinggevende, na het incident bij Merlot Villas, op sociale media op een zeer onprofessionele en onfatsoenlijke wijze heeft geuit;
zich meermalen op zeer onbeschofte wijze jegens meerderen en/of ondergeschikten heeft gedragen.
omdat – samengevat en zakelijk weergegeven –:
ad i.
  • zij op 29 april 2020 mede een niet-essentieel feest heeft georganiseerd en daaraan heeft deelgenomen, waarbij zij de regels van social distancing heeft geschonden;
  • zij zich tussen 22:00 uur en 5:00 uur buiten haar woning of verblijfsgelegenheid bevond, omdat zij Merlot Villas niet had geboekt;
ad ii.
  • zij zich op 29 april 2020 voor de opkomende dagdienst van 30 april 2020 dubieus ziek heeft gemeld en alcohol heeft genuttigd;
  • er sprake was van een collectieve ziektemelding en zij heeft gelogen dat er geen sprake was van een afgesproken ziektemelding;
- dat zij hiermee de inzetbaarheid van de dagdienst heeft belemmerd;
ad iii.
  • zij op 8 mei 2020 aangifte heeft gedaan tegen drie leidinggevenden bij de Landsrecherche wegens huisvredebreuk en vernieling bij Merlot Villas;
  • zij van deze aangifte een kopie aan de pers heeft verschaft en hierdoor het Korps Politie Aruba (KPA) in een negatief daglicht heeft gesteld;
  • die aangifte niet met de realiteit strookt, nu er geen sprake was van vernieling, zij niet de rechthebbende was van de woning omdat zij de boeking niet had gedaan, en niemand tegen de politieambtenaren heeft gezegd dat ze moesten vertrekken;
  • dat het OM bovendien bij brief van 24 juni 2020 klaagster heeft bericht dat de aangifte wegens gebrek aan bewijs wordt geseponeerd;
ad iv.
  • zij zich op sociale media (Facebook) en tijdens een interview met de pers negatief heeft geuit, waardoor zij KPA in een negatief daglicht heeft gesteld;
  • zij de goede naam van het KPA in diskrediet heeft gebracht door openbaar haar leidinggevenden te beschuldigen van handelingen die zij niet verricht hebben en schade toebrengt aan de rechtsstaat door te vermelden dat dit een politieke vervolging is;
  • zij de reeds negatieve situatie verder en ernstig heeft laten escaleren;
ad v.
  • zij zich op 23 maart 2020 openlijk op ongepaste wijze haar ongenoegen heeft geuit over de verdeling van ploegen in verband met covid-actie, waardoor zij het gezag van de leiding ondermijnde;
  • zij op 25 maart 2020 een agent in opleiding, die per abuis op haar rustdag op dienst verscheen, op zodanige wijze naar huis stuurde dat deze agent in opleiding zich “als een hond weggestuurd” voelde, en klaagster zich later, nadat de planner de agent in opleiding toch haar werkzaamheden liet hervatten, schreeuwend uitte met de woorden “
  • zij op 13 april 2020 op niet respectvolle toon via de groepschat in WhatsApp berichten naar de chef van dienst stuurde nadat zij werd bericht dat zij geen overwerk hoefde te verrichten;
  • zij op 14 april 2020 de leidinggevende (planner) via WhatsApp berichtte dat zij niet geïnteresseerd was in flauwe kul en dat zij zal zien of zij aanwezig zal zijn voor een gesprek;
  • zij op 15 april 2020 tijdens het gesprek met de leiding, een negatieve houding had, zich vijandig opstelde, de mentor van de agent in opleiding beledigde, en tot de orde moest worden geroepen;
  • zij op 2 mei 2020 niet wilde meewerken met het Bureau Integriteit en Veiligheid (BIV), door te weigeren de formulieren (aanzegging toegangsontzegging) in ontvangst te nemen, en te zeggen dat zij geen verklaring zal komen afleggen omdat zij ziek is, en haar uitrusting niet wilde overhandigen.
2.3
Verweerder heeft geconcludeerd, dat:
  • klaagster met haar gedragingen heeft bijgedragen aan de daling van respect die burgers tonen tegenover politieagenten en afbreuk heeft gedaan aan het beeld van een betrouwbaar en integer politieambtenaar en integer politiekorps;
  • haar gedrag onaanvaardbaar en onacceptabel is;
  • zij zich niet heeft gedragen als een goed ambtenaar betaamt;
  • zij het vertrouwen dat het KPA in haar moet kunnen stellen ernstig heeft beschaamd, haar positie als leidinggevende onmogelijk heeft gemaakt, en met haar handelen ernstige twijfels heeft doen rijzen over haar integriteit en geschiktheid als politieambtenaar.
2.4
Verweer acht de opgelegde disciplinaire straf passend en geboden.
Het bezwaar
3.1
Klaagster heeft aan haar bezwaar – samengevat – ten grondslag gelegd, dat zij zich niet schuldig heeft gemaakt aan enig plichtsverzuim, dan wel dat zij onevenredig zwaar en disproportioneel wordt gestraft, en dat er sprake is van schending van het gelijkheidsbeginsel en het rechtszekerheidsbeginsel.
3.2
Op de stellingen van klaagster zal – voor zover nodig – hierna worden ingegaan.
Het geschil
4. In geschil is de vraag of verweerder op goede gronden heeft besloten klaagster disciplinair te straffen en haar daarbij voor onbepaalde tijd terug te zetten in rang. Beoordeeld dient dan te worden of klaagster plichtsverzuim heeft gepleegd, en zo ja, of de opgelegde straf proportioneel is.
Bij de beoordeling neemt het gerecht het volgende in aanmerking.
De feiten
5.1
Klaagster is langer dan 35 jaar politieambtenaar bij het KPA en bekleedde vanaf 1 juli 2006 de rang van Hoofdagent 1ste klasse (schaal P07). Klaagster is laatstelijk met ingang van 1 juli 2018 bevorderd naar de rang van onderinspecteur (schaal P08). Bij Korpsmededeling van 5 juni 2018 is zij met ingang van 1 juli 2018 geplaatst in de functie van Chef van Dienst bij het District 1. Zij is niet eerder disciplinair gestraft.
5.2
Uit het overgelegde rapport van relaas in het onderzoek “[naam onderzoek]” van het Bureau Integriteit en Veiligheid (het BIV) van 22 juli 2020 (hierna: het BIV-rapport), blijkt het volgende:
5.2.1
Op 28 april 2020 heeft een lid van de ploeg waarvan klaagster de leidinggevende is, ten behoeve van de ploeg voor twee nachten een villa gehuurd bij Merlot Villas. Bij Merlot Villas worden luxueuze vakantievilla’s (van vier tot vijf slaapkamers) met zwempoel, gelegen op een besloten privéterrein, per dag verhuurd.
5.2.2
Op 29 april 2020 waren klaagster en meerdere leden van haar ploeg bij voornoemde villa. De ploeg stond voor de dagdienst op 30 april 2020 ingeroosterd. Tussen 14:00 uur en middernacht hebben meerdere ploegleden zich ziek gemeld voor de opkomende dagdienst op 30 april 2020. Klaagster heeft zich op 30 april 2020 ’s nachts (rond 12:45 uur) ziek gemeld en was tot 8 mei 2020 arbeidsongeschikt.
5.2.3
Die nacht, rond 2.00 uur, zijn drie leden van het District Management Team (DMT) Oranjestad, onder wie de (toenmalige) districtchef van District 1, naar Merlot Villa’s gegaan. Daar aangekomen troffen zij de deur en de grote poort die toegang gaven tot het privéterrein op slot. Nadat zij niemand konden bereiken die de deur of de poort open kon doen, sprong de districtchef over de deur. Het lukte de DMT-leden vervolgens om de poort op een kier te duwen, waardoor zij zich naar binnen konden wurmen. Hierna klopten zij aan op de deur die toegang gaf tot de tuin van de villa waar voornoemde ploegleden en klaagster zaten, deden de deur open en liepen de tuin in. De districtchef heeft toen – op strakke toon - tegen de daar aanwezige vier ploegleden en klaagster gezegd, dat hij hen voor de opkomende dagdienst, om 7.45 uur, op werk verwachtte en dat klaagster haar koppelriem moest meenemen om deze in te leveren. Nadat de DMT-leden waren weggegaan, zijn drie ploegleden ook naar huis gegaan. Klaagster en het ploeglid dat zich niet had ziekgemeld, hebben in de villa overnacht. De ploegleden hebben zich om 7.45 uur voor de dagdienst gemeld.
5.2.4
Klaagster heeft op 8 mei 2020 bij de Landsrecherche aangifte gedaan tegen voornoemde drie DMT-leden, wegens onder andere huisvredebreuk. Hierna hebben zij en haar voornoemde gemachtigde – buiten het kantoor van de Landsrecherche – een interview gegeven aan de aldaar aanwezige pers, en een kopie van de aangifte aan de pers gegeven.
5.3
Klaagster werd vanaf 2 mei 2020 tot 25 juli 2020 de toegang tot de dienst ontzegd, in verband met een jegens haar opgestart disciplinair onderzoek. Bij Landsbesluit van 24 juni 2020 is klaagster met ingang van 25 juli 2020 in haar ambt geschorst, tot de dag waarop het bevoegd gezag een besluit heeft genomen omtrent de disciplinaire strafoplegging. Klaagster heeft tegen deze beschikkingen telkens bezwaar gemaakt.
5.4
Verweerder heeft bij brief van 17 februari 2021 klaagster in de gelegenheid gesteld zich te verantwoorden ter zake van het volgende:
  • dat zij tijdens de heersende crisisperiode verschillende regels van de calamiteitenverordening (Algemene regeling bestrijding Covid-19 XIV) heeft overtreden;
  • dat zij samen met andere collega’s van tevoren gepland had en zich dubieus ziek had gemeld voor de opkomende dienst;
  • dat zij bij de Landsrecherche een aangifte heeft ingediend die niet op waarheid berust;
  • dat zij als leidinggevende, na het incident bij Merlot Villas, zich op verschillende sociale media op een zeer onprofessionele en onfatsoenlijke wijze heeft geuit met betrekking tot het incident;
  • dat zij zich meerdere keren op een zeer onbeschofte wijze gedroeg tegenover haar meerderen en/of ondergeschikten.
5.5
Bij brief van 3 maart 2021 heeft klaagster, via haar voornoemde gemachtigde, van de haar geboden gelegenheid gebruik gemaakt, en gemotiveerd betwist dat zij zich schuldig zou hebben gemaakt aan plichtsverzuim.
5.6
Bij schrijven van 25 maart 2021 heeft de Korpschef gereageerd op voornoemde verantwoordingsbrief van klaagster en de minister van Justitie voorgesteld om klaagster de disciplinaire straf van terugzetting in rang op te leggen, omdat zij -kort gezegd- zich niet heeft gedragen als een goed politieambtenaar betaamt, door wettelijke voorschriften te overtreden en te handelen in strijd met haar plichten voortvloeiende uit haar ambt. De DRH heeft zich bij advies van 15 september 2021 aangesloten bij het voorstel van de Korpschef ten aanzien van het plichtsverzuim en de disciplinaire strafoplegging.
5.7
Bij de bestreden beslissing is klaagster de disciplinaire straf van terugzetting in rang voor onbepaalde tijd opgelegd, met vermindering van bezoldiging.
Het wettelijk kader
6.1
Ingevolge artikel 47, eerste lid, van de Landsverordening materieel ambtenarenrecht (Lma) is de ambtenaar gehouden de plichten uit zijn ambt voortvloeiende nauwgezet en ijverig te vervullen en zich te gedragen zoals een goed ambtenaar betaamt.
6.2
Ingevolge artikel 82, eerste lid, kan de ambtenaar, die de hem opgelegde verplichtingen niet nakomt of zich overigens aan plichtsverzuim schuldig maakt, deswege door het bevoegde gezag disciplinair worden gestraft. Ingevolgde het tweede lid omvat plichtsverzuim zowel het overtreden van enig voorschrift als het doen of nalaten van iets, hetwelk een goed ambtenaar in gelijke omstandigheden behoort na te laten of te doen.
6.3
Ingevolge artikel 83, eerste lid van de Lma zijn de disciplinaire straffen, welke kunnen worden toegepast:
a. schriftelijke berisping;
b. buitengewone dienst op andere dagen dan de zondag en de voor de ambtenaar geldende kerkelijke feestdagen, zonder beloning of tegen een lagere dan de normale beloning;
c. geldboete;
d. inhouding, geheel of gedeeltelijk, van inkomen;
e. terugzetting in bezoldiging of stilstand van periodieke verhoging van bezoldiging;
f. uitsluiting van bevordering;
g. terugzetting in rang, al of niet voor een bepaalde tijd en met of zonder vermindering van bezoldiging;
(…)
Ingevolge het derde lid geschiedt de toepassing van de in het eerste lid genoemde straffen met inachtneming van het navolgende:
(…)
g. terugzetting in rang bestaat in het overbrengen van de gestrafte naar de onmiddellijk lagere rang met of zonder vermindering van zijn bezoldiging tot de aan die rang verbonden bezoldiging;
6.4
Ingevolge artikel 84, eerste lid van de Lma wordt de straf niet opgelegd dan nadat de ambtenaar in de gelegenheid is gesteld zich, ter keuze van de tot het opleggen van straffen bevoegden, mondeling of schriftelijk, binnen zeven dagen tegenover deze te verantwoorden.
6.5
Bij Algemene regeling bestrijding Covid-19 XIV (AB2020 no. 62) zijn -voor zover hier van belang- voor de periode van 28 tot en met 30 april 2020, de volgende maatregelen getroffen:
§ 1 Verplichting tot thuisblijven (…)
Artikel 1
Een ieder is verplicht in zijn woning of verblijfsgelegenheid te blijven, tenzij men daarbuiten dient te zijn voor de verrichting of afname van essentiële diensten en processen.
Onder woning wordt mede verstaan:
a. Tussen 5.00 en 22.00 uur: het woonerf rondom de woning
b. Tussen 22.00 en 5.00 uur: het gedeelte van het woonerf dat niet grenst aan de openbare weg.
§ 2 Avondklok
Artikel 5
Het is een ieder verboden zich tussen 22.00 en 5.00 uur buiten hun woningen of verblijfsgelegenheden te begeven of te bevinden. Onder woning wordt mede verstaan het gedeelte van het woonerf dat niet grenst aan de openbare weg.
(…)
§ 3 Samenscholingsverbod
Artikel 7
Het is behoudens de verrichting of afname van essentiële dienst of proces, verboden opzettelijk op of aan de openbare weg, in openbare parken of tuinen, op sportvelden of op de stranden of wateren deel te nemen aan een groep van vier of meer personen.
(…)
Artikel 8
Onverminderd artikel 7 is het verboden zich bij of voor de ingang of in de directe omgeving van diensten, instellingen en bedrijven als bedoeld in artikel 2 en 3 te bevinden in of bij een verband van personen, anders dan met bewaring van anderhalve (1½) meter afstand van de andere aldaar aanwezige personen.
De beoordeling
7. Het gerecht stelt voorop dat in het ambtenarentuchtrecht geldt, dat op basis van de beschikbare, deugdelijke vastgestelde gegevens de overtuiging is verkregen dat de betrokken ambtenaar de hem verweten gedragingen heeft begaan. Het bestuursorgaan moet in het kader van een disciplinair onderzoek zelfstandig de feiten onderzoeken die tot het treffen van een disciplinaire maatregel aanleiding kunnen geven.
8.1
Klaagster zijn een vijftal gedragingen verweten, die hierna afzonderlijk zullen worden besproken.
8.2
overtreden verschillende Covid-regels tijdens de pandemie
8.2.1
Aan klaagster wordt verweten dat zij de regels ten aanzien van de zogenoemde ‘Shelter in place’, de avondklok, het samenscholingsverbod en ‘social distancing’ heeft overtreden, omdat zij zich op 30 april 2020 in de nachtelijke uren buiten haar woning bevond, en heeft deelgenomen aan een niet-essentieel feest samen met anderen.
8.2.2
Deze verwijten zijn gebaseerd op voornoemde artikelen 1, 5, 7 en 8 van de Algemene regeling bestrijding Covid-19 XIV (hierna de ARBC-XIV). De overheid heeft vanaf maart 2020 telkens voor een periode van ten hoogste 72 uur regels gesteld ter voorkoming van gevaar voor personen, in casu het urgente belang van de volksgezondheid bij de beheersing en voorkoming van verdere verspreiding van Covid-19. Deze maatregelen zagen met name op de beperkte aanwezigheid van personen buiten hun woning of verblijfsgelegenheid, gedurende de hele dag.
8.2.3
Het gerecht stelt gelet op de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting vast, dat klaagster rond 29 april 2020 samen met anderen voor twee nachten een vakantievilla had gehuurd, dat zij zich - toen de leidinggevenden om 2 uur ’s nachts op 30 april 2020 aldaar gingen controleren - in de tuin behorende bij die woning bevond, dat die tuin niet grenst aan de openbare weg, en dat zij in die villa heeft overnacht.
Gelet hierop dient deze villa voor de tijd in gebruik door klaagster, te worden aangemerkt als de verblijfsgelegenheid van klaagster als bedoeld in artikel 1 van de ARBC-XIV. Dat de huurovereenkomst niet op haar naam staat, maakt dit niet anders.
8.2.4
Nu klaagster zich in de nacht van 30 april 2020 niet buiten haar verblijfsgelegenheid bevond, heeft verweerder ten onrechte geconcludeerd dat zij de regels met betrekking tot ‘shelter in place’ en de avondklok heeft overtreden. Het gerecht neemt hierbij ook in aanmerking dat de DMT-leden geen proces-verbaal van overtreding van die regels hebben opgesteld, en klaagster ter zake niet strafrechtelijk is vervolgd. Verder geldt dat de maatregelen met betrekking tot samenscholingsverbod en ‘social distancing’ niet van toepassing waren binnen de woning of verblijfsgelegenheid van personen, zodat ook ten aanzien hiervan verweerder ten onrechte heeft geconcludeerd dat klaagster deze heeft overtreden.
8.2.5
Gelet op het voorgaande is het gerecht van oordeel dat verweerder in zoverre ten onrechte heeft gesteld dat klaagster plichtsverzuim heeft gepleegd.
8.3
samen met anderen gepland hebben om zich dubieus ziek te melden
8.3.1
Dat nagenoeg de hele ploeg van klaagster zich voor de dagdienst van 30 april 2020 had ziekgemeld is inderdaad buitengewoon, maar wil niet zonder meer zeggen dat het een afgesproken dubieuze collectieve ziekmelding betrof waarmee klaagster heeft ingestemd of waaraan zij heeft meegewerkt. Zulks volgt evenmin uit de door de ploegleden afgelegde verklaring ten overstaan van het BIV. Nu klaagster gemotiveerd heeft ontkend dat zij, als leidinggevende van de ploeg, van te voren van enige collectieve actie op de hoogte was, lag het op de weg van verweerder om dit verwijt nader te onderzoeken en te staven, hetgeen niet is geschied.
8.3.2
Bovendien kunnen vermeende onterechte ziekmeldingen van haar ondergeschikten klaagster niet worden aangerekend. Dit klemt te meer nu de ploegleden zich niet bij haar hadden ziekgemeld en zij niet bevoegd is om die ploegleden vrijstelling van dienst wegens ziekte te verlenen.
8.3.3
Nu verder vast staat dat klaagster gedurende de periode vanaf 30 april tot 8 mei 2020 arbeidsongeschikt was, kan niet worden volgehouden dat zij zich onterecht of dubieus heeft ziekgemeld.
8.3.4
Gelet op het bovenstaande is het gerecht van oordeel dat verweerder ook met betrekking tot dit verwijt ten onrechte heeft gesteld dat klaagster plichtsverzuim heeft gepleegd.
8.4
het doen van een valse aangifte tegen leidinggevenden
8.4.1
Het gerecht stelt hierbij voorop dat het doen van een aangifte wegens een strafbaar feit in de wetenschap dat het niet gepleegd is, een misdrijf is op grond van artikel 2:142 van het Wetboek van Strafrecht van Aruba. De vaststelling dat sprake is van een valse aangifte is dan ook voorbehouden aan de strafrechter.
8.4.2
In dit geval heeft klaagster tegen de DMT-leden, die in de nacht van 30 april 2020 abrupt bij haar verblijfsgelegenheid in de tuin stonden, aangifte gedaan wegens -kennelijk- (de aangifte is niet in het dossier gevoegd) huisvredebreuk. Dat het openbaar ministerie vervolgens besluit de strafvervolging -al dan niet wegens gebrek aan bewijs- te seponeren, wil niet zeggen dat klaagster aangifte heeft gedaan van een strafbaar feit wetende dat deze niet is gepleegd.
Uit het BIV-rapport volgt immers dat de DMT-leden wel degelijk die nacht zonder toestemming en zonder machtiging van de rechter-commissaris een privéterrein hebben betreden terwijl geen sprake was van een redelijk vermoeden van een strafbaar feit, dat zij vervolgens hard duwend tegen de tuindeur behorende bij de verblijfsgelegenheid van klaagster deze open hebben weten te krijgen, en dat zij de in die verblijfsgelegenheid aangetroffen ondergeschikten, onder wie klaagster, streng en strak hebben opgedragen om ondanks hun ziektemelding, de volgende dag op dienst te verschijnen. Onduidelijk is in onderhavige procedure gebleven, op grond waarvan en in welke hoedanigheid de DMT-leden deze actie meenden te kunnen uitvoeren.
8.4.3
Gelet hierop en nu klaagster ter zake van het doen van een valse aangifte strafrechtelijk evenmin is vervolgd en veroordeeld, is niet vast komen te staan dat zij zich aan dit strafbare feit schuldig heeft gemaakt. Het enkele doen van een aangifte, zelfs wanneer dat jegens leidinggevenden is gedaan, levert geen plichtsverzuim op.
8.5
het zich op sociale media op een zeer onprofessionele en onfatsoenlijke wijze uiten over het incident
8.5.1
Met verweerder is het gerecht van oordeel, dat van een (politie)ambtenaar in beginsel mag worden gevergd, dat hij of zij nalaat interne aangelegenheden – zoals het doen van aangifte bij de Landsrecherche tegen leidinggevenden – openbaar te maken.
8.5.2
In dit geval heeft klaagster echter onweersproken naar voren gebracht, dat haar naam na het incident op 30 april 2020 op zowel de sociale media als in kranten in het negatieve nieuws stond, en dat zij op 8 mei 2020 heeft gemeend op deze manier een tegengeluid te laten horen om haar naam te zuiveren. Bezien in het licht van deze omstandigheden is het gerecht van oordeel dat het openbaar maken van de aangifte niet als onfatsoenlijk noch onprofessioneel is te kwalificeren, maar hooguit als niet raadzaam. Dat de betreffende leidinggevenden en het KPA hierdoor wellicht in verlegenheid zijn gebracht, is immers niet uitsluitend aan klaagster te wijten.
8.6
zich meermalen op zeer onbeschofte wijze jegens meerderen en/of ondergeschikten gedragen.
8.6.1
Het gerecht constateert ten eerste dat wat betreft dit verwijt meerdere in de bestreden beslissing vermelde incidenten, namelijk die van maart en april 2020, niet in de oproep tot verantwoording stonden vermeld, zodat klaagster over deze incidenten niet is gehoord. Op grond van het bepaalde in artikel 84, eerste lid van de Lma, is klaagster ter zake van deze incidenten dan ook ten onrechte disciplinair gestraft.
8.6.2
Wat betreft het verwijt dat klaagster niet heeft meegewerkt aan het disciplinair onderzoek, door op 2 mei 2020 te weigeren een verklaring bij het BIZ te komen afleggen, formulieren aanzegging disciplinair onderzoek en toegangsontzegging in ontvangst te nemen of haar uitrusting te overhandigen, overweegt het gerecht als volgt.
Gebleken is dat klaagster in het kader van het jegens haar opgestarte disciplinair onderzoek op 14 mei en op 15 juli 2020 intern door het BIV is gehoord. Nu zij vanaf 30 april 2020 tot 8 mei 2020 arbeidsongeschikt was, en het interne verhoor vervolgens binnen een week nadat zij weer arbeidsgeschikt was verklaard, heeft plaatsgevonden, heeft verweerder zich in redelijkheid niet op het standpunt kunnen stellen dat klaagster heeft geweigerd om bij het BIZ een verklaring af te leggen. Ook het weigeren om zich tijdens een vrijstelling van dienst wegens ziekte naar de werkplek – waartoe zij inmiddels ook de toegang was ontzegd – te begeven om een uitrusting, die kennelijk in een afgesloten locker was opgeborgen, in te leveren, levert geen plichtsverzuim op. Van geen ambtenaar mag immers worden gevergd dat hij gedurende zijn arbeidsongeschiktheid zich bezighoudt met werkgerelateerde aangelegenheden.
8.6.3
Overigens levert het weigeren formulieren in ontvangst te nemen of voor ontvangst te tekenen, geen plichtsverzuim op.
9. Het voorgaande leidt tot de slotsom dat klaagster het haar verweten plichtsverzuim niet heeft gepleegd, zodat er geen grondslag bestaat om haar disciplinair te straffen.
10. Het vorenstaande leidt dan ook tot de conclusie dat het bezwaar gegrond is, en het bestreden landsbesluit dient te worden vernietigd.
11. Verweerder dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden verwezen.

BESLISSING

De rechter in dit gerecht:
- verklaart het bezwaar gegrond;
- vernietigt het Landsbesluit van 15 december 2021 no. 11, [nummer], waarbij klaagster de disciplinaire straf van terugzetting in rang, met vermindering van de bezoldiging voor onbepaalde duur, is opgelegd;
- veroordeelt verweerder tot betaling van de door klaagster gemaakte proceskosten, die worden begroot op Afl. 1.400,- aan gemachtigdensalaris.
Deze uitspraak is gegeven door mr. N.K. Engelbrecht, ambtenarenrechter, en uitgesproken in het openbaar op 29 augustus 2022 in aanwezigheid van de griffier.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen beroep instellen bij de Raad van beroep in ambtenarenzaken. Daarbij dient de volgende termijn in acht te worden genomen:
  • Als de indiener van het hoger beroep of zijn gemachtigde bij de uitspraak aanwezig is geweest: Binnen dertig dagen na de dag van de uitspraak;
  • In de andere gevallen: Binnen dertig dagen na de dag van de toezending of de terhandstelling van een afschrift van de uitspraak.
Het beroepschrift moet worden ingediend bij:
De griffie van de Raad van Beroep in ambtenarenzaken
J.G. Emanstraat 51
Oranjestad
Aruba
U wordt verzocht bij het indienen van het beroepschrift het volgende in acht te nemen:
1. Leg bij het beroepschrift een afschrift over van deze uitspraak;
2. Onderteken het beroepschrift en vermeld het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener of de gemachtigde,
b. de datum van ondertekening,
c. waartegen u in hoger beroep komt,
d. waarom u het niet eens bent met deze uitspraak (de gronden van het hoger beroep).
Voor het instellen van beroep is geen griffierecht verschuldigd.