ECLI:NL:OGAACMB:2022:63

Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
29 augustus 2022
Publicatiedatum
7 september 2022
Zaaknummer
AUA202101780
Instantie
Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M.E.B. de Haseth
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om schadevergoeding ex artikel 96 van de Landsverordening ambtenarenrechtspraak

In deze zaak heeft het Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba uitspraak gedaan op een bezwaarschrift van klaagster, de Minister van Onderwijs en Sport, ingediend op 29 juni 2021. Dit bezwaarschrift was gericht tegen een eerdere beschikking van 30 januari 2020, waarbij klaagster was bevorderd naar de rang van klerk 1ste klasse en hoofdklerk, maar met een latere ingangsdatum dan zij had verzocht. Het gerecht had eerder, op 14 december 2020, het bezwaar van klaagster gegrond verklaard en verweerder opgedragen om opnieuw te beslissen op het bevorderingsverzoek van klaagster. Na een zitting op 31 januari 2022 en een heropening van het onderzoek, heeft verweerder op 27 juni 2022 de eerdere beschikking ingetrokken en klaagster met terugwerkende kracht bevorderd naar de rang van klerk 1ste klasse en hoofdklerk.

Het gerecht heeft vastgesteld dat de gevorderde materiële schadevergoeding niet toewijsbaar is, omdat verweerder inmiddels gevolg heeft gegeven aan de eerdere uitspraak. Echter, de rechter heeft wel de immateriële schadevergoeding toegewezen, omdat de redelijke termijn voor de bezwaarprocedure met meer dan vier maanden was overschreden door verweerder. De hoogte van de immateriële schadevergoeding is vastgesteld op Afl. 500,-. Daarnaast is verweerder veroordeeld tot betaling van de proceskosten aan de zijde van klaagster, begroot op Afl. 1.400,-. De uitspraak is gedaan door mr. M.E.B. de Haseth en is openbaar uitgesproken op 29 augustus 2022.

Uitspraak

Uitspraak van 29 augustus 2022
Gaza nr. AUA202101780

HET GERECHT IN AMBTENARENZAKEN VAN ARUBA

UITSPRAAK
op het bezwaarschrift in de zin van artikel 96 van de
Landsverordening ambtenarenrechtspraak (La) van:

[Klaagster],

wonend te Aruba,
KLAAGSTER,
gemachtigde: mr. R.P. Lee,
tegen:

DE MINISTER VAN ONDERWIJS EN SPORT,

zetelend te Aruba,
VERWEERDER,
gemachtigde: mr. C.L. Geerman (DWJZ).

PROCESVERLOOP

Bij uitspraak van 14 december 2020 van dit gerecht (Gaza nr. AUA202000644), heeft het gerecht het bezwaar van klaagster gericht tegen de beschikking van 30 januari 2020 gegrond verklaard, de beschikking vernietigd en verweerder opgedragen om binnen drie maanden na de uitspraak opnieuw op het bevorderingsverzoek van klaagster van 12 maart 2012 te beslissen met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen.
Klaagster heeft op 29 juni 2021 een bezwaarschrift in de zin van artikel 96 van de Landsverordening ambtenarenrechtspraak (La) ingediend.
Het gerecht heeft de zaak ter zitting behandeld op 31 januari 2022, waar partijen, vertegenwoordigd door voornoemde gemachtigden, zijn verschenen.
Na sluiting van het onderzoek ter zitting, heeft het gerecht het onderzoek heropend.
Verweerder heeft op 28 maart 2022 nadere inlichtingen gegeven. Daarop heeft klaagster op 11 april 2022 gereageerd.
Het gerecht heeft de zaak voortgezet ter zitting behandeld op 13 juni 2022, waar partijen, vertegenwoordigd door voornoemde gemachtigden, zijn verschenen.
Verweerder heeft desgevraagd op 4 juli 2022 een nader stuk ingediend.
De uitspraak is vervolgens bepaald op heden.

OVERWEGINGEN

De feiten

1.1
Bij onderscheiden (rappel)brieven van 12 maart 2012, 27 augustus 2013, 28 januari 2014, 8 juni 2015, 1 maart 2018, 12 maart 2018 en 27 november 2018 heeft klaagster aan verweerder verzocht om haar naar de rang van klerk 1ste en vervolgens naar de rang van hoofdklerk te bevorderen.
1.2
Bij beschikking van 30 januari 2020 heeft verweerder besloten om klaagster met ingang van 1 april 2015 te bevorderen naar de rang van klerk 1ste klasse (schaal 4, dienstjaar 8) en met ingang van 1 april 2019 naar de rang van hoofdklerk (schaal 5, dienstjaar 7).
1.3
Tegen de onder 1.2 vermelde beschikking heeft klaagster op 21 februari 2020 bezwaar gemaakt.
1.4
Tegen voormelde uitspraak van dit gerecht van 14 december 2020, waarbij het gerecht onder meer het onder 1.3 vermelde bezwaar gegrond heeft verklaard, is geen hoger beroep ingesteld. In die uitspraak heeft het gerecht onder meer overwogen:
“5.4.2 Vaststaat dat klaagster met ingang van 15 augustus 2008 in de rang van klerk (schaal 3) is geplaatst. Niet in geschil is dat klaagster na vier jaar anciënniteit in de rang van klerk (schaal 3) in aanmerking kan komen voor een bevordering naar de eerstvolgende rang (schaal 4). Vaststaat dat klaagster reeds bij brief van 12 maart 2012 een verzoek bij verweerder heeft gedaan om naar de rang van klerk 1ste en vervolgens naar de rang van hoofdklerk te worden bevorderd, op welk verzoek zij bovendien nadien diverse malen heeft gerappelleerd. Vaststaat ook dat verweerder nimmer inhoudelijk op dit steeds gerappelleerde verzoek heeft beslist. Volgens vaste rechtspraak van de Raad van Beroep in Ambtenarenzaken (zie onder meer de uitspraak van 21 oktober 2009, ECLI:NL:ORBANAA:2009:BK9368) wordt de weigering van verweerder om op een verzoek te beschikken niet als een afwijzende beschikking (noch als een goedkeurende beschikking) gekwalificeerd. De mogelijkheid tot het instellen van een rechtsmiddel tegen deze weigering om te beschikken is derhalve (primair) een procedureel middel dat kan worden ingezet om het bestuursorgaan te bewegen tot besluitvorming. Dat klaagster van deze mogelijkheid geen gebruik heeft gemaakt, betekent niet dat een in rechte onaantastbare afwijzende beschikking op haar gerappelleerde bevorderingsverzoek is ontstaan. Verweerder kan derhalve, naar het oordeel van het gerecht, niet zonder nadere motivering volharden in zijn standpunt dat klaagster niet eerder dan met ingang van 1 april 2015 kan worden bevorderd”.
1.5
Bij beschikking van 27 juni 2022 heeft verweerder de beschikking van 30 januari 2020 ingetrokken en besloten om klaagster met ingang van 1 september 2012 te bevorderen naar de rang van klerk 1ste klasse (schaal 4, dienstjaar 5) en met ingang van 1 september 2016 naar de rang van hoofdklerk (schaal 5, dienstjaar 5).
De beoordeling
4.1
Het gerecht stelt vast dat verweerder inmiddels gevolg heeft gegeven aan de onherroepelijk geworden uitspraak van 14 december 2020 (zie 1.5). Gelet hierop, komt de gevorderde materiële schadevergoeding voor afwijzing in aanmerking.
4.2
Het gerecht ziet aanleiding de verzochte immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn toe te wijzen. Daartoe overweegt het gerecht dat de termijn in dit geval is aangevangen op 21 februari 2020 (zie 1.3) en geëindigd op 27 juni 2022 (zie 1.5), zodat de als redelijk aan te merken termijn voor de bezwaarprocedure vanwege het door verweerder niet tijdig nakomen van een rechterlijke opdracht met ruim vier maanden is overschreden. De overschrijding is dan ook volledig toe te rekenen aan verweerder. Gelet hierop, stelt het gerecht de hoogte van het bedrag aan immateriële schadevergoeding vast op Afl. 500,- (vergelijk de uitspraken van de Raad van Beroep in Ambtenarenzaken van 28 april 2022, ECLI:NL:ORBAACM:2022:34 en van 4 mei 2022, ECLI:NL:ORBAACM:2022:36).
4.3
Het gerecht ziet tevens aanleiding om verweerder te veroordelen in de kosten van deze procedure, die aan de zijde van klaagster worden begroot op Afl. 1.400,-.

BESLISSING

De rechter in dit gerecht:
veroordeelt verweerder tot betaling van klaagster van een bedrag van Afl. 500,- als vergoeding van de geleden immateriële schade,
veroordeelt verweerder tot betaling van de door klaagster gemaakte proceskosten, die worden begroot op Afl. 1.400,- aan gemachtigdensalaris,
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze uitspraak is gegeven door mr. M.E.B. de Haseth, rechter in ambtenarenzaken te Aruba, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van maandag 29 augustus 2022, in tegenwoordigheid van de griffier
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen hoger beroep instellen bij de Raad van beroep in ambtenarenzaken. Daarbij dient de volgende termijn in acht te worden genomen:
  • Als de indiener van het hoger beroep of zijn gemachtigde bij de uitspraak aanwezig is geweest: binnen dertig dagen na de dag van de uitspraak;
  • In de andere gevallen: binnen dertig dagen na de dag van de toezending of de terhandstelling van een afschrift van de uitspraak.
Het hogerberoepschrift moet worden ingediend bij:
De griffie van de Raad van Beroep in ambtenarenzaken
J.G. Emanstraat 51
Oranjestad
Aruba
U wordt verzocht bij het indienen van het hogerberoepschrift het volgende in acht te nemen:
1. Leg bij het hogerberoepschrift een afschrift over van deze uitspraak;
2. Onderteken het hogerberoepschrift en vermeld het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener of de gemachtigde,
b. de datum van ondertekening,
c. waartegen u in hoger beroep komt,
d. waarom u het niet eens bent met deze uitspraak (de gronden van het hoger beroep).
Voor het instellen van hoger beroep is geen griffierecht verschuldigd.