ECLI:NL:OGAACMB:2022:61

Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
7 maart 2022
Publicatiedatum
5 augustus 2022
Zaaknummer
AUA202103650
Instantie
Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bezwaar tegen de vaststelling van het bezoldigingsbedrag van een politieambtenaar in Aruba

In deze zaak heeft het Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba uitspraak gedaan op het bezwaar van klager, een politieambtenaar, tegen het landsbesluit van 17 februari 2021, waarin zijn bezoldiging werd vastgesteld op Afl. 42.351,- per jaar. Klager was van mening dat deze vaststelling onjuist was, aangezien volgens de politieschalen een bezoldiging van Afl. 44.580,- per jaar geldt voor de rang van brigadier. Klager voerde aan dat de 5%-verlaging, die was ingevoerd als gevolg van de COVID-19 pandemie, niet correct was toegepast en dat deze alleen bij de feitelijke uitbetaling had mogen plaatsvinden. Het Gerecht oordeelde dat verweerder bij het nemen van het bestreden landsbesluit niet had mogen volstaan met enkel het bepalen van de bezoldiging zonder een duidelijke motivering te geven voor de tijdelijke verlaging. Het Gerecht benadrukte dat de 5%-verlaging tijdelijk van aard is en dat dit een zorgvuldige motivering vereist. De rechter verklaarde het bezwaar van klager gegrond en het bestreden landsbesluit nietig, met de opdracht aan verweerder om binnen drie maanden opnieuw een beslissing te nemen over de bevordering van klager naar de rang van brigadier, met inachtneming van de uitspraak.

Uitspraak

Uitspraak van 7 maart 2022
Gaza nr. AUA202103650

HET GERECHT IN AMBTENARENZAKEN VAN ARUBA

UITSPRAAK
op het bezwaar in de zin van
de Landsverordening ambtenarenrechtspraak (La) van:

[Klager],

wonend te Aruba,
KLAGER,
procederend in persoon
,
tegen:

DE GOUVERNEUR VAN ARUBA,

zetelend te Aruba,
VERWEERDER,
gemachtigde: mr. V.M. Emerencia (DWJZ).

PROCESVERLOOP

Bij landsbesluit van 17 februari 2021 no. 37 (bestreden landsbesluit), door klager ontvangen op 1 april 2021, heeft verweerder besloten om klager met ingang van 1 september 2020 te bevorderen naar de rang van brigadier (schaal P04, dienstjaar 1) met vaststelling van de bezoldiging op Afl. 42.351,- per jaar.
Tegen het bestreden landsbesluit heeft klager op 28 april 2021 bezwaar gemaakt bij het gerecht.
Verweerder heeft op 24 juni 2021 een contramemorie ingediend.
Het gerecht heeft de zaak behandeld ter zitting van 13 december 2021. Klager is in persoon verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
De uitspraak is nader bepaald op heden.

OVERWEGINGEN

juridisch kader

1.1
Ingevolge artikel 5, eerste lid, van het Landsbesluit rechtspositie politie (Lrp) geschiedt benoeming in een politierang bij landsbesluit. Ingevolge het tweede lid zijn de bij de rangen behorende aanstelling- en bevorderingseisen opgenomen in bijlage A bij dat landsbesluit.
Ingevolge het derde lid zijn de bezoldigingsschalen en pensioengrondslagen voor de politieambtenaren neergelegd in bijlage B bij dat landsbesluit.
1.2
Op grond van bijlage B van het Lrp geldt voor politieambtenaren in de rang van brigadier (schaal P04, dienstjaar 1) een bezoldiging van Afl. 41.880 per jaar. Als gevolg van afspraken gemaakt naar aanleiding van diverse overlegrondes met vakbonden van overheidspersoneel, werd tot aan 1 mei 2020 aan politieambtenaren in de rang van brigadier (schaal P04, dienstjaar 1) een bezoldiging van Afl. 44.580,- per jaar uitbetaald.
1.3
Op 1 mei 2020 is de Landsverordening tijdelijke versobering bezoldigingen en voorzieningen overheid (hierna: Ltvbvo) ingevoerd. Ingevolge artikel 3 van deze landsverordening worden alle bedragen van de bezoldigingen die krachtens artikel 2, tweede lid, van de Bezoldigingsregeling Aruba 1986 (AB 1996 no. GT 10) per maand aan ambtenaren worden betaald, verlaagd met 5% (hierna: 5%-verlaging).
Ingevolge artikel 4 van de Ltvbvo is artikel 3 van overeenkomstige toepassing op de bedragen van de bezoldigingen die krachtens artikel 5, derde lid, van het Lrp worden betaald aan de daarin bedoelde ambtenaren en gelijkgestelden.
feiten
2.1
Klager is als politieambtenaar werkzaam bij het Korps Politie Aruba (KPA) en bekleedt sinds 1 september 2018 de rang van agent 1ste klasse (schaal P03).
2.2
Bij het bestreden landsbesluit heeft verweerder besloten om klager met ingang van
1 september 2020 te bevorderen naar de rang van brigadier (schaal P04, dienstjaar 1) met vaststelling van de bezoldiging op Afl. 42.351,- per jaar.
bezwaar en verweer
3.1
Het bezwaar van klager is gericht tegen de vaststelling van zijn bezoldiging op
Afl. 42.351,- per jaar. Daaraan heeft hij - kort samengevat - ten grondslag gelegd dat dat bedrag onjuist is, nu volgens de politieschalen een bezoldiging van Afl. 44.580,- per jaar geldt voor de rang van brigadier. Deze fout heeft nadelige (financiële) gevolgen voor klager, nu deze zal doorwerken in zijn secundaire arbeidsvoorwaarden en in zijn pensioengrondslag. Klager begrijpt dat verweerder in verband met versobering als gevolg van de COVID-19 pandemie 5% op zijn salaris moet inhouden, maar verweerder heeft nagelaten dit in het bestreden landsbesluit te motiveren. Bovendien had deze inhouding alleen bij de feitelijke uitbetaling door Directie Financiën mogen plaatsvinden. Daarnaast komt het jaarsalaris van klager niet overeen met het jaarsalaris van zijn collega’s in dezelfde rang. Het gevolg hiervan is dat het bestreden landsbesluit nietig moet worden verklaard.
3.2
Verweerder heeft - kort samengevat - hiertegen ingebracht dat de vaststelling van de bezoldiging van klager op Afl. 42.351,- per jaar is geschied overeenkomstig de Ltvbvo. In verband met ingrijpende bezuinigingen naar aanleiding van de COVID-19 pandemie, is deze landsverordening ingevoerd om tijdelijk kortingen toe te passen op de bezoldiging van de ambtenaren. De bezoldigingsgrondslag is daardoor tijdelijk veranderd; de bezoldiging van de ambtenaren wordt thans met 5% verlaagd. Op het moment dat het bestreden landsbesluit is uitgevaardigd waren deze nieuwe tijdelijke bezoldigingsbedragen al van kracht. Nu de bevordering van klager conform de wet is geschied, is het bezwaar van klager ongegrond.
beoordeling
4.1
Het geschil komt in de kern neer op de vraag of verweerder de bezoldiging van klager – met toepassing van de 5%-verlaging – bij het bestreden landsbesluit heeft mogen vaststellen op Afl. 42.351,- per jaar.
4.2
Vaststaat dat verweerder vanaf de invoering van de Ltvbvo op grond van de artikelen 3 en 4 van deze landsverordening bevoegd is om tijdelijk alle bedragen van de bezoldigingen die aan ambtenaren en gelijkgestelden worden betaald met 5% te verlagen. Het standpunt van klager dat verweerder op grond van de Ltvbvo enkel bevoegd is om bij de feitelijke uitbetaling van zijn salaris 5% in te houden, maar dat die landsverordening niet tevens de bevoegdheid geeft om het versoberde bezoldigingsbedrag op te nemen in het bestreden landsbesluit, is onjuist. De Ltvbvo noch enig andere (wettelijke) regeling staat eraan in de weg dat bij bevorderingslandsbesluiten zoals het onderhavige de 5%-verlaging wordt meegenomen bij de vaststelling van het bezoldigingsbedrag. Anders dan klager betoogt, levert het opnemen van de 5%-verlaging in bevorderingslandsbesluiten geen strijdigheid op met de bij het Lrp vastgestelde politieschalen.
4.3
Dat neem niet weg dat verweerder bij het verwerken van die 5%-verlaging in (bevorderingen)landsbesluiten zorgvuldig te werk moet gaan en de desbetreffende landsbesluiten dient te voorzien van een deugdelijke motivering. Met klager is het gerecht van oordeel dat verweerder bij het nemen van het bestreden landsbesluit niet had mogen volstaan met enkel het bepalen van de bezoldiging van klager op Afl. 42.351,- per jaar. Anders dan bij de bezoldigingsverhogingen die in het verleden zijn doorgevoerd (waaronder de indexeringen), is de 5%-verlaging tijdelijk van aard. Naar het oordeel van het gerecht brengt juist dat tijdelijk karakter met zich dat verweerder het bestreden landsbesluit duidelijk had moeten motiveren door het volgende daarin te vermelden c.q. vast te stellen:
  • i) het bedrag van de bezoldiging, zoals dat gold voor de invoering van de Ltvbvo (in dit geval Afl. 44.580,- per jaar);
  • ii) de grondslag voor het verlagen van de bezoldiging met 5%, zijnde de invoering van de Ltvbvo;
  • iii) het als gevolg de Ltvbvo geldende, nieuwe bezoldigingsbedrag (in dit geval
Met klager is het gerecht van oordeel dat enkel de vermelding van het nieuwe bezoldigingsbedrag (Afl. 42.351,-) het risico in zich draagt dat de 5% verlaging ook wordt toegepast bij de bepaling van de pensioengrondslag. Uit de Ltvbvo noch de toelichting daarop blijkt dat de wetgever met deze landsverordening ook heeft beoogd de pensioengrondslag te versoberen. Het gerecht laat hierbij ook meewegen de verklaring van verweerder dat bij wijziging dan wel opheffing van die 5%-verlaging geen nieuw landsbesluit zal worden genomen waarin het bezoldigingsbedrag dienovereenkomstig wordt gewijzigd. Gelet op het voorgaande kan het bestreden landsbesluit wegens strijdigheid met het zorgvuldigheids- en motiveringsbeginsel niet in stand blijven.
4.4
De slotsom is dat het bezwaar gegrond is. Het bestreden landsbesluit zal nietig worden verklaard. Verweerder zal worden opgedragen om binnen drie maanden na deze uitspraak opnieuw een beslissing te nemen met betrekking tot de bevordering van klager naar de rang van brigadier (schaal P04, dienstjaar 1), met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen.

BESLISSING

De rechter in dit gerecht:
verklaart het bezwaar gegrond,
verklaart het bestreden landsbesluit van 17 februari 2021 no. 37 nietig;
bepaalt dat verweerder binnen drie maanden na dagtekening van deze uitspraak opnieuw een beslissing neemt met betrekking tot de bevordering van klager naar de rang van brigadier (schaal P04, dienstjaar 1), met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.J. Martijn, rechter in ambtenarenzaken, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 7 maart 2022 in tegenwoordigheid van de griffier.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen hoger beroep instellen bij de Raad van beroep in ambtenarenzaken. Daarbij dient de volgende termijn in acht te worden genomen:
  • Als de indiener van het hoger beroep of zijn gemachtigde bij de uitspraak aanwezig is geweest: Binnen dertig dagen na de dag van de uitspraak;
  • In de andere gevallen: Binnen dertig dagen na de dag van de toezending of de terhandstelling van een afschrift van de uitspraak.
Het hogerberoepschrift moet worden ingediend bij:
De griffie van de Raad van Beroep in ambtenarenzaken
J.G. Emanstraat 51
Oranjestad
Aruba
U wordt verzocht bij het indienen van het hogerberoepschrift het volgende in acht te nemen:
1. Leg bij het hogerberoepschrift een afschrift over van deze uitspraak;
2. Onderteken het hogerberoepschrift en vermeld het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener of de gemachtigde,
b. de datum van ondertekening,
c. waartegen u in hoger beroep komt,
d. waarom u het niet eens bent met deze uitspraak (de gronden van het hoger beroep).
Voor het instellen van hoger beroep is geen griffierecht verschuldigd.