In deze zaak heeft het Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba op 10 januari 2022 uitspraak gedaan op het bezwaar van klager, een ambtenaar, tegen de afwijzing van zijn verzoek om bevordering naar de rang van adjunct-commies (schaal 6). Klager had zijn verzoek om bevordering ingediend, maar dit was door de Gouverneur afgewezen op basis van de waardering van zijn functie, die was vastgesteld op schaal 5. Klager stelde dat de directeur van het Bureau Interne Diensten (BID) had aangegeven dat zijn functie hoger gewaardeerd moest worden, en dat de afwijzing van zijn verzoek onterecht was omdat het formatierapport nog niet was afgerond.
Het Gerecht oordeelde dat klager zijn bezwaarschrift tijdig had ingediend en dus ontvankelijk was in zijn bezwaar. Echter, het Gerecht constateerde dat de functie van klager recentelijk was gewaardeerd en dat deze waardering conform de geldende procedures tot stand was gekomen. Klager had geen feiten of omstandigheden aangedragen die erop wezen dat de waardering van zijn functie onjuist was. Het Gerecht concludeerde dat de afwijzing van het bevorderingsverzoek op goede gronden was gebaseerd, aangezien de functie van klager maximaal was gewaardeerd op schaal 5 en hij sinds 1 september 2012 deze schaal had bereikt.
De uitspraak leidde tot de conclusie dat het bezwaar van klager ongegrond was. Klager werd in de gelegenheid gesteld om hoger beroep in te stellen bij de Raad van Beroep in ambtenarenzaken, met inachtneming van de gestelde termijnen.