In deze zaak heeft het Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba uitspraak gedaan op het bezwaar van klager, de Gouverneur van Aruba, tegen een disciplinaire straf die hem was opgelegd. Klager, werkzaam als bewakingsmedewerker bij Cuerpo Especial Arubano (CEA), had op 22 november 2019 gedurende 1 uur en 29 minuten ongeoorloofd afwezig geweest. De Gouverneur had op 2 juli 2021 besloten om klager een disciplinaire straf op te leggen in de vorm van een gedeeltelijke inhouding van zijn inkomen ter hoogte van Afl. 300,-. Klager maakte bezwaar tegen deze beslissing, stellende dat hij zich niet schuldig had gemaakt aan plichtsverzuim en dat zijn afwezigheid te wijten was aan een noodsituatie met zijn moeder.
Het gerecht heeft de ontvankelijkheid van het bezwaar beoordeeld en vastgesteld dat klager zijn bezwaarschrift tijdig had ingediend. Vervolgens heeft het gerecht de feiten en standpunten van beide partijen in overweging genomen. Klager had zijn afwezigheid gemeld aan zijn ploegleider, maar het gerecht oordeelde dat dit niet voldoende was om de disciplinaire straf te rechtvaardigen. Het gerecht concludeerde dat de Gouverneur voldoende zorgvuldig had vastgesteld dat klager ongeoorloofd afwezig was geweest en dat de opgelegde straf niet onevenredig was, gezien het feit dat dit de vijfde vastlegging van plichtsverzuim was.
De uitspraak van het gerecht was dat het bezwaar ongegrond werd verklaard en dat het bestreden landsbesluit in stand bleef. Klager werd geïnformeerd over de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan bij de Raad van Beroep in ambtenarenzaken, met inachtneming van de gestelde termijnen.