ECLI:NL:OGAACMB:2022:57

Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
7 maart 2022
Publicatiedatum
5 augustus 2022
Zaaknummer
AUA202101600
Instantie
Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bezwaar tegen de vaststelling van het bezoldigingsbedrag van een ambtenaar in Aruba

In deze zaak heeft het Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba op 7 maart 2022 uitspraak gedaan over het bezwaar van klager, de Gouverneur van Aruba, tegen een landsbesluit dat zijn bezoldiging als directeur van de Dienst Gevangeniswezen Aruba vaststelde op Afl. 95.418,- per jaar. Klager had bezwaar gemaakt tegen dit bedrag, stellende dat het onjuist was en dat hij recht had op een hoger bedrag van Afl. 100.440,- per jaar, zoals vastgelegd in de bezoldigingsbedragen hoofdschalen 2013. Klager voerde aan dat de 5%-verlaging, die tijdelijk was ingevoerd in verband met de COVID-19 pandemie, niet correct was toegepast in het bestreden landsbesluit.

Het gerecht oordeelde dat klager ontvankelijk was in zijn bezwaar, ondanks dat het bezwaarschrift na de uiterlijke indieningsdatum was ingediend. Het gerecht stelde vast dat de bezoldiging van klager op Afl. 95.418,- per jaar was vastgesteld in overeenstemming met de Landsverordening tijdelijke versobering bezoldigingen en voorzieningen overheid (Ltvbvo). Echter, het gerecht vond dat verweerder niet voldoende had gemotiveerd waarom de bezoldiging op dit bedrag was vastgesteld, gezien het tijdelijke karakter van de verlaging. Het gerecht oordeelde dat het bestreden landsbesluit niet in stand kon blijven vanwege strijdigheid met het zorgvuldigheids- en motiveringsbeginsel.

De uitspraak concludeerde dat het bezwaar gegrond was en het bestreden landsbesluit werd vernietigd. Verweerder werd opgedragen om binnen drie maanden na de uitspraak opnieuw een beslissing te nemen over de bezoldiging van klager, met inachtneming van de overwegingen in deze uitspraak. Beide partijen hebben het recht om hoger beroep in te stellen bij de Raad van beroep in ambtenarenzaken.

Uitspraak

Uitspraak van 7 maart 2022
Gaza nr. AUA202101600

HET GERECHT IN AMBTENARENZAKEN VAN ARUBA

UITSPRAAK
op het bezwaar in de zin van
de Landsverordening ambtenarenrechtspraak (La) van:

[Klager],

wonend te Aruba,
KLAGER,
procederend in persoon,
tegen:

DE GOUVERNEUR VAN ARUBA,

zetelend te Aruba,
VERWEERDER,
gemachtigde: mr. A. Caster (DWJZ).

PROCESVERLOOP

Bij landsbesluit van 29 april 2021 no. 3 (bestreden landsbesluit) heeft verweerder besloten om klager met ingang van 3 juni 2019 tot en met 10 december 2020 als interim-directeur, en met ingang van 11 december 2020 als directeur van de Dienst Gevangeniswezen Aruba (DGA) te benoemen, met vaststelling van de bezoldiging op Afl. 95.418,- (schaal 15) per jaar.
Tegen het bestreden landsbesluit heeft klager op 11 juni 2021 bezwaar gemaakt bij het gerecht (bezwaar).
Verweerder heeft op 27 augustus 2021 een contramemorie ingediend.
Het gerecht heeft de zaak behandeld ter zitting van 10 januari 2022. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Klager is, ondanks daartoe behoorlijk te zijn opgeroepen, niet verschenen.
De uitspraak is nader bepaald op heden.

OVERWEGINGEN

ontvankelijkheid

1. Klager heeft zijn bezwaarschrift na de in artikel 41, eerste lid, van de Landsverordening ambtenarenrechtspraak (La) bepaalde uiterlijke indieningsdatum ingediend. Hij heeft echter onweersproken gesteld dat hij het bestreden landsbesluit op 12 mei 2021 heeft ontvangen. Het tegendeel blijkt ook niet uit de gedingstukken. Dit betekent dat het bezwaar is ingediend binnen de in artikel 41, derde lid, gestelde termijn. Klager is dus ontvankelijk in zijn bezwaar.
wettelijk kader
2. Ingevolge artikel 3 van de Landsverordening tijdelijke versobering bezoldigingen en voorzieningen overheid (hierna: Ltvbvo) worden alle bedragen van de bezoldigingen die krachtens artikel 2, tweede lid, van de Bezoldigingsregeling Aruba 1986 (AB 1996 no. GT 10) per maand aan ambtenaren worden betaald, verlaagd met 5%.
bestreden landsbesluit
3. Bij het bestreden landsbesluit heeft verweerder besloten klager met ingang van 3 juni 2019 tot en met 10 december 2020 als interim-directeur, en met ingang van 11 december 2020 als directeur van DGA te benoemen, met vaststelling van de bezoldiging op
Afl. 95.418,- (schaal 15) per jaar.
bezwaar en verweer
4.1
Het bezwaar richt zich tegen de vaststelling van klagers bezoldiging op Afl. 95.418,- per jaar. Daaraan heeft klager - kort samengevat - ten grondslag gelegd dat het bedrag zoals opgenomen in het bestreden landsbesluit onjuist is, nu volgens de bezoldigingsbedragen hoofdschalen 2013 een bezoldiging van Afl. 100.440,- per jaar geldt voor schaal 15. De Ltvbvo spreekt van een tijdelijke versobering, wat maakt dat verweerder zijn bezoldiging niet heeft mogen vaststellen op Afl. 95.418,- per jaar. Voorts maakt klager bezwaar tegen de in het bestreden landsbesluit opgenomen datum van de ministerraadbeslissing (BE-39/19) over zijn benoeming als interim-directeur. Volgens klager had daarin als datum van die beslissing 3 juni 2019 in plaats van 7 juni 2019 moeten worden opgenomen. Gelet op dit alles dient het bestreden landsbesluit te worden vernietigd, aldus klager.
4.2
Verweerder heeft - kort samengevat - hiertegen ingebracht dat de vaststelling van de bezoldiging van klager op Afl. 95.418,- per jaar is geschied overeenkomstig de Ltvbvo. In verband met ingrijpende bezuinigingen naar aanleiding van de COVID-19 pandemie, is deze landsverordening ingevoerd om tijdelijk kortingen toe te passen op de bezoldigingen van ambtenaren. De bezoldigingsgrondslag is daardoor tijdelijk veranderd; de bezoldiging van ambtenaren wordt thans met 5% verlaagd. Dit betekent dat sinds de invoering van de Ltvbvo de bezoldigingsbedragen hoofschalen 2013 (tijdelijk) niet meer van toepassing zijn. Bij de functie van directeur DGA behoort, conform de op dit moment vigerende schalen op grond van de Bezoldigingsregeling Aruba 1986, schaal 15, met als bezoldigingsbedrag
Afl. 95.418,- per jaar. Aan de versobering op grond van de Ltvbvo is nog geen einddatum verbonden. Op het moment dat het bestreden landsbesluit is uitgevaardigd waren deze nieuwe tijdelijke bezoldigingen al van kracht. De bevordering van klager is dan ook conform de wet geschied. Voor wat betreft klagers bezwaar tegen de datum van de ministerraadbeslissing, verwijst verweerder naar het door hem overgelegde uittreksel van de besluitenlijst van de vergadering van de ministerraad van 7 juni 2019 (BE-39/19). Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het bezwaar.
beoordeling
5.1
Het geschil komt in de kern neer op de vraag of verweerder de bezoldiging van klager - met toepassing van de 5%-verlaging - bij het bestreden landsbesluit heeft mogen vaststellen op Afl. 95.418,- per jaar.
5.2
Vaststaat dat verweerder vanaf de invoering van de Ltvbvo op grond van de artikelen 3 en 4 van deze landsverordening bevoegd is om tijdelijk alle bedragen van de bezoldigingen die aan ambtenaren en gelijkgestelden worden betaald met 5% te verlagen. Het standpunt van klager dat verweerder op grond van de Ltvbvo enkel bevoegd is om bij de feitelijke uitbetaling van zijn salaris 5% in te houden, maar dat die landsverordening niet tevens de bevoegdheid geeft om het versoberde bezoldigingsbedrag op te nemen in het bestreden landsbesluit, is onjuist. De Ltvbvo noch enig andere (wettelijke) regeling staat eraan in de weg dat bij bevorderingslandsbesluiten zoals het onderhavige de 5%-verlaging wordt meegenomen bij de vaststelling van het bezoldigingsbedrag. Het opnemen van de 5%-verlaging in bevorderingslandsbesluiten levert geen strijdigheid op met de wet dan wel de algemene beginselen van behoorlijk bestuur.
5.3
Dat neem echter niet weg dat verweerder bij het verwerken van die 5%-verlaging in (bevorderingen)landsbesluiten zorgvuldig te werk moet gaan en de desbetreffende landsbesluiten dient te voorzien van een deugdelijke motivering. Met klager is het gerecht van oordeel dat verweerder bij het nemen van het bestreden landsbesluit niet had mogen volstaan met enkel het bepalen van de bezoldiging van klager op Afl. 95.418,- per jaar. Anders dan bij de bezoldigingsverhogingen die in het verleden zijn doorgevoerd (waaronder de indexeringen), is de 5%-verlaging tijdelijk van aard. Naar het oordeel van het gerecht brengt juist dat tijdelijk karakter met zich dat verweerder het bestreden landsbesluit duidelijk had moeten motiveren door het volgende daarin te vermelden c.q. vast te stellen:
( i) het bedrag van de bezoldiging, zoals dat gold voor de invoering van de Ltvbvo (in
dit geval Afl. 100.440,- per jaar);
  • ii) de grondslag voor het verlagen van de bezoldiging met 5%, zijnde de invoering van de Ltvbvo;
  • iii) het als gevolg van de Ltvbvo geldende, nieuwe bezoldigingsbedrag (in dit geval
Het gerecht laat bij dit oordeel meewegen de verklaring van verweerder dat bij wijziging dan wel opheffing van die 5%-verlaging geen nieuw landsbesluit zal worden genomen waarin het bezoldigingsbedrag dienovereenkomstig wordt gewijzigd. Gelet op het voorgaande kan het bestreden landsbesluit wegens strijdigheid met het zorgvuldigheids- en het motiveringsbeginsel niet in stand blijven. Het bezwaar tegen dit onderdeel is gegrond.
6. Uit het door verweerder overgelegde uittreksel van de besluitenlijst van de vergadering van de ministerraad van 7 juni 2019 (BE-39/19) blijkt genoegzaam dat de in het bestreden landsbesluit opgenomen datum van de ministerraadbeslissing (BE-39/19) over klagers benoeming als interim-directeur van DGA correct is. Gelet hierop en aangezien klager niet ter zitting is verschenen om nader toe te lichten waarom desondanks de datum van 3 juni 2019 in plaats daarvan had moeten worden opgenomen, is het bezwaar tegen dit onderdeel ongegrond.
7. Beslist wordt als volgt.

BESLISSING

De rechter in dit gerecht:
verklaart het bezwaar gegrond;
vernietigt het bestreden landsbesluit van 29 april 2021 no. 3;
bepaalt dat verweerder binnen drie maanden na dagtekening van deze uitspraak opnieuw een beslissing neemt met betrekking de bezoldiging van klager, met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen.
Aldus gegeven door mr. A.J. Martijn, rechter in ambtenarenzaken, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 7 maart 2022, in tegenwoordigheid van de griffier.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen hoger beroep instellen bij de Raad van beroep in ambtenarenzaken. Daarbij dient de volgende termijn in acht te worden genomen:
  • Als de indiener van het hoger beroep of zijn gemachtigde bij de uitspraak aanwezig is geweest: Binnen dertig dagen na de dag van de uitspraak;
  • In de andere gevallen: Binnen dertig dagen na de dag van de toezending of de terhandstelling van een afschrift van de uitspraak.
Het hogerberoepschrift moet worden ingediend bij:
De griffie van de Raad van Beroep in ambtenarenzaken
J.G. Emanstraat 51
Oranjestad
Aruba
U wordt verzocht bij het indienen van het hogerberoepschrift het volgende in acht te nemen:
1. Leg bij het hogerberoepschrift een afschrift over van deze uitspraak;
2. Onderteken het hogerberoepschrift en vermeld het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener of de gemachtigde,
b. de datum van ondertekening,
c. waartegen u in hoger beroep komt,
d. waarom u het niet eens bent met deze uitspraak (de gronden van het hoger beroep).
Voor het instellen van hoger beroep is geen griffierecht verschuldigd.