ECLI:NL:OGAACMB:2022:54

Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
7 maart 2022
Publicatiedatum
5 augustus 2022
Zaaknummer
AUA202101283
Instantie
Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de ingangsdatum van de plaatsing in een andere functie van een ambtenaar

In deze zaak heeft het Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba op 7 maart 2022 uitspraak gedaan over het bezwaar van klaagster, de Gouverneur van Aruba, tegen een landsbesluit van 10 maart 2021. Dit landsbesluit ontheft klaagster uit de functie van financiële medewerker en plaatst haar in de functie van coördinator planning & controle met ingang van 1 april 2019. Klaagster heeft bezwaar gemaakt tegen de ingangsdatum van deze plaatsing, stellende dat zij per 1 oktober 2018 in deze functie geplaatst had moeten worden, gezien haar werkzaamheden en eerdere korpsmededelingen. Het gerecht heeft de zaak behandeld op 15 november 2021, waarbij klaagster werd bijgestaan door haar gemachtigde, mr. E. Duijneveld, en verweerder werd vertegenwoordigd door mr. C.L. Geerman.

Het gerecht overweegt dat bevordering geen recht is van de ambtenaar, maar een discretionaire bevoegdheid van het bevoegde gezag. De toetsing van deze bevoegdheid dient terughoudend te zijn. Het gerecht concludeert dat klaagster sinds 1 oktober 2016 grotendeels de werkzaamheden van coördinator planning & controle heeft uitgevoerd en dat er geen duidelijke motivering is waarom zij niet per 1 oktober 2018 in deze functie kon worden geplaatst. Het gerecht oordeelt dat het bestreden landsbesluit lijdt aan een motiveringsgebrek en verklaart het bezwaar gegrond. Het landsbesluit wordt nietig verklaard en verweerder wordt opgedragen om binnen drie maanden een nieuwe beslissing te nemen, rekening houdend met de overwegingen in deze uitspraak. Tevens wordt verweerder veroordeeld tot betaling van de proceskosten aan klaagster, begroot op Afl. 1.400,-.

Uitspraak

Uitspraak van 7 maart 2022
Gaza nr. AUA202101283

HET GERECHT IN AMBTENARENZAKEN VAN ARUBA

UITSPRAAK
op het bezwaar van:

[Klaagster],

wonend in Aruba,
KLAAGSTER,
gemachtigde: mr. E. Duijneveld,
gericht tegen:

DE GOUVERNEUR VAN ARUBA,

zetelend in Aruba,
VERWEERDER,
gemachtigde: mr. C.L. Geerman (DWJZ).

PROCESVERLOOP

Bij landsbesluit van 10 maart 2021 no. 2 (bestreden landsbesluit), door klaagster ontvangen op 9 april 2021, heeft verweerder besloten om klaagster met ingang van 1 april 2019 te ontheffen uit de functie van financiële medewerker en te plaatsen in de functie van coördinator planning & controle (schaal 10).
Hiertegen heeft klaagster op 7 mei 2021 bezwaar gemaakt bij het gerecht.
Verweerder heeft op 3 november 2021 stukken ingediend.
Het gerecht heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 november 2021. Klaagster is verschenen bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
De uitspraak is nader bepaald op heden.

OVERWEGINGEN

feiten

1.1
Klaagster is als ambtenaar werkzaam bij het Korps Politie Aruba (KPA).
1.2
Bij brief van 19 september 2018 heeft de korpschef van het KPA (korpschef) de minister van Justitie, Veiligheid en Integratie (minister) verzocht om klaagster met ingang van
1 oktober 2018 te bevorderen naar de rang van hoofdcommies (schaal 10). Daarin staat onder meer:
“(…)
Sinds het vertrek d.d. 1 oktober 2016 van de voormalige Coördinator Planning & Controle bij de Divisie Bedrijfsvoering van het KPA, is deze belangrijke functie - althans een groot gedeelte van de werkzaamheden ervan - gedraaid door betrokkene, dan wel naast haar eigen werkzaamheden als Financiële Medewerker.
Gezien het belang om bovengenoemde functie als Coördinator Planning & Controle van het KPA te vervullen en conform de door haar verrichte werkzaamheden en geleverde prestaties, geen beletsels bestaan om haar voor te dragen voor een bevordering in genoemde functie, stel ik u hierbij voor om betrokkene ingaande 1 oktober 2018 te bevorderen tot Hoofdcommies (schaal 10)
(…).”
1.3
Bij korpsmededeling van 1 oktober 2018 (526/2018) heeft de korpschef bekend gemaakt dat klaagster per 1 oktober 2018 in de functie van coördinator planning & controle bij de Dienst Bedrijfsvoering wordt geplaatst, dat klaagster naast haar eigen werkzaamheden voorlopig ook de werkzaamheden toebehorende aan de afdeling financiële zaken bij de dienst bedrijfsvoering zal blijven verrichten en dat aan haar plaatsing een proeftijd van zes maanden wordt verbonden.
1.4
Bij korpsmededeling van 17 september 2020 (792/2020) heeft de korpschef bekend gemaakt c.q. vastgelegd dat klaagster op basis van de beoordeling met betrekking tot haar functioneren met ingang van 1 oktober 2018 definitief geplaatst is in de functie van coördinator planning & controle.
1.5
Bij brief van 6 november 2020 gericht aan de minister heeft de korpschef klaagster weer voorgedragen voor bevordering naar de rang van hoofdcommies (schaal 10). Daarin staat onder meer:
“(…)
Vanaf 1 oktober 2018 is zij definitief geplaatst in de functie van “Coördinator Bureau Planning en Controle" van de Divisie Bedrijfsvoering. (…)
Conform de bevorderingseisen is ten aanzien van mevr. [klaagster] een beoordeling opgemaakt en uit deze beoordeling valt te concluderen dat naar aanleiding van de door haar verrichte werkzaamheden en geleverde prestaties geen beletsel bestaat om haar voor te dragen voor de bevordering naar de eerdergenoemde rang. (…)
Aangezien betrokkene geheel voldoet aan de bevorderingseisen en in aanmerking komt voor bevordering stel ik U voor om mevr. [klaagster] per 01 oktober 2018 te bevorderen naar de rang van Hoofdcommies/schaal 10.
(…)”
bestreden landsbesluit
2. Bij het bestreden landsbesluit heeft verweerder besloten om klaagster met ingang van
1 april 2019 te ontheffen uit de functie van financiële medewerker en te plaatsen in de functie van coördinator planning & controle (schaal 10).
bezwaar en verweer
3.1
Het bezwaar richt zich tegen de ingangsdatum van klaagsters plaatsing in de functie van coördinator planning & controle. Daaraan legt klaagster - kort samengevat - ten grondslag dat zij, gelet op de brieven en korpsmededelingen van de korpschef, per
1 oktober 2018 in deze functie geplaatst had moeten worden. Klaagster is sinds oktober 2016 belast met werkzaamheden behorende bij deze functie. De aan de (feitelijke) plaatsing verbonden zes maanden proeftijd betreft dus puur een formaliteit. Klaagster beroept zich verder op het gelijkheidsbeginsel en stelt daartoe dat haar collega [collega] wel vanaf de begindatum van de proeftijd in haar nieuwe functie is geplaatst. Klaagster verzoekt daarom het bestreden landsbesluit nietig te verklaren wegens strijdigheid met het beginsel van fair play, het motiverings- en het rechtzekerheidsbeginsel.
3.2
Verweerder brengt - kort samengevat - hiertegen in dat klaagster met ingang van
1 oktober 2018 tijdelijk is belast met de functie van coördinator planning & controle, met een proeftermijn van zes maanden. Naast de werkzaamheden behorende bij deze functie, bleef zij ook de werkzaamheden van haar oude functie van financiële medewerker verrichten. Pas nadat de proefperiode op 1 april 2019 is verstreken en omdat zij toen beschikte over een positieve beoordeling, kon zij definitief formeel in de functie van coördinator planning & controle worden geplaatst. Voor wat betreft het beroep op het gelijkheidsbeginsel stelt verweerder zich op het standpunt dat in dit geval geen sprake is van gelijke gevallen die gelijk behandeld moeten worden. Anders dan klaagster, heeft
[collega] wel vanaf de begindatum van haar proefperiode de werkzaamheden van haar nieuwe functie volledig uitgevoerd. Klaagsters bezwaar dient daarom ongegrond te worden verklaard, aldus verweerder.
beoordeling
4.1
Het gerecht stelt voorop dat bevordering geen recht van de betrokken ambtenaar is noch een automatisme, doch een discretionaire bevoegdheid van het bevoegde gezag.
Dit betekent dat het gebruik van die bevoegdheid door het gerecht slechts terughoudend kan worden getoetst. Bij die toetsing dient het gerecht te beoordelen of verweerder na afweging van de betrokken belangen in redelijkheid tot de bestreden beschikking heeft kunnen komen dan wel daarbij anderszins heeft gehandeld in strijd met enige rechtsregel of met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur.
4.2
De vraag die in deze zaak moet worden beantwoord is of verweerder in redelijkheid heeft kunnen beslissen om klaagster met ingang van 1 april 2019 te plaatsen in de functie van coördinator planning & controle. Het gerecht beantwoord deze vraag ontkennend en overweegt daartoe als volgt.
4.3
Vaststaat dat klaagster per 1 oktober 2016 grotendeels werkzaamheden behorende tot de functie van coördinator planning & controle is gaan uitvoeren. Klaagster heeft hierover onbetwist aangevoerd dat zij wegens personeelstekort de Afdeling Financiën incidenteel bijstond met haar oude taken. Gelet hierop alsook de inhoud van eerdergenoemde brieven en korpsmededelingen van de korpschef valt, zonder nadere motivering welke ontbreekt, niet in te zien waarom klaagster niet per 1 oktober 2018 in de functie van coördinator planning & controle kon worden geplaatst. Het gerecht neemt bij dit oordeel ook in aanmerking dat het algemeen bekend is dat het KPA structureel met personeelstekort kampt en het personeel vaker taken behorende bij verschillende functies laat uitvoeren. Met klaagster is het gerecht van oordeel dat zij niet gedupeerd mag worden wegens het feit dat zij moest bijspringen bij de Afdeling Financiën omdat het KPA niet (tijdig) heeft voorzien in de bij die afdeling ontstane vacatures. Het bestreden landsbesluit lijdt aan een motiveringsgebrek en kan dus niet in stand blijven.
5. De slotsom is dat het bezwaar gegrond is. Het bestreden landsbesluit zal nietig worden verklaard.
6. Verweerder zal op de hierna te melden wijze in de proceskosten worden verwezen. De proceskostenvergoeding wordt berekend op Afl. 1.400,- (1 punt voor het indienen van een bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, waarde per punt Afl. 700,-wegingsfactor 1).

BESLISSING

De rechter in dit gerecht:
verklaart het bezwaar gegrond;
verklaart het bestreden landsbesluit van 10 maart 2021 no. 2 nietig;
draagt verweerder op om binnen een termijn van drie maanden na dagtekening van deze uitspraak een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
veroordeelt verweerder tot betaling van de door klaagster voor dit geding gemaakte kosten aan rechtskundige bijstand, begroot op Afl. 1.400,-.
Deze uitspraak is gegeven door mr. A.J. Martijn, ambtenarenrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting op 7 maart 2022 in aanwezigheid van de griffier.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen hoger beroep instellen bij de Raad van beroep in ambtenarenzaken. Daarbij dient de volgende termijn in acht te worden genomen:
  • Als de indiener van het hoger beroep of zijn gemachtigde bij de uitspraak aanwezig is geweest: Binnen dertig dagen na de dag van de uitspraak;
  • In de andere gevallen: Binnen dertig dagen na de dag van de toezending of de terhandstelling van een afschrift van de uitspraak.
Het hogerberoepschrift moet worden ingediend bij:
De griffie van de Raad van Beroep in ambtenarenzaken
J.G. Emanstraat 51
Oranjestad
Aruba
U wordt verzocht bij het indienen van het hogerberoepschrift het volgende in acht te nemen:
1. Leg bij het hogerberoepschrift een afschrift over van deze uitspraak;
2. Onderteken het hogerberoepschrift en vermeld het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener of de gemachtigde,
b. de datum van ondertekening,
c. waartegen u in hoger beroep komt,
d. waarom u het niet eens bent met deze uitspraak (de gronden van het hoger beroep).
Voor het instellen van hoger beroep is geen griffierecht verschuldigd.