In deze zaak heeft het Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba op 10 januari 2022 uitspraak gedaan op het bezwaar van klager, een ambtenaar, tegen de afwijzing van zijn verzoek om bevordering naar de rang van adjunct-commies (schaal 6). Klager had zijn bezwaarschrift op 12 april 2021 ingediend, nadat verweerder op 12 maart 2021 zijn verzoek had afgewezen. Verweerder stelde dat de functie van klager, medewerker logistiek, maximaal op schaal 5 was gewaardeerd en dat klager sinds 1 december 2006 deze maximale waardering had bereikt. Klager betwistte deze waardering en voerde aan dat de directeur van het Bureau Interne Diensten had aangegeven dat zijn functie hoger gewaardeerd moest worden, ondanks dat het formatierapport nog niet was afgerond.
Tijdens de zitting op 8 november 2021 werd het standpunt van klager toegelicht door zijn gemachtigde, mr. D.G. Kock, terwijl verweerder werd vertegenwoordigd door mrs. Y.F.M. Kaarsbaan en A.F.J. Caster. Het gerecht oordeelde dat klager ontvankelijk was in zijn bezwaar, maar dat de afwijzing van het bevorderingsverzoek op goede gronden was gebaseerd. Het gerecht concludeerde dat de functiewaardering conform de geldende procedures was uitgevoerd en dat er geen feiten of omstandigheden waren die de waardering in twijfel trokken.
Het gerecht verklaarde het bezwaar ongegrond en benadrukte dat bevordering geen recht is, maar een discretionaire bevoegdheid van het bevoegde gezag. Klager kan niet verder worden bevorderd omdat zijn functie maximaal is gewaardeerd op schaal 5. De uitspraak werd gedaan door mr. N.K. Engelbrecht, ambtenarenrechter, en is geacht te zijn uitgesproken ter openbare terechtzitting.