ECLI:NL:OGAACMB:2022:49

Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
27 juni 2022
Publicatiedatum
5 augustus 2022
Zaaknummer
AUA202103587
Instantie
Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M.E.B. de Haseth
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de toekenning van gratificatie aan een ambtenaar in Aruba

In deze zaak heeft het Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba uitspraak gedaan op het bezwaar van klaagster, de Gouverneur van Aruba, tegen een landsbesluit en een beschikking met betrekking tot de toekenning van een gratificatie. Klaagster, werkzaam bij de Dienst Technische Inspectie, had bezwaar gemaakt tegen de hoogte van de gratificatie die haar was toegekend voor het kalenderjaar 2018 en de afwijzing van haar verzoek om een gratificatie voor 2019. Het Gerecht heeft vastgesteld dat klaagster in aanmerking komt voor een gratificatie wegens loffelijke dienstverrichting, maar dat de hoogte van de toegekende gratificatie van Afl. 500,- niet onredelijk is, gezien de financiële situatie van het Land en het beleid omtrent gratificaties. Het Gerecht heeft echter geoordeeld dat de afwijzing van de gratificatie voor 2019 onterecht was, omdat er geen sprake was van dubbele beloning voor dezelfde werkzaamheden. De beschikking van de minister is vernietigd en verweerder is opgedragen binnen drie maanden een nieuwe beslissing te nemen over de gratificatie voor 2019, met inachtneming van de overwegingen in deze uitspraak.

Uitspraak

Uitspraak van 27 juni 2022
Gaza nr. AUA202103587

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA

UITSPRAAK
op het bezwaar als bedoeld in de
Landsverordening ambtenarenrechtspraak (La) van:

[Klaagster],

wonend in Aruba,
KLAAGSTER,
procederend in persoon,
gericht tegen:

DE GOUVERNEUR VAN ARUBA,

zetelend in Aruba,
VERWEERDER,
gemachtigde: mr. Y.F.M. Kaarsbaan (DWJZ).

PROCESVERLOOP

Bij landsbesluit van 27 september 2021, no. 3, (bestreden landsbesluit) heeft verweerder besloten aan klaagster een gratificatie ter grootte van Afl. 500,- voor het kalenderjaar 2018 toe te kennen.
Bij beschikking van 14 oktober 2021 (bestreden beschikking) heeft de minister van Ruimtelijke Ontwikkeling, Infrastructuur en Milieu (hierna: de minister) het verzoek van klaagster om toekenning van een gratificatie voor het kalenderjaar 2019, afgewezen.
Klaagster heeft op 19 november 2021 bezwaar gemaakt bij het gerecht.
Verweerder heeft op 6 mei 2022 nadere stukken ingediend.
Het gerecht heeft de zaak ter zitting behandeld op 16 mei 2022. Klaagster is in persoon verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door de gemachtigde voornoemd.
De uitspraak is bepaald op heden.

OVERWEGINGEN

De feiten

1.1
Klaagster is als ambtenaar werkzaam bij de Dienst Technische Inspectie (DTI).
1.2
Bij voorstel van het waarnemend hoofd van de DTI van 16 oktober 2020 is voorgesteld om aan klaagster een gratificatie voor de kalenderjaren 2018 en 2019 toe te kennen.
De standpunten van partijen
2.1
Klaagster kan zich niet verenigen met het bij het bestreden landsbesluit aan haar verleende gratificatiebedrag, en voert hiertoe aan dat verweerder het gratificatiebeleid foutief heeft toegepast. Aan haar is bij bestreden landsbesluit een gratificatie toegekend vanwege loffelijke dienstverrichting. Conform het beleid dient aan haar dan een gratificatiebedrag ter grootte van een maandinkomen te worden toegekend, aldus klaagster. Klaagster kan zich voorts niet verenigen met de bestreden beschikking, waarbij haar verzoek om toekenning van een gratificatie voor het kalenderjaar 2019 is afgewezen. Klaagster stelt zich hierbij op het standpunt dat er, anders dan verweerder meent, geen sprake is van dubbele beloning, daar de aan haar reeds uitbetaalde overurenvergoeding losstaat van de verzochte gratificatie. De gratificatie is voor loffelijke dienstverlening vanwege waarneming in verschillende functies, terwijl de uitbetaalde overurenvergoeding betrekking heeft op de werkzaamheden in klaagsters functie van event coördinator, aldus klaagster.
2.2.1
Aan het bestreden landsbesluit heeft verweerder ten grondslag gelegd dat betrokkene diverse functie in het kalenderjaar 2018 heeft waargenomen, dat haar werkzaamheden als loffelijke dienstverrichting kunnen worden aangemerkt, en dat klaagster hierdoor in aanmerking komt voor een gratificatie wegens loffelijke dienstverrichting die gelet op de financiële situatie van het Land al geruime tijd doorgaans in plaats van een ter grootte van een maandinkomen ter grootte van maximaal Afl. 500, - wordt toegekend. Verweerder heeft ter zitting aangegeven dat dit sinds 2018 als vaste praktijk dan wel vast beleid geldt.
2.2.2
Aan de bestreden beschikking heeft de minister ten grondslag gelegd dat uit onderzoek is gebleken dat aan klaagster voor het kalenderjaar 2019 een bedrag van Afl. 3.788,74 aan overuren is uitbetaald en dat het toekennen van een gratificatie voor het jaar 2019 consequenties zal hebben met betrekking tot dubbele beloning. Verweerder heeft ter zitting voorts, desgevraagd, aangegeven dat voor het kalenderjaar 2019 expliciet is gekozen om aan klager in plaatst van een gratificatie een overwerkvergoeding toe te kennen.
Het wettelijk kader
3.1
Ingevolge artikel 75, eerste lid, gelezen in verbinding met het tweede lid onder b van de Landsverordening materieel ambtenarenrecht (Lma) kan de ambtenaar wegens buitengewone toewijding of bijzonder loffelijke dienstverrichting door het bevoegde gezag worden beloond met een gratificatie, die in een kalenderjaar niet meer zal mogen bedragen dan een som gelijk aan het per maand genoten inkomen.
3.2
Bij circulaire van 29 september 2006 is, ter zake van de toepassing van bovenbedoeld artikel, het gratificatiebeleid vastgelegd. Conform dit beleid wordt een gratificatie toegekend bij de volgende gevallen:
1. een ambtsjubileum;
2. loffelijke dienstverrichting, slechts in zeer uitzonderlijke gevallen;
3. waarneming wanneer het gaat om waarnemingen van schaal 7 en lager welke dus niet in aanmerking komen voor een waarnemingstoelage ingevolge artikel 26 LMA, waarbij een bedrag wordt toegekend ter hoogte van maximaal Afl. 500,- per kalenderjaar.
De beoordeling
4. Het gerecht overweegt ten eerste dat een beslissing omtrent een gratificatie aan verweerder als bevoegd gezag is voorbehouden. Weliswaar is de bestreden beschikking niet door verweerder gegeven, maar nu de gemachtigde van verweerder ter zitting ook ter zake van de bestreden beschikking verweer heeft gevoerd, concludeert het gerecht dat verweerder, als het bevoegd gezag ter zake, de rechtsgevolgen van de bestreden beschikking voor zijn rekening neemt. Het gerecht ziet derhalve aanleiding om de gouverneur als verweerder in deze zaak aan te merken, zoals ook bij de partijvermelding tot uitdrukking komt.
5. Het gerecht stelt voorts voorop dat een ambtenaar geen recht heeft op een gratificatie. De bevoegdheid van verweerder om aan een ambtenaar een gratificatie te verlenen is van discretionaire aard. De rechterlijke toetsing van besluiten waarbij een bestuursorgaan gebruik heeft gemaakt van een discretionaire bevoegdheid dient terughoudend te zijn. Nu er in de Lma uitsluitend een maximum aan de gratificatie is gesteld, heeft verweerder een ruime discretionaire bevoegdheid bij het bepalen van de hoogte van de gratificatie. Het gerecht zal derhalve de vraag dienen te beantwoorden of verweerder in redelijkheid tot de bestreden beslissing heeft kunnen komen en daarbij niet heeft gehandeld in strijd met enige geschreven of ongeschreven rechtsregel.
Het bestreden landsbesluit
6.1
Tussen partijen is niet in geschil dat klaagster in aanmerking komt voor de bij het bestreden landsbesluit toegekende gratificatie wegens loffelijke dienstverrichting over het kalenderjaar 2018. In geschil is de vraag of verweerder op goede gronden heeft besloten aan klaagster een gratificatie ter grootte van Afl. 500,- toe te kennen.
6.2
Het gerecht is van oordeel dat het kennelijke standpunt van klaagster dat de gratificatie wegens loffelijke dienstverrichting een bedrag gelijk aan een maandinkomen is of dient te zijn, geen steun vindt in de wet noch in het gratificatiebeleid. Het gerecht neemt hierbij in overweging dat het verweerder vrijstaat om in het kader van de beheersing van personeelskosten vanwege de precaire financiële situatie van het Land een ander (lager) bedrag toe te kennen. Anders dan klaagster kennelijk meent bestaat er geen beleid waarin is bepaald het gratificatiebedrag afhangt van de geleverde prestatie. Het huidige beleid bepaalt dat de ambtenaar bij loffelijke dienstverlening in aanmerking kan komen voor een gratificatie ad Afl. 500,-. Het gerecht acht het niet onredelijk dat verweerder daarbij aansluiting heeft gezocht bij het beleid ten aanzien van gratificatie in verband met waarneming van een functie in schalen 7 of lager. Dat verweerder niet op goede gronden tot het bestreden landsbesluit heeft kunnen komen, is derhalve niet gebleken.
De bestreden beschikking
7.1
In geschil is bij de bestreden beschikking de vraag of verweerder op goede gronden heeft besloten om het verzoek van klaagster om toekenning van een gratificatie wegens loffelijke dienstverrichting over het kalenderjaar 2019 af te wijzen. Het gerecht overweegt als volgt.
7.2.1
Uit het Handboek Rechtspositionele Regelingen Land Aruba 2009 (het handboek) volgt onder meer dat overwerk in twee vormen kan worden gecompenseerd, namelijk financiële compensatie of timeback, en dat aambtenaren in schaal 9 of lager een overwerkvergoeding ontvangen indien het dienstbelang het onvermijdelijk maakt dat aan de ambtenaar werk wordt opgedragen buiten de vastgestelde werktijden.
7.2.2
Niet in geschil is dat klaagster in aanmerking komt voor een vergoeding voor de door haar overgewerkte uren. Aan klaagster is ook reeds een financiële compensatie toegekend. Klaagster heeft ter zitting echter onweersproken gesteld dat de reeds aan haar uitbetaalde overwerkvergoeding betrekking heeft op de door haar in de functie van event coördinator gemaakte overuren. Naar het oordeel van het gerecht is uit de stukken en het verhandelde ter zitting komen vast te staan dat de door klaagster gemaakte overuren losstaan van de werkzaamheden in de door klaagster waargenomen functie(s). In het kader hiervan overweegt het gerecht dat er, in tegenstelling tot hetgeen verweerder aan de afwijzing ten grondslag heeft gelegd, bij het toekennen aan klaagster van een gratificatie in verband met de door haar waargenomen functie(s) geen sprake kan zijn van dubbele beloning. Dat er, zoals verweerder stelt beleid hieromtrent bestaat, is niet gebleken. Wat daar ook van zij, een dergelijk beleid zal naar het oordeel van het gerecht in dit geval de evenredigheidstoets niet doorstaan, reeds omdat, zoals hiervoor is overwogen, in het geval van klaagster vast is komen te staan dat het gaat om werkzaamheden in andere functies, dus niet om dubbele beloning voor dezelfde werkzaamheden. Het bezwaar gericht tegen de bestreden beschikking is reeds hierom gegrond. Hetgeen klaagster voor het overige heeft aangevoerd, behoeft dan ook geen bespreking.
8. Het vorenstaande leidt dan ook tot de volgende beslissing.

BESLISSING

De rechter in dit gerecht:
  • verklaart het bezwaar gericht tegen het landsbesluit van 27 september 2021, no. 3 ongegrond;
  • verklaart het bezwaar gericht tegen de beschikking van 14 oktober 2021 gegrond;
  • vernietigt de beschikking van 14 oktober 2021;
  • bepaalt dat verweerder binnen drie maanden een nieuwe beslissing dient te nemen op het voorstel om aan klaagster een gratificatie voor het kalenderjaar 2019 toe te kennen, met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen.
Deze uitspraak is gegeven door mr. M.E.B. de Haseth, ambtenarenrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van maandag 27 juni 2022 in aanwezigheid van de griffier.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen hoger beroep instellen bij de Raad van beroep in ambtenarenzaken. Daarbij dient de volgende termijn in acht te worden genomen:
  • Als de indiener van het hoger beroep of zijn gemachtigde bij de uitspraak aanwezig is geweest: Binnen dertig dagen na de dag van de uitspraak;
  • In de andere gevallen: Binnen dertig dagen na de dag van de toezending of de terhandstelling van een afschrift van de uitspraak.
Het hogerberoepschrift moet worden ingediend bij:
De griffie van de Raad van Beroep in ambtenarenzaken
J.G. Emanstraat 51
Oranjestad
Aruba
U wordt verzocht bij het indienen van het hogerberoepschrift het volgende in acht te nemen:
1. Leg bij het hogerberoepschrift een afschrift over van deze uitspraak;
2. Onderteken het hogerberoepschrift en vermeld het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener of de gemachtigde,
b. de datum van ondertekening,
c. waartegen u in hoger beroep komt,
d. waarom u het niet eens bent met deze uitspraak (de gronden van het hoger beroep).
Voor het instellen van hoger beroep is geen griffierecht verschuldigd.