ECLI:NL:OGAACMB:2022:48

Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
27 juni 2022
Publicatiedatum
5 augustus 2022
Zaaknummer
AUA202103312
Instantie
Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevordering ambtenaar en vertraging door arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft het Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba uitspraak gedaan op het bezwaar van klager, de Gouverneur van Aruba, tegen een landsbesluit dat zijn bevordering naar de rang van brigadier 1ste klasse met acht maanden heeft vertraagd. Klager, werkzaam bij het Korps Politie Aruba, had op 8 november 2021 bezwaar gemaakt tegen het landsbesluit van 14 september 2021, waarin verweerder had besloten om klager met ingang van 1 juni 2021 te bevorderen. De vertraging was gebaseerd op het feit dat klager gedurende de beoordelingsperiode van 1 oktober 2016 tot 1 oktober 2020 in totaal 238 dagen arbeidsongeschikt was geweest, waardoor hij niet beoordeeld kon worden.

Het gerecht heeft de feiten en het procesverloop in detail onderzocht. Klager had eerder een positieve beoordeling ontvangen van zijn diensthoofd en voldeed aan de bevorderingseisen. Het gerecht oordeelde dat de door verweerder gestelde gedragslijn, die de vertraging van de bevordering bij langdurige arbeidsongeschiktheid regelt, niet voldoende was onderbouwd. Het gerecht concludeerde dat klager op 1 oktober 2020 wel degelijk voldeed aan de vereisten voor bevordering, ondanks zijn arbeidsongeschiktheid.

De uitspraak van het gerecht verklaarde het bezwaar van klager gegrond en het bestreden landsbesluit nietig voor zover het de ingangsdatum van de bevordering betreft. Verweerder werd opgedragen om binnen drie maanden opnieuw te beslissen over de bevordering van klager. Tevens werd verweerder veroordeeld tot betaling van de proceskosten van klager, begroot op Afl. 1.400,-.

Uitspraak

Uitspraak van 27 juni 2022
GAZA nr. AUA202103312

HET GERECHT IN AMBTENARENZAKEN VAN ARUBA

UITSPRAAK
op het bezwaar van:

[Klager],

wonende in Aruba,
KLAGER,
gemachtigde: mr. L.A. Hernandis,
gericht tegen:

DE GOUVERNEUR VAN ARUBA,

zetelend in Aruba,
VERWEERDER,
gemachtigde: mr. A.F.J. Caster (DWJZ).

PROCESVERLOOP

Bij landsbesluit van 14 september 2021 no. 15 (bestreden landsbesluit), door klager ontvangen op 14 oktober 2021, heeft verweerder besloten om klager met ingang van
1 juni 2021 te bevorderen naar de rang van brigadier 1ste klasse (schaal P05, dienstjaar 1).
Tegen het bestreden landsbesluit heeft klager op 8 november 2021 bezwaar gemaakt (bezwaar).
Verweerder heeft op 15 februari 2021 een contramemorie ingediend.
Het gerecht heeft de zaak behandeld ter zitting van 4 april 2022. Klager is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
De uitspraak is nader bepaald op heden.

OVERWEGINGEN

De feiten

1.1
Klager is als ambtenaar werkzaam bij Korps Politie Aruba (KPA).
1.2
Bij landsbesluit van 12 juli 2017 is klager met ingang van 1 oktober 2016 bevorderd naar de rang van brigadier (schaal P04, dienstjaar 1).
1.3
Bij brief van 3 november 2020 heeft het diensthoofd van KPA (diensthoofd) klager positief beoordeeld in zijn functioneren en voorgesteld om hem met ingang van 1 oktober 2020 te bevorderen naar de rang van brigadier 1ste klasse (schaal P05, dienstjaar 1). In die brief staat – voor zover hier van belang – het volgende:
“(…) Nadere toelichting: De heer Luiggi Joshua Alexander werd bij Landsbesluit d.d.
12 juli 2017 no. 26 per ingaande 1 oktober 2016 bevorderd tot brigadier en kwam derhalve qua anciënniteit per 1 oktober 2020 in aanmerking voor een bevordering tot brigadier eerste klasse. Conform de bevorderingseisen werd een beoordeling opgemaakt. Uit de opgemaakte beoordeling d.d. oktober 2020 valt te concluderen dat de door hem verrichte werkzaamheden en prestaties geen beletsels bestaan om hem voor te dragen voor een bevordering. Aangezien betrokkene geheel voldoet aan de bevorderingseisen, stel ik u voor om de heer [klager] per 1 oktober 2020 te bevorderen tot brigadier eerste klasse. (…)”
1.5
Bij het bestreden landsbesluit heeft verweerder besloten om klager met ingang van 1 juni 2021 te bevorderen naar de rang van brigadier 1ste klasse (schaal P05, dienstjaar 1).
bestreden landsbesluit
2. Aan het bestreden landsbesluit heeft verweerder ten grondslag gelegd, kort gezegd, dat klager gedurende de beoordelingsperiode van 1 oktober 2016 tot 1 oktober 2020 in totaal tweehonderdachtendertig (238) dagen arbeidsongeschikt is geweest en dat klager daarom gedurende deze periode niet beoordeeld kon worden. De ingangsdatum van de bevordering is om die reden met acht maanden vertraagd en bepaald op 1 juni 2020.
bezwaargronden
3. Aan het bezwaar, dat gericht is tegen de ingangsdatum van de bevordering, heeft klager het volgende ten grondslag gelegd. De door verweerder gestelde vaste gedragslijn dat bij arbeidsongeschiktheid van 90 dagen of meer binnen een beoordelingsperiode het bevorderingsmoment wordt verschoven naar een latere datum, is nimmer schriftelijk vastgelegd dan wel aan het overheidspersoneel (waaronder klager) bekend gemaakt. Voor een dergelijke vertraging van een bevorderingsmoment is geen wettelijke basis. Vanaf 1 oktober 2020 voldoet klager aan de bevorderingseisen, zodat verweerder zich niet in redelijkheid op het standpunt kan stellen dat wegens zijn arbeidsongeschiktheid geen oordeel kan worden gegeven over zijn functioneren. Het bestreden landsbesluit kan daarom niet in stand blijven.
wettelijk kader
4.1
Ingevolge artikel 13, eerste lid, van de Landsverordening materieel ambtenarenrecht (Lma) geschieden aanstelling en bevordering, voor zover daaromtrent regelen zijn vastgesteld, overeenkomstig deze regelen.
Ingevolge artikel 15, eerste lid, kan het bevoegde gezag regelen vaststellen betreffende het beoordelen van de ambtenaren en het inrichten en bijhouden van een ranglijst. Ingevolge het tweede lid worden de in het eerste lid bedoelde regelen vastgesteld bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen.
4.2
Ingevolge artikel 10, aanhef en onder b, van de Landsverordening politie worden bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen voor politieambtenaren regelen vastgesteld ten aanzien van de werving en de vereisten voor benoembaarheid en bevordering in de rangen.
4.3
Ingevolge artikel 5, eerste lid, van het Landsbesluit rechtpositie politie (Lbrp) geschiedt benoeming in een politierang bij landsbesluit. Ingevolge het tweede lid zijn de bij de rangen behorende aanstelling- en bevorderingseisen opgenomen in bijlage A van dit landsbesluit.
Ingevolge bijlage A gelden voor de bevordering naar de rang van brigadier 1ste klasse de volgende aanstellings- en bevorderingseisen:
in het bezit van het uitstroomcertificaat MBO of het diploma MBO-politieopleiding kwalificatieniveau IV;
een functie bekleden in Hoofdgroep II;
ten minste 4 jaar diensttijd hebben voltooid in de rang van brigadier;
een goede beoordeling.
4.4
Ingevolge artikel 31, eerste lid, van de Landsverordening vakantie en vrijstelling van dienst (Lvvda) heeft de ambtenaar die wegens ziekte verhinderd is zijn dienst uit te oefenen, tot herstel van zijn gezondheid aanspraak op vrijstelling van dienst wegens ziekte.
Ingevolge het zevende lid ondergaat het inkomen van de ambtenaar tijdens de vrijstelling van dienst wegens ziekte dezelfde wijzigingen, die het zou hebben ondergaan, indien de ambtenaar niet verhinderd zou zijn geweest zijn dienst uit te oefenen.
beoordeling
5.1
Partijen houdt verdeeld de vraag of verweerder op goede gronden heeft besloten de bevordering van klager naar de rang van brigadier 1ste klasse (schaal P05, dienstjaar 1) met acht maanden te vertragen.
5.2
Het gerecht stelt voorop dat bevordering geen recht van de betrokken ambtenaar is noch een automatisme, doch een discretionaire bevoegdheid van het bevoegde gezag.
Dit betekent dat het gebruik van die bevoegdheid door het gerecht slechts terughoudend kan worden getoetst. Bij die toetsing dient het gerecht te beoordelen of verweerder na afweging van de betrokken belangen in redelijkheid tot de bestreden beschikking heeft kunnen komen dan wel daarbij anderszins heeft gehandeld in strijd met enige rechtsregel of met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur.
5.3
Niet in geschil is dat voor een bevordering naar de rang van brigadier 1ste klasse klager ten minste 4 jaar diensttijd moet hebben voltooid in de rang van brigadier en moet beschikken over een goede beoordeling over die anciënniteitsperiode (zie 4.3).
5.4.
Volgens verweerder komt aan hem op grond van de wet en vaste gedragslijn de bevoegdheid toe om een bevordering naar een latere datum te verschuiven in geval sprake is van arbeidsongeschiktheid gedurende een periode van drie maanden of meer in een beoordelingsperiode. Bij klager was gedurende de beoordelingsperiode in kwestie sprake van langdurige inactiviteit wegens ziekte; klager was namelijk gedurende (238/30=) 8 van de 48 maanden diensttijd ziek. Niet kan worden gezegd dat de positieve beoordeling van het diensthoofd mede betrekking heeft op deze periode van inactiviteit, zodat ook niet kan worden gezegd dat klager per 1 oktober 2020 heeft voldaan aan de vereiste gunstige beoordeling over een diensttijd van 48 maanden. Daarom moet het bevorderingsmoment worden verschoven met 8 maanden, aldus nog steeds verweerder.
5.5
Het gerecht oordeelt als volgt.
5.5.1
Ter zitting is gebleken dat verweerder de vaststelling van de door hem gestelde gedragslijn, welke als doel heeft het terugdringen van het bestaande hoge ziekteverzuim bij overheidspersoneel, nog niet heeft afgerond. Van een vastgestelde, voldoende kenbare gedragslijn waarop verweerder zich op zou kunnen beroepen, is dus naar het oordeel van het gerecht (nog) geen sprake. Dit laat onverlet dat verweerder bij het gebruik maken van zijn bevoegdheid tot bevordering in dit geval uitleg heeft gegeven aan de beoordelings- en anciënniteitseis. De door verweerder gegeven uitleg dat over een periode van langdurige inactiviteit in een beoordelingsperiode geen oordeel kan worden gegeven over het functioneren van een ambtenaar en dat het bij anciënniteit gaat om tijd doorgebracht in actieve dienst, is op zichzelf een redelijke uitleg. Getoetst moet worden of verweerder deze uitleg consistent heeft toegepast in deze zaak (zie onder meer de uitspraak van de Raad van Beroep in Ambtenarenzaken van 1 december 2021, ECLI:NL:ORBAACM:2021:81).
5.5.2
In dit geval heeft het diensthoofd, ondanks klagers 238 dagen arbeids-ongeschiktheid gedurende de beoordelingsperiode (zijnde ongeveer 16% van de totale beoordelingsperiode), het functioneren van klager toch positief beoordeeld over die periode en voorgesteld om klager per 1 oktober 2020 te bevorderen naar de rang van brigadier 1ste klasse (schaal P05). Gelet hierop is, zonder nadere motivering welke ontbreekt, onbegrijpelijk waarom klager moet worden geacht op 1 oktober 2020 nog niet over een gunstige beoordeling te beschikken over die periode. Ook het standpunt van verweerder dat klager wegens de 238 dagen inactiviteit bovendien niet heeft voldaan aan de eis van vier jaar dienstanciënniteit en ook om die reden niet per 1 oktober 2020 bevorderd kan worden, deelt het gerecht niet. Op grond van artikel 31, eerste lid, van de Lvvd had klager gedurende de 238 dagen in kwestie vrijstelling van dienst wegens ziekte. Uit de wettelijke bepalingen inzake bevordering noch uit de Lvvd vloeit voort dat de tijd waarover een ambtenaar vrijstelling van dienst heeft wegens ziekte niet meetelt voor de voor een bevordering vereiste dienstanciënniteit (hetgeen anders zou moeten betekenen dat elke vrijstelling van dienst, waaronder ook bijvoorbeeld vakantie- en/of ATV-dagen, zou moeten leiden tot “stopzetting” van de anciënniteit, en dat het bevorderingsmoment steeds bij elke inactiviteit zou moeten worden verschoven). Dat klager wegens de periode van arbeidsongeschiktheid geacht moet worden onvoldoende ervaring te hebben opgedaan in zijn oude rang om per 1 oktober 2020 bevorderd te kunnen worden naar de rang van brigadier 1ste klasse, is door verweerder niet aannemelijk gemaakt. Het gerecht kan verweerder dan ook niet volgen in zijn stelling dat klager pas met ingang van 1 maart 2020 aan de vereiste van vier jaar dienstanciënniteit voldoet.
6. Gelet op dit alles, is het bezwaar gegrond. Het bestreden landsbesluit zal nietig worden verklaard voor zover het de ingangsdatum van de bevordering betreft. Verweerder zal met inachtneming van deze uitspraak binnen drie maanden opnieuw een beslissing moeten nemen op het voorstel om klager te bevorderen naar de rang van brigadier 1ste klasse.
7. Het gerecht ziet aanleiding om verweerder te veroordelen in de kosten van dit geding, welke begroot worden op Afl. 1.400,- (1 punt voor het bezwaarschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, waarde per punt Afl. 700,-, wegingsfactor 1).

DE UITSPRAAK

De rechter in dit gerecht:
verklaart het bezwaar gegrond;
verklaart het landsbesluit van 14 september 2021 no. 15, voor zover daarbij is besloten om klager met ingang van 1 juni 2021 te bevorderen, nietig;
draagt verweerder op om binnen een termijn van drie maanden na dagtekening van deze uitspraak opnieuw op het voorstel om bevordering van klager te beslissen, met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
veroordeelt verweerder tot betaling van de door klager voor dit geding gemaakte kosten aan rechtskundige bijstand, begroot op Afl. 1.400,-.
Deze uitspraak is gegeven door mr. A.J. Martijn, rechter in ambtenarenzaken, ter zitting van maandag, 27 juni 2022 in aanwezigheid van de griffier.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen hoger beroep instellen bij de Raad van beroep in ambtenarenzaken. Daarbij dient de volgende termijn in acht te worden genomen:
  • Als de indiener van het hoger beroep of zijn gemachtigde bij de uitspraak aanwezig is geweest: binnen dertig dagen na de dag van de uitspraak;
  • In de andere gevallen: binnen dertig dagen na de dag van de toezending of de terhandstelling van een afschrift van de uitspraak.
Het beroepschrift moet worden ingediend bij:
De griffie van de Raad van Beroep in ambtenarenzaken
J.G. Emanstraat 51
Oranjestad
Aruba
U wordt verzocht bij het indienen van het beroepschrift het volgende in acht te nemen:
1. Leg bij het beroepschrift een afschrift over van deze uitspraak;
2. Onderteken het beroepschrift en vermeld het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener of de gemachtigde,
b. de datum van ondertekening,
c. waartegen u in hoger beroep komt,
d. waarom u het niet eens bent met deze uitspraak (de gronden van het hoger beroep).
Voor het instellen van hoger beroep is geen griffierecht verschuldigd.