ECLI:NL:OGAACMB:2022:47

Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
27 juni 2022
Publicatiedatum
5 augustus 2022
Zaaknummer
AUA202103308
Instantie
Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M.E.B. de Haseth
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een disciplinaire straf opgelegd aan een ambtenaar wegens plichtsverzuim en de vrijheid van meningsuiting op sociale media

In deze zaak heeft het Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba op 27 juni 2022 uitspraak gedaan over het bezwaar van klaagster, een ambtenaar werkzaam bij het Departamento di Aduana, tegen een disciplinaire straf van gedeeltelijke inhouding van haar salaris. De straf was opgelegd door de Gouverneur van Aruba naar aanleiding van een opmerking die klaagster op sociale media had geplaatst, welke als beledigend werd beschouwd. Klaagster had op 6 juli 2020 een persbericht gedeeld met een opmerking die verweerder als plichtsverzuim aanmerkte. Klaagster stelde dat zij enkel haar mening had geuit en dat haar opmerking niet beledigend was bedoeld. Het gerecht heeft de ontvankelijkheid van het bezwaar beoordeeld en vastgesteld dat klaagster het bezwaar tijdig had ingediend. Vervolgens heeft het gerecht de feiten en standpunten van beide partijen in overweging genomen. Het gerecht oordeelde dat de opmerking van klaagster, gezien de context, niet als beledigend kon worden aangemerkt en dat zij niet in strijd had gehandeld met het social media-beleid. Het gerecht concludeerde dat de Gouverneur niet op goede gronden de disciplinaire straf had opgelegd en verklaarde het bezwaar gegrond. De uitspraak leidde tot de vernietiging van het bestreden landsbesluit en de veroordeling van de Gouverneur tot betaling van proceskosten aan klaagster.

Uitspraak

Uitspraak van 27 juni 2022
Gaza nr. AUA202103308

HET GERECHT IN AMBTENARENZAKEN VAN ARUBA

UITSPRAAK
op het bezwaar in de zin van
de Landsverordening ambtenarenrechtspraak (La) van:

[Klaagster],

wonend te Aruba,
KLAAGSTER,
gemachtigde: mr. E. Duijneveld,
tegen:

DE GOUVERNEUR VAN ARUBA,

zetelend te Aruba,
VERWEERDER,
gemachtigde: mr. A.F.J. Caster (DWJZ).

PROCESVERLOOP

Bij landsbesluit van 16 juni 2021 (bestreden landsbesluit), door klaagster ontvangen op 5 oktober 2021, heeft verweerder met toepassing van artikel 83, eerste lid en onder d, van de Landsverordening materieel ambtenarenrecht (Lma) aan klaagster de disciplinaire straf van gedeeltelijke inhouding van inkomen ten bedrage van Afl. 150,- opgelegd.
Hiertegen heeft klaagster op 4 november 2021 bezwaar gemaakt bij het gerecht.
Op 13 mei 2022 heeft verweerder een contramemorie ingediend.
Het gerecht heeft de zaak behandeld ter zitting van 16 mei 2022. Klaagster is verschenen bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door de gemachtigde voornoemd.
De uitspraak is bepaald op heden.

OVERWEGINGEN

De ontvankelijkheid

1.1
Ingevolge artikel 41, eerste lid, van de Landsverordening ambtenarenrechtspraak (hierna: La), dient het bezwaarschrift te worden ingediend binnen dertig dagen te rekenen vanaf de dag waarop de aangevallen beschikking is uitgesproken.
Het derde lid van dit artikel bepaalt dat, indien het bezwaar na de daarvoor bepaalde termijn is ingediend, de indiener niet op grond daarvan niet-ontvankelijk wordt verklaard, indien hij ten genoegen van de rechter aantoont het bezwaar te hebben ingebracht binnen dertig dagen na de dag waarop hij van de aangevallen beschikking kennis heeft kunnen dragen.
1.2
Klaagster heeft haar bezwaarschrift na het verstrijken van de in artikel 41, eerste lid, van de La gestelde termijn ingediend. Zij heeft echter aangevoerd het bestreden landsbesluit op 5 oktober 2021 te hebben ontvangen, hetgeen door verweerder niet is betwist. Dit betekent dat moet worden aangenomen dat het bezwaar is ingediend binnen de in artikel 41, derde lid, van de La gestelde termijn. Klaagster is ontvankelijk in haar bezwaar.
De feiten
2.1
Klaagster is ambtenaar werkzaam bij het Departamento di Aduana (DAD).
2.2
Op 6 juli 2020 heeft www.awe24.com een persbericht geplaatst met de titel
“Segun Minister Xiomara Maduro: Aruba merece wordo trata cu respet”. Klaagster heeft dit persbericht op social media gedeeld met de opmerking:
“El burro hablando de orejas! Curashiiii!!!”.
2.3
Bij brieven van 8 juli 2020 en 28 oktober 2020 heeft de directeur DAD te kennen gegeven dat klaagster zich schuldig zou hebben gemaakt aan plichtsverzuim.
2.4
Bij brief van 15 september 2020 is klaagster in de gelegenheid gesteld zich schriftelijk tegenover verweerder te verantwoorden ter zake vermoedelijk door haar gepleegd plichtsverzuim. Bij brief van 30 september 2020 heeft klaagster van deze gelegenheid gebruik gemaakt.
2.5
Bij advies van het Departamento di Recurso Humano (DRH) is geadviseerd om aan klaagster met toepassing van artikel 83, eerste lid, aanhef en onder d, van de Lma, de disciplinaire straf van gedeeltelijke inhouding van inkomen ten bedrage van Afl. 150,- op te leggen.
2.6
Bij bestreden landsbesluit heeft verweerder, conform het advies van het DRH besloten.
De standpunten van partijen
3.1
Klaagster kan zich niet verenigen met de aan haar bij het bestreden landsbesluit opgelegde disciplinaire straf, en stelt zich – kort samengevat – op het standpunt dat zij zich niet schuldig heeft gemaakt aan plichtsverzuim. Het is klaagster onduidelijk wat er mis is met haar opmerking geplaatst op social media. Zij heeft enkel haar mening willen uiten – het recht van vrijheid van meningsuiting geldt ook voor ambtenaren – en heeft hierbij geen bewoordingen gebruikt die zodanig zijn dat zij zich als ambtenaar hiervan had moeten onthouden, aldus klaagster. Klaagster heeft opnieuw toegelicht dat zij een spreekwoord heeft gebezigd (zie 2.2), dat in de Nederlandse taal bekend is als “de pot verwijt de ketel.”
3.2
Aan het bestreden landsbesluit heeft verweerder – kort gezegd – ten grondslag gelegd dat klaagster, door de door haar op social media geplaatste beledigende opmerking richting de minister, zich schuldig heeft gemaakt aan plichtsverzuim. Een ambtenaar dient zich objectief, onpartijdig en respectvol te gedragen, dient zich te onthouden van het gebruik van zulks beledigingen (woorden: burro = ezel) richting een minister, en dient zich te onthouden van ongefundeerde beschuldigingen en insinuaties. Verweerder verwijst hierbij naar het voor ambtenaren vigerend social media-beleid, welk beleid volgens verweerder in het leven is geroepen om ambtenaren op hun uitlatingen op social media te attenderen. Klaagster heeft in strijd met het social media-beleid gehandeld, aldus verweerder.
Het wettelijk kader
4.1
Ingevolge artikel 47, eerste lid, van de Lma, is de ambtenaar gehouden de plichten uit zijn ambt voortvloeiende nauwgezet en ijverig te vervullen en zich te gedragen zoals een goed ambtenaar betaamt.
4.2
Ingevolge artikel 82, eerste lid, kan de ambtenaar, die de hem opgelegde verplichtingen niet nakomt of zich overigens aan plichtsverzuim schuldig maakt, deswege door het bevoegde gezag disciplinair worden gestraft.
4.3
Ingevolge artikel 83, eerste lid en onder d, kan als disciplinaire straf worden toegepast, geheel of gedeeltelijke inhouding van inkomen. Ingevolge het derde lid en onder c geschiedt de inhouding van inkomen tot een bedrag van ten hoogste een maand inkomen.
4.4
Het beleid van verweerder zoals neergelegd in de circulaire van 29 juni 2016 luidt onder meer als volgt:
“(…)
Werknemers binnen het ministerie van Financiën en Overheidsorganisatie mogen actief zijn op social media, mits de overheidsorganisatie er niet onder lijdt. Het feit dat social media zo breed toegankelijk zijn, opent de weg voor online pesten, dreigementen, belediging, laster, afpersing, maar ook voor het uitlekken van overheidsdocumenten en gevoelige informatie.
(…)
De overheidswerknemers dienen zich te onthouden van het zich op een ongeoorloofde wijze uiten op sociale media, alsmede het ongeoorloofd verspreiden (en uitlekken) van informatie verkregen door of in diens functie c.q. werk.
(…).”
De beoordeling
5. Ter beoordeling ligt voor de vraag of verweerder op goede gronden klaagster wegens plichtsverzuim de disciplinaire straf van gedeeltelijke inhouding van inkomen ten bedrage van Afl. 150,- heeft opgelegd.
6.1
Voor de constatering van plichtsverzuim dat tot het opleggen van een disciplinaire straf aanleiding kan geven is volgens vaste rechtspraak noodzakelijk dat op basis van de beschikbare, deugdelijk vastgestelde gegevens de overtuiging is verkregen dat de betrokken ambtenaar de hem verweten gedraging heeft begaan. Het gerecht overweegt als volgt.
6.2
Niet in geschil is dat de door klaagster op 6 juli 2020 bij het door haar op social media gedeelde persbericht met de titel
“Segun Minister Xiomara Maduro: Aruba merece wordo trata cu respet”geplaatste opmerking een Spaanstalig spreekwoord is, equivalent van het Nederlandstalig spreekwoord “de pot verwijt de ketel.” Evenmin in geschil is dat klaagster deze opmerking heeft geplaatst ten tijde van een situatie tussen de vakbond en de minister, waarbij de vakbond zich op het standpunt stelde dat zij door de minister met meer respect diende te worden behandeld. In deze context gezien en gelet op de betekenis van het spreekwoord, is er geen sprake van belediging. De enkele omstandigheid dat in het door klaagster gebezigde spreekwoord het Spaanse woord voor ezel voorkomt, is daartoe, anders dan verweerder ter zitting heeft betoogd, onvoldoende, reeds omdat verweerder daarbij ook heeft bevestigd dat het gaat om een spreekwoord, dat voormelde betekenis heeft. De opmerking wordt door verweerder dan ook niet zo, en kan overigens ook op geen enkele wijze zo worden begrepen, dat klaagster iemand voor ezel heeft uitgemaakt. Het gerecht is dan ook van oordeel dat klaagster gezien de inhoud en context van de opmerking de grenzen van het toelaatbare niet heeft overschreden. Met haar opmerking (zie 2.2) heeft klaagster haar mening geuit over een actuele situatie. Het gerecht verwijst in dit verband naar de uitspraak van de Raad van Beroep in Ambtenarenzaken van 10 februari 2020 (ECLI:NL:ORBAACM:2020:15), waarbij de Raad erop wijst dat de vrijheid van meningsuiting van de ambtenaar haar begrenzing daar vindt waar door de uitoefening door de ambtenaar van het recht op het openbaren van gedachten of gevoelens de goede vervulling van zijn functie of de goede functionering van de openbare dienst, voor zover deze in verband staat met zijn functievervulling, niet in redelijkheid zou zijn verzekerd. Daarvan is naar het oordeel van het gerecht in het geheel geen sprake. Voorts is uit de stukken en het verhandelde ter zitting niet gebleken dat klaagster in strijd met het social media-beleid heeft gehandeld, nu er naar het oordeel van het gerecht geen sprake is van het online pesten, dreigementen, belediging, laster, afpersing, of het lekken van overheidsdocumenten en/of gevoelige informatie. Gelet op het vorenstaande is het gerecht van oordeel dat verweerder niet tot de conclusie heeft kunnen komen dat klaagster zich schuldig heeft gemaakt aan plichtsverzuim.
7. Het voorgaande leidt tot de slotsom dat het bezwaar gegrond is.
8. Verweerder dient op na te noemen wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.

BESLISSING

De rechter in dit gerecht:
- verklaart het bezwaar gegrond;
- vernietigt het bestreden landsbesluit van 16 juni 2021, no. 3;
- veroordeelt verweerder tot betaling van de door klaagster gemaakte proceskosten, die worden begroot op Afl. 1.400,- aan gemachtigdensalaris.
Deze uitspraak is gegeven door mr. M.E.B. de Haseth, ambtenarenrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van maandag 27 juni 2022 in aanwezigheid van de griffier.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen hoger beroep instellen bij de Raad van beroep in ambtenarenzaken. Daarbij dient de volgende termijn in acht te worden genomen:
  • Als de indiener van het hoger beroep of zijn gemachtigde bij de uitspraak aanwezig is geweest: Binnen dertig dagen na de dag van de uitspraak;
  • In de andere gevallen: Binnen dertig dagen na de dag van de toezending of de terhandstelling van een afschrift van de uitspraak.
Het hogerberoepschrift moet worden ingediend bij:
De griffie van de Raad van Beroep in ambtenarenzaken
J.G. Emanstraat 51
Oranjestad
Aruba
U wordt verzocht bij het indienen van het hogerberoepschrift het volgende in acht te nemen:
1. Leg bij het hogerberoepschrift een afschrift over van deze uitspraak;
2. Onderteken het hogerberoepschrift en vermeld het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener of de gemachtigde,
b. de datum van ondertekening,
c. waartegen u in hoger beroep komt,
d. waarom u het niet eens bent met deze uitspraak (de gronden van het hoger beroep).
Voor het instellen van hoger beroep is geen griffierecht verschuldigd.