ECLI:NL:OGAACMB:2022:46

Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
27 juni 2022
Publicatiedatum
5 augustus 2022
Zaaknummer
AUA202103041
Instantie
Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bezwaarschrift tegen inschaling bij aanstelling als ambtenaar in vaste dienst

In deze zaak heeft het Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba uitspraak gedaan op het bezwaar van klager, de Gouverneur van Aruba, tegen de inschaling bij zijn aanstelling als ambtenaar. Klager was eerder werkzaam als arbeidscontractant en had bezwaar gemaakt tegen de beslissing om hem met ingang van 1 november 2020 aan te stellen in de functie van medewerker toelating arbeidsmarkt, met een bezoldiging in schaal 5, dienstjaar 6. Klager stelde dat deze inschaling hem ernstig benadeelde in zijn carrière, aangezien hij al sinds 1 november 2016 als adviseur arbeidsbemiddeling werkte, een functie die maximaal gewaardeerd is op schaal 10.

Het Gerecht heeft de feiten en het procesverloop in overweging genomen, waaronder de adviezen van het Departamento di Recurso Humano en de Landsverordening materieel ambtenarenrecht. Het Gerecht oordeelde dat de bezoldiging van klager overeenkomstig de daarvoor vastgestelde regels geschiedde en dat de benoemingseisen in de Bezoldigingsregeling Aruba van toepassing waren. Klager's argument dat hij in schaal 7 had moeten worden benoemd, werd verworpen, omdat de regels voor ambtenaren niet van toepassing zijn op arbeidscontractanten.

De rechter concludeerde dat het bezwaar ongegrond was en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. Klager werd erop gewezen dat hij de mogelijkheid had om verweerder te verzoeken om hem in een andere functie te plaatsen. De uitspraak werd gedaan door mr. A.J. Martijn en is openbaar uitgesproken op 27 juni 2022.

Uitspraak

Uitspraak van 27 juni 2022
GAZA nr. AUA202103041

HET GERECHT IN AMBTENARENZAKEN VAN ARUBA

UITSPRAAK
op het bezwaar van:

[Klager],

wonende in Aruba,
KLAGER,
gemachtigde: mr. L.A. Hernandis,
gericht tegen:

DE GOUVERNEUR VAN ARUBA,

zetelende in Aruba,
VERWEERDER,
gemachtigde: mr. V.M. Emerencia (DWJZ).

PROCESVERLOOP

Bij landsbesluit van 17 september 2021 no. 3 (bestreden landsbesluit), door klager ontvangen op 30 september 2021, heeft verweerder besloten om klager met ingang van
1 november 2020 aan te stellen als ambtenaar in vaste dienst in de functie van medewerker toelating arbeidsmarkt bij het Departamento di Progreso Laboral (DPL) en om hem te benoemen in de rang van hoofdklerk, met vaststelling van zijn bezoldiging op schaal 5, dienstjaar 6.
Hiertegen heeft klager op 18 oktober 2021 bezwaar gemaakt.
Verweerder heeft op 21 februari 2022 een contramemorie ingediend en heeft, desgevraagd, op 1 april 2022 nadere stukken ingediend.
Het gerecht heeft de zaak behandeld ter zitting van 4 april 2022. Klager is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
De uitspraak is nader bepaald op heden.

OVERWEGINGEN

feiten

1.1
Klager is met ingang van 1 november 2016 op grond van een mondelinge overeenkomst aangenomen om als arbeidscontractant werkzaam te zijn bij de zogeheten Citco-desk, ressorterende onder het Bureau van de toenmalige minister van Sociale Zaken, Jeugd en Arbeid (toenmalige minister), in de functie van adviseur arbeidsbemiddeling.
1.2
Bij brief van 7 maart 2018 heeft klager verzocht om hem als ambtenaar in vaste pensioengerechtigde dienst van het Land Aruba te benoemen.
1.3
Bij brieven van 8 maart 2018, 24 juli 2018 en 27 februari 2019 heeft het management team van het DPL de toenmalige minister schriftelijk geadviseerd om klager als ambtenaar in vaste dienst te benoemen in de functie van adviseur arbeidsbemiddeling.
1.4
Op 7 januari 2020 heeft het Departamento di Recurso Humano (DRH) de toenmalige minister schriftelijk geadviseerd om klager te handhaven als arbeidscontractant. In dat advies staat - voor zover hier van belang - het volgende:
“(…)
Het onderhavige departement heeft uit ambtsberichten van 24 juli 2018 en 27 februari 2019 vernomen dat betrokkene vanaf 3 juli 2017 werkzaam was als adviseur arbeidsbemiddeling bij de afdeling Jobcenter van het DPL, echter de nieuwe arbeidsrelatie bij het DPL is nooit geregeld. Immers de arbeidsovereenkomst had opgezegd moeten worden, hetgeen niet heeft plaatsgevonden.
(…)
Betrokkene is geen kaderpersoneel en bekleedt geen kaderfunctie. Mede gelet op het vigerende personeelsbeleid alsook het financiële beleid dat onder meer gericht is op de beheersing van de personeelskosten, wordt geadviseerd om betrokkene te handhaven als arbeidscontractant.
(…)”.
1.5
Op 4 juni 2021 heeft het DRH de toenmalige minister schriftelijk geadviseerd inzake de benoeming van klager in vaste dienst. In dat advies staat – voor zover hier van belang – het volgende:
“(…)
Opgemerkt dient te worden dat betrokkene in het bezit is van een MAVO-diploma en geplaatst is op een functie van adviseur arbeidsbemiddeling waar er HBO werk- en denkniveau vereist is. Betrokkene voldoet niet aan het opleidingsniveau.
Betrokkene ontvangt bij de indienstneming een bedongen salaris van Afl. 5.072,98 per maand. Bij de benoeming in vaste dienst dient betrokkene conform de Landsverordening materieel ambtenarenrecht en BRA ingeschaald te worden.
Betrokkene is in het bezit van een MAVO-diploma en 12 jaar werkervaring waardoor betrokkene ingeschaald wordt in schaal 5 dienstjaar 6, hetgeen overeenkomt met een salaris van Afl. 3.097,- per maand. Tevens dient betrokkene geplaatst te worden in een functie corresponderend met diens opleiding en werkervaring, bijvoorbeeld medewerker toelating arbeidsmarkt, zijnde een functie op MBO werk- en denkniveau, op het niveau van schaal 8. Daarna kan de carrièrelijn voor betrokkene uitgestippeld worden.
(…)”
bestreden landsbesluit
2. Bij het bestreden landsbesluit heeft verweerder besloten om klager met ingang van
1 november 2020 aan te stellen als ambtenaar in vaste dienst in de functie van medewerker toelating arbeidsmarkt bij het DPL en om hem te benoemen in de rang van hoofdklerk, met vaststelling van zijn bezoldiging op schaal 5, dienstjaar 6.
bezwaargronden
3. Het bezwaar is gericht tegen de inschaling in de rang van hoofdklerk (schaal 5). Daaraan heeft klager, kort gezegd, het volgende ten grondslag gelegd. Klager is al vanaf 1 november 2016 als arbeidscontractant werkzaam in de functie van adviseur arbeidsbemiddeling. Deze functie is maximaal gewaardeerd op het niveau van schaal 10. Door klager te benoemen in de rang van hoofdklerk en te bezoldigen in schaal 5, dienstjaar 6, wordt hij ernstig in zijn carrière benadeeld. Het bestreden landsbesluit is daarom in strijd met het rechtszekerheids-, zorgvuldigheids- en het motiveringsbeginsel. Ter zitting heeft klager hieraan toegevoegd dat het bestreden landsbesluit ook strijdigheid oplevert met het gelijkheidsbeginsel.
beoordeling
4.1
Ingevolge artikel 13, eerste lid, van de Landsverordening materieel ambtenarenrecht (Lma) geschieden aanstelling en bevordering, voor zover daaromtrent, regelen zijn vastgesteld, overeenkomstig deze regelen. Op grond van het tweede lid geldt dat ingeval ten aanzien van de aanstelling en de bevordering ontwikkelings- en andere eisen moeten worden vastgesteld, zulks bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen geschiedt.
Ingevolge artikel 17, eerste lid, geschiedt de bezoldiging van de ambtenaar overeenkomstig de daarvoor vastgestelde regelen.
4.2
Ingevolge artikel 4 van de Bezoldigingsregeling Aruba (BRA) dient een ambtenaar om in aanmerking te komen voor een benoeming of bevordering te voldoen aan de in bijlage B van die regeling opgenomen bevorderingseisen (eerste lid) en voorts voor de vervulling van die betrekking geschikt en bekwaam te worden geacht (tweede lid).
5. In geschil is de vraag of verweerder bij de aanstelling van klager als ambtenaar in vaste dienst redelijkerwijs heeft kunnen beslissen om hem te benoemen in de rang van hoofdklerk en te bezoldigen in schaal 5, dienstjaar 6.
5.1
Het betoog van klager, dat hij in schaal 7 had moeten worden benoemd gelet op zijn inschaling als arbeidscontractant, slaagt niet. Klager miskent hiermee immers dat ingevolge artikel 17 van de Lma, welke bepaling niet van toepassing is op arbeidscontractanten, de bezoldiging van een ambtenaar geschiedt overeenkomstig de daarvoor gestelde regelen, en dat de benoemingseisen voor de verschillende betrekkingen in de BRA zijn opgenomen. Dat klager als arbeidscontractant een bedongen salaris ontving, maakt niet dat in zijn geval bij zijn aanstelling als ambtenaar de voor de bezoldiging van een ambtenaar gestelde regels niet zouden gelden.
5.2
Voorts blijkt uit de door verweerder overgelegde stukken, met name het inschalingsformulier, dat bij de aanstelling van klager als ambtenaar, rekening is gehouden met zijn behaalde diploma (Mavo) en zijn relevante werkervaring (12 jaar). Op grond hiervan is de inschaling bij aanstelling, met toepassing van de benoemingseisen van de BRA, bepaald op schaal 5, dienstjaar 6. Niet is gebleken dat verweerder hierbij is uitgegaan van verkeerde of onvolledige informatie. Dat verweerder bij klagers inschaling zijn werkervaring in
salesniet als relevante werkervaring heeft aangemerkt komt het gerecht niet onjuist voor. Van schending van de wet dan wel het rechtszekerheids-, het zorgvuldigheids- en/of het motiveringsbeginsel is dus geen sprake.
5.3
Klager heeft ter zitting ook een beroep gedaan op het gelijkheidsbeginsel. In dat verband heeft hij gesteld dat er andere collega’s zijn die de functie van adviseur arbeidsbemiddeling bekleden, terwijl zij niet in het bezit zijn van een Hbo-diploma. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat dit beroep tardief is en niet heeft kunnen nagaan of dat klopt. Het gerecht overweegt dat deze – eerst ter zitting – door klager naar voren gebrachte bezwaargrond als tardief en in strijd met beginselen van goede procesorde moet worden aangemerkt. In dit verband speelt een rol dat klager verder niets in het geding heeft gebracht op basis waarvan beoordeeld kan worden of daadwerkelijk sprake is van gelijke gevallen. Ook is niet gebleken van omstandigheden op grond waarvan moet worden aangenomen dat klager redelijkerwijs niet eerder in de gelegenheid was om een (onderbouwd) beroep op schending van het gelijkheidsbeginsel te doen. Het betoog wordt daarom verworpen.
6. Het bovenstaande leidt tot de slotsom dat het bezwaar ongegrond is. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
7. Ten overvloede merkt het gerecht nog op dat het klager vrijstaat om verweerder te verzoeken om hem alsnog in de functie van adviseur arbeidsbemiddeling dan wel in een andere functie te plaatsen.
8. Beslist wordt dan als volgt.

BESLISSING

De rechter in dit gerecht:
verklaart het bezwaar ongegrond.
Deze uitspraak is gegeven door mr. A.J. Martijn, ambtenarenrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van maandag 27 juni 2022 in aanwezigheid van de griffier.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen hoger beroep instellen bij de Raad van beroep in ambtenarenzaken. Daarbij dient de volgende termijn in acht te worden genomen:
  • Als de indiener van het hoger beroep of zijn gemachtigde bij de uitspraak aanwezig is geweest: binnen dertig dagen na de dag van de uitspraak;
  • In de andere gevallen: binnen dertig dagen na de dag van de toezending of de terhandstelling van een afschrift van de uitspraak.
Het beroepschrift moet worden ingediend bij:
De griffie van de Raad van Beroep in ambtenarenzaken
J.G. Emanstraat 51
Oranjestad
Aruba
U wordt verzocht bij het indienen van het beroepschrift het volgende in acht te nemen:
1. Leg bij het beroepschrift een afschrift over van deze uitspraak;
2. Onderteken het beroepschrift en vermeld het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener of de gemachtigde,
b. de datum van ondertekening,
c. waartegen u in hoger beroep komt,
d. waarom u het niet eens bent met deze uitspraak (de gronden van het hoger beroep).
Voor het instellen van hoger beroep is geen griffierecht verschuldigd.