ECLI:NL:OGAACMB:2022:18

Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
7 februari 2022
Publicatiedatum
13 juni 2022
Zaaknummer
AUA202100728
Instantie
Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevordering van ambtenaar en vertraging bevorderingsmoment

In deze zaak heeft het Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba uitspraak gedaan op het bezwaar van klaagster, de Gouverneur van Aruba, tegen een besluit van verweerder om haar bevordering naar de rang van adjunct-commies te vertragen. Klaagster, werkzaam bij de Dienst Gevangeniswezen Aruba, had bezwaar gemaakt tegen het landsbesluit van 17 februari 2021, waarin verweerder besloot haar bevordering met negen maanden uit te stellen vanwege haar arbeidsongeschiktheid gedurende de beoordelingsperiode. Klaagster had in de periode van 1 oktober 2015 tot 1 oktober 2019 een gunstige beoordeling ontvangen, maar verweerder stelde dat haar langdurige ziekte een negatief oordeel over haar functioneren verhinderde. Het gerecht oordeelde dat de beslissing van verweerder om het bevorderingsmoment te verschuiven niet voldoende was gemotiveerd. Het gerecht concludeerde dat klaagster vanaf 1 oktober 2019 voldeed aan de bevorderingseisen en dat de door verweerder aangevoerde gedragslijn niet duidelijk was vastgesteld of bekendgemaakt. Daarom werd het bezwaar gegrond verklaard en het bestreden landsbesluit nietig verklaard. Verweerder moet binnen twee maanden opnieuw beslissen over de bevordering van klaagster.

Uitspraak

Uitspraak van 7 februari 2022
GAZA nr. AUA202100728

HET GERECHT IN AMBTENARENZAKEN VAN ARUBA

UITSPRAAK
op het bezwaar van:

[Klaagster],

wonende in Aruba,
KLAAGSTER,
gemachtigde: mr. L.A. Hernandis,
gericht tegen:

DE GOUVERNEUR VAN ARUBA,

zetelend in Aruba,
VERWEERDER,
gemachtigde: mr. C.L. Geerman (DWJZ).

PROCESVERLOOP

Bij landsbesluit van 17 februari 2021 no. 25 (bestreden landsbesluit) heeft verweerder besloten om klaagster met ingang 1 juli 2020 te bevorderen naar de rang van adjunct-commies (schaal 6, dienstjaar 11).
Hiertegen heeft klaagster op 16 maart 2021 bezwaar gemaakt (bezwaar).
Verweerder heeft op 28 september 2021 een contramemorie ingediend.
Het gerecht heeft de zaak ter zitting van 18 oktober 2021 behandeld. Klaagster is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
De uitspraak is nader bepaald op heden.

OVERWEGINGEN

feiten

1.1
Klaagster is als ambtenaar werkzaam bij Dienst Gevangeniswezen Aruba (DGA) en sinds 1 oktober 2015 in de rang van hoofdklerk (schaal 5). Zij bekleedt de functie van medewerker arbeid.
1.2
Klaagster heeft over de periode van 1 oktober 2015 tot 1 oktober 2019 een gunstige beoordeling gekregen van haar leidinggevende. Deze beoordeling is vastgelegd bij het beoordelingsformulier van 25 oktober 2019. Daarin wordt tevens geadviseerd om klaagster te bevorderen.
1.3
Bij brief van 29 januari 2020 heeft de directeur van de DGA voorgesteld om klaagster met ingang van 1 april 2020 te bevorderen naar schaal 6. Daarin staat onder meer:
“(…)
Gelet op artikel 4 lid 3 sub b van de bezoldigingsregeling had betrokkene conform bevorderingseisen (een goede beoordeling, een acceptabele ziektestaat en het hebben van goede discipline volgens art 82 lid 2) per ingang van 1 oktober 2019 in haar functie naar schaal 6 moeten worden bevorderd.
In verband met het vorenstaande waarbij betrokkene een te hoge ziektestaat heeft, wordt u verzocht betrokkene pas met ingang van 1 april 2020 in zijn functie van medewerker arbeid te doen bevorderen. Dit vanwege het feit dat betrokkene voor haar genoemde functie zich te frequent ziek meldt.
(…)”.
bestreden landsbesluit
2. Bij het bestreden landsbesluit heeft verweerder besloten om klaagster met ingang van
1 juli 2020 te bevorderen naar de rang van adjunct-commies. Daaraan heeft verweerder - kort gezegd - ten grondslag gelegd dat klaagster in de beoordelingsperiode, te weten 1 oktober 2015 tot 1 oktober 2019, en de daaropvolgende periode tot 1 mei 2020 in totaal [198 + 60 =] 258 dagen arbeidsongeschikt is geweest en daarom over die periode geen oordeel kan worden gegeven over haar functioneren. Om die reden wordt het bevorderingsmoment met [7 + 2 =] 9 maanden verschoven naar 1 juli 2020.
bezwaar
3. Het bezwaar richt zich tegen de verschuiving van het bevorderingsdatum naar
1 juli 2020. Daaraan heeft klaagster - kort gezegd - het volgende ten grondslag gelegd. De door verweerder gestelde vaste gedragslijn dat bij arbeidsongeschiktheid van 90 dagen of meer binnen een beoordelingsperiode het bevorderingsmoment wordt verschoven naar een latere datum, is nimmer schriftelijk vastgelegd dan wel aan het overheidspersoneel (waaronder klaagster) bekend gemaakt. Vanaf 1 oktober 2019 voldoet klaagster aan de bevorderingseisen van 4 jaar dienstanciënniteit en een gunstige beoordeling, zodat verweerder zich niet in redelijkheid op het standpunt kan stellen dat wegens haar arbeidsongeschiktheid geen oordeel kan worden gegeven over haar functioneren. Los daarvan, vallen de 60 dagen arbeidsongeschiktheid van na 1 oktober 2019 buiten de beoordelingsperiode en mogen daarom niet worden meegerekend bij de bepaling van het bevorderingsmoment. Het bestreden landsbesluit dient daarom wegens strijdigheid met het zorgvuldigheids-, het rechtszekerheids- en het motiveringsbeginsel nietig te worden verklaard.
wettelijk kader
4.1
Ingevolge artikel 13, eerste lid, van de Landsverordening materieel ambtenarenrecht (Lma) geschieden aanstelling en bevordering, voor zover daaromtrent regelen zijn vastgesteld, overeenkomstig deze regelen.
4.2
Ingevolge artikel 4 van de Bezoldigingsregeling Aruba (BRA) dient een ambtenaar om in aanmerking te komen voor een bevordering te voldoen aan de in bijlage B van die regeling opgenomen bevorderingseisen (eerste lid) en voorts voor de vervulling van die betrekking geschikt en bekwaam te worden geacht (tweede lid).
4.3
Voor bevordering naar de rang van adjunct-commies (schaal 6) is, voor zover hier relevant, op grond van artikel 4, eerste lid, en Bijlage B van de BRA vereist dat betrokkene een functie bekleedt, welke een waardering op het niveau van adjunct-commies rechtvaardigt en voorts dat de betrokkene reeds tenminste vier jaar dienst in de rang van hoofdklerk moet hebben volbracht.
beoordeling
5.1
Het betoog van verweerder dat het bezwaar ongegrond is vanwege de onherroepelijkheid van de brief van verweerder van 17 februari 2021, waarbij klaagster wordt bericht dat het bevorderingsmoment met 9 maanden wordt verschoven, slaagt niet. Anders dan verweerder, ziet het gerecht deze brief niet als een (aparte) beschikking in de zin van de La, maar als een toelichting op het bestreden landsbesluit, waartegen niet bij dit gerecht kan worden opgekomen.
5.2
Partijen houdt verdeeld de vraag of verweerder op goede gronden heeft besloten de bevordering van klaagster naar de rang van adjunct-commies met 9 maanden te vertragen.
5.3
Het gerecht stelt voorop dat bevordering geen recht van de betrokken ambtenaar is noch een automatisme, doch een discretionaire bevoegdheid van het bevoegde gezag.
Dit betekent dat het gebruik van die bevoegdheid door het gerecht slechts terughoudend kan worden getoetst. Bij die toetsing dient het gerecht te beoordelen of verweerder na afweging van de betrokken belangen in redelijkheid tot de bestreden beschikking heeft kunnen komen dan wel daarbij anderszins heeft gehandeld in strijd met enige rechtsregel of met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur.
5.4
Volgens verweerder komt aan hem op grond van artikel 4, tweede lid, van de BRA en vaste gedragslijn de bevoegdheid toe om een bevordering naar een latere datum te verschuiven in geval sprake is van arbeidsongeschiktheid gedurende een periode van 3 maanden of meer in een beoordelingsperiode. Bij klaagster was gedurende de beoordelingsperiode van 1 oktober 2015 tot 1 oktober 2019 (en ook de periode daarna) sprake van langdurige inactiviteit wegens ziekte. Over die periode kan geen oordeel worden gegeven over haar functioneren, waardoor de beoordelingsperiode wordt verschoven met 9 maanden, aldus verweerder.
5.5
Met betrekking tot de gestelde vaste gedragslijn overweegt het gerecht dat verweerder niet duidelijk heeft gemaakt door wie en wanneer deze gedragslijn is vastgesteld en/of waar die gedragslijn bekend is gemaakt. Van een voldoende kenbare gedragslijn, waarop verweerder zich op zou kunnen beroepen, is dan ook (nog) geen sprake.
5.6
Dat neemt niet weg dat verweerder bij het gebruik maken van zijn bevoegdheid tot bevordering ex artikel 4 van de BRA in dit geval uitleg heeft gegeven aan de eis van geschikt en bekwaam zijn voor de functie (beoordelingseis). De door verweerder gegeven uitleg dat over een periode van langdurige inactiviteit in een beoordelingsperiode geen oordeel kan worden gegeven over het functioneren van een ambtenaar is op zichzelf een redelijke uitleg. Getoetst moet worden of verweerder deze uitleg correct en consistent heeft toegepast in deze zaak.
5.7
Vaststaat dat klaagster vanaf 1 oktober 2019 aan de anciënniteiteis van 4 jaar in de functie van hoofdklerk voldoet. Verder staat vast dat de leidinggevende van klaagster, ondanks haar 198 dagen (6 maanden en 18 dagen) inactiviteit wegens ziekte, klaagster toch positief heeft beoordeeld in haar functioneren en heeft geadviseerd om haar te bevorderen. Gelet hierop is zonder nadere motivering, welke ontbreekt, onbegrijpelijk waarom klaagster moet worden geacht op 1 oktober 2019 nog niet over een gunstige beoordeling te beschikken waardoor zij niet per die datum bevorderd kan worden. Aldus lijdt verweerders beslissing om het bevorderingsmoment van klaagster te vertragen naar 1 juli 2020 aan een motiveringsgebrek. Reeds hierom kan het bestreden landsbesluit niet in stand blijven.
6. Het bezwaar is gegrond. Het bestreden landsbesluit zal nietig worden verklaard. Verweerder zal met inachtneming van deze uitspraak binnen twee maanden opnieuw een beslissing moeten nemen op het voorstel om klaagster te bevorderen naar de rang van adjunct-commies.
7. Het gerecht ziet aanleiding om verweerder te veroordelen in de kosten van dit geding, welke begroot worden op Afl. 1.400,- (1 punt voor het bezwaarschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, waarde per punt Afl. 700,-, wegingsfactor 1).

BESLISSING:

De rechter in dit gerecht:
verklaart het bezwaar gegrond;
verklaart het landsbesluit van 17 februari 2021 no. 25 nietig;
draagt verweerder op om binnen een termijn van twee maanden na dagtekening van deze uitspraak opnieuw op het verzoek om bevordering van klaagster naar de rang van adjunct-commies te beslissen, met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
veroordeelt verweerder tot betaling van de door klaagster voor dit geding gemaakte kosten aan rechtskundige bijstand, begroot op Afl. 1.400,-.
Deze uitspraak is gegeven door mr. A.J. Martijn, rechter in ambtenarenzaken, ter zitting van maandag, 7 februari 2022 in aanwezigheid van de griffier.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen hoger beroep instellen bij de Raad van beroep in ambtenarenzaken. Daarbij dient de volgende termijn in acht te worden genomen:
  • Als de indiener van het hoger beroep of zijn gemachtigde bij de uitspraak aanwezig is geweest: binnen dertig dagen na de dag van de uitspraak;
  • In de andere gevallen: binnen dertig dagen na de dag van de toezending of de terhandstelling van een afschrift van de uitspraak.
Het beroepschrift moet worden ingediend bij:
De griffie van de Raad van Beroep in ambtenarenzaken
J.G. Emanstraat 51
Oranjestad
Aruba
U wordt verzocht bij het indienen van het beroepschrift het volgende in acht te nemen:
1. Leg bij het beroepschrift een afschrift over van deze uitspraak;
2. Onderteken het beroepschrift en vermeld het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener of de gemachtigde,
b. de datum van ondertekening,
c. waartegen u in hoger beroep komt,
d. waarom u het niet eens bent met deze uitspraak (de gronden van het hoger beroep).
Voor het instellen van hoger beroep is geen griffierecht verschuldigd.