ECLI:NL:OGAACMB:2022:17

Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
31 januari 2022
Publicatiedatum
6 mei 2022
Zaaknummer
AUA202103490
Instantie
Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorziening bij voorraad in ambtenarenrechtelijke zaak

In deze zaak heeft het Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba op 31 januari 2022 uitspraak gedaan op een verzoek tot het treffen van een beslissing bij voorraad door de verzoeker, de Gouverneur van Aruba. De verzoeker had bezwaar gemaakt tegen een landsbesluit van 28 september 2021, waarin hem de disciplinaire straf van ontslag werd opgelegd. De verzoeker stelde dat hij het bestreden landsbesluit op 8 oktober 2021 had ontvangen en dat hij tot 8 november 2021 de tijd had om bezwaar te maken. Echter, het bezwaarschrift werd pas op 15 november 2021 ingediend, wat buiten de gestelde termijn viel.

De verzoeker voerde aan dat er sprake was van verschoonbare termijnoverschrijding, omdat de dochter van zijn gemachtigde, mr. R.P. Lee, ernstig ziek was. Het gerecht oordeelde echter dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar was, aangezien er andere gemachtigden verbonden aan de vakbond TOPA waren die het bezwaar tijdig hadden kunnen indienen. Bovendien werd er geen verklaring gegeven voor het niet indienen van een pro-forma bezwaarschrift in de periode voordat de dochter van Lee ziek werd.

Het gerecht concludeerde dat er geen aanmerkelijke kans bestond dat het bezwaar in de bezwaarschriftprocedure zou worden gehonoreerd en dat er geen aanleiding was voor het treffen van een voorziening bij voorraad. Het verzoek werd dan ook afgewezen. Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

Uitspraak van 31 januari 2022
Gaza nr. AUA202103490

HET GERECHT IN AMBTENARENZAKEN VAN ARUBA

UITSPRAAK
op het verzoek tot het treffen van een beslissing bij voorraad als bedoeld in
artikel 94 van de Landsverordening ambtenarenrechtspraak (La) van:

[Verzoeker],

wonend te Aruba,
VERZOEKER,
gemachtigde: mr. R.P. Lee,
gericht tegen:

DE GOUVERNEUR VAN ARUBA,

zetelend te Aruba,
VERWEERDER,
gemachtigde: mr. R. Henriquez (DRH).

PROCESVERLOOP

Bij landsbesluit van 28 september 2021 no. 12 (bestreden landsbesluit) heeft verweerder besloten om aan verzoeker primair de disciplinaire straf van ontslag op te leggen en subsidiair verzoeker eervol ontslag te verlenen met ingang van dagtekening van dit landsbesluit.
Tegen het bestreden landsbesluit heeft verzoeker op 15 november 2021 bezwaar gemaakt bij het gerecht (bezwaar).
Tevens heeft verzoeker zich op 22 november 2021 tot het gerecht gewend met een verzoek tot het treffen van een voorziening bij voorraad.
Verzoeker en verweerder hebben producties ingediend.
Het verzoek is behandeld ter zitting van 10 januari 2022, alwaar zijn verschenen partijen bij hun gemachtigde.
Uitspraak is bepaald op heden.
OVERWEGINGEN
1. Ingevolge artikel 94, eerste lid, van de La kan een ambtenaar bij een met redenen omkleed verzoekschrift aan het gerecht in ambtenarenzaken een beslissing bij voorraad vragen in alle gevallen waarin een bezwaarschrift op grond van deze landsverordening kan worden ingediend, doch waarin ter voorkoming van onevenredig nadeel voor de ambtenaar, een onverwijlde voorziening wenselijk is.
2. Voor honorering van het verzoek is onder meer vereist dat een aanmerkelijke kans bestaat dat de bestreden beslissing in de bezwaarschriftprocedure niet in stand zal blijven. Het gerecht acht in dit geval geen aanmerkelijke kans op succes aanwezig in de bezwaarschriftprocedure en overweegt daartoe als volgt.
3. Voor het indienen van een bezwaarschrift is blijkens artikel 41, eerste lid, van de La een termijn van dertig dagen bepaald, aanvangende de dag na het plaats hebben van het feit dat aanleiding daartoe gegeven heeft of de dag nadat de ambtenaar daarvan redelijkerwijs heeft kunnen kennis dragen. Ingevolge het derde lid, voor zover thans van belang, wordt hij die bezwaar inbrengt na de hiervoor bepaalde termijn niet op grond daarvan niet-ontvankelijk verklaard, indien hij ten genoegen van de rechter aantoont het bezwaar te hebben ingebracht binnen dertig dagen na de dag waarop hij van de aangevallen beschikking redelijkerwijs kennis heeft kunnen dragen.
4. Verzoeker heeft gesteld dat hij het bestreden landsbesluit op 8 oktober 2021 heeft ontvangen. Uit artikel 41, eerste lid, van de La volgt dat verzoeker tot 8 november 2021 hiertegen had kunnen opkomen. Verzoeker heeft op 15 november 2021 een (pro-forma) bezwaarschrift bij het gerecht ingediend. Dit betekent dat verzoeker niet binnen de dertigdagentermijn van artikel 41, eerste lid, van de La bezwaar heeft gemaakt tegen het bestreden landsbesluit
5. Verzoeker heeft betoogd dat hier sprake is van verschoonbare termijnoverschrijding als bedoeld in artikel 41, derde lid, van de La. Daartoe heeft verzoeker – kort samengevat – aangevoerd dat de dochter van zijn gemachtigde mr. R.P. Lee (Lee) ernstig ziek is geworden, waardoor Lee gedurende de periode van 29 oktober 2021 tot en met 14 november 2021 psychisch niet in staat is geweest verzoeker naar behoren bij te staan en tijdig bezwaar te maken tegen het bestreden landsbesluit. Volgens verzoeker is dus sprake van overmacht, nu het aan hem noch aan Lee te wijten is dat het bezwaarschrift te laat is ingediend.
6. Het gerecht volgt verzoeker niet in zijn betoog en overweegt hiertoe als volgt. Verweerder heeft (onweersproken) gesteld dat Lee verbonden is aan de vakbond TOPA en dat er andere aan TOPA verbonden gemachtigden zijn (bijvoorbeeld mr. L. Hernandis) die namens verzoeker een (pro-forma) bezwaarschift hadden kunnen indienen. Zijdens verzoeker is geen uitleg gegeven waarom Lee niet daarvoor heeft gezorgd. Daarnaast is ook geen uitleg gegeven waarom in de periode vanaf 8 oktober 2021 tot aan 29 oktober 2021, toen de dochter van Lee nog niet ziek was, geen (pro-forma) bezwaarschrift is ingediend. Gelet hierop is de termijnoverschrijding niet verschoonbaar te achten. Dat het niet aan verzoeker maar aan Lee te wijten is dat de bezwaartermijn is overschreden, maakt het voorgaande niet anders, aangezien fouten van een gemachtigde doorgaans aan zijn opdrachtgever (in dit geval verzoeker) worden toegerekend.
7. Nu gesteld noch gebleken is van andere gronden waaruit zou moeten blijken dat de termijnoverschrijding verschoonbaar is, zal het bezwaar van verzoeker naar verwachting niet-ontvankelijk worden verklaard.
8. Het voorgaande leidt tot de slotsom dat er geen aanleiding bestaat voor het treffen van een voorziening bij voorraad. Het verzoek wordt dan ook afgewezen.

BESLISSING

De rechter in dit gerecht
wijsthet verzoek
af.
Deze beslissing is gegeven door mr. A.J. Martijn, rechter in ambtenarenzaken, en uitgesproken in raadkamer op 31 januari 2022, in tegenwoordigheid van de griffier.
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.