In deze zaak heeft de verzoeker, een politieambtenaar werkzaam bij het Korps Politie Aruba, een verzoek ingediend tot het treffen van een voorziening bij voorraad. Dit verzoek volgde op een besluit van de Gouverneur van Aruba om zijn salaris met ingang van 30 september 2021 volledig in te houden, na een eerdere gedeeltelijke inhouding. De verzoeker was in voorlopige hechtenis genomen op verdenking van een misdrijf en betwistte de rechtmatigheid van de inhouding van zijn salaris. Tijdens de zitting op 12 januari 2022 heeft de verzoeker, bijgestaan door zijn advocaat, zijn standpunt toegelicht. De verweerder, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, voerde aan dat de verzoeker niet bevoegd was om dit verzoek in te dienen, aangezien er al een hoger beroep liep bij de Raad van Beroep in Ambtenarenzaken. De rechter heeft echter geoordeeld dat de verzoeker wel degelijk recht had op een voorziening bij voorraad, omdat de inhouding van zijn salaris niet was gebaseerd op een rechtsgeldig ontslagbesluit.
De rechter heeft de argumenten van de verzoeker en de verweerder zorgvuldig afgewogen. De verzoeker stelde dat hij door de inhouding van zijn salaris niet in zijn levensonderhoud kon voorzien en dat dit onevenredig nadeel voor hem veroorzaakte, vooral omdat hij vier minderjarige kinderen had. De verweerder voerde aan dat de verzoeker niet ontvankelijk was, omdat hij geen bezwaarschrift had ingediend tegen het inhoudingsbesluit. De rechter concludeerde dat de verzoeker niet in zijn verzoek kon worden ontvangen, omdat hij niet tijdig een bezwaarschrift had ingediend tegen de inhouding van zijn salaris. De rechter heeft het verzoek tot het treffen van een voorziening bij voorraad afgewezen, met de overweging dat er geen grond was voor een dergelijke voorziening.