ECLI:NL:OGAACMB:2022:15

Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
26 januari 2022
Publicatiedatum
6 mei 2022
Zaaknummer
AUA202101673
Instantie
Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M.E.B. de Haseth
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bezwaarschrift tegen terugplaatsing bij Cuerpo Especial Arubano na disciplinaire maatregelen

In deze zaak heeft klager, werkzaam bij het Cuerpo Especial Arubano (CEA), bezwaar gemaakt tegen een beschikking van 24 mei 2021 waarin hem werd medegedeeld dat hij met ingang van 25 mei 2021 zijn werkzaamheden bij het CEA diende te hervatten. Klager was eerder overgeplaatst naar Guarda Nos Costa (GNC), maar deze overplaatsing was nooit formeel vastgelegd. Klager heeft van 9 oktober 2017 tot 14 januari 2021 bij GNC gewerkt, maar kreeg een disciplinaire straf voor ongeoorloofd verzuim en een toegangsontzegging tot GNC. De minister van Justitie, Veiligheid en Integratie, verweerder in deze zaak, stelde dat klager niet bij GNC kon worden geplaatst vanwege een verstoorde werkrelatie en ongepast gedrag. Klager betwistte dit en vroeg het gerecht om de beschikking te vernietigen en zijn plaatsing bij GNC te formaliseren. Het gerecht oordeelde dat klager nimmer formeel bij GNC was geplaatst en dat de werkrelatie dermate verstoord was dat terugplaatsing niet wenselijk was. Het bezwaar van klager werd ongegrond verklaard.

Uitspraak

Uitspraak van 26 januari 2022
Gaza nr. AUA202101673

HET GERECHT IN AMBTENARENZAKEN VAN ARUBA

UITSPRAAK
op het bezwaar in de zin van
de Landsverordening ambtenarenrechtspraak (La) van:

[Klager],

wonend te Aruba,
KLAGER,
gemachtigde: mr. E. Duijneveld,
tegen:

DE MINISTER VAN JUSTITIE, VEILIGHEID EN INTEGRATIE,

zetelend te Aruba,
VERWEERDER,
gemachtigde: mr. C.L. Geerman (DWJZ).

PROCESVERLOOP

Bij beschikking van 24 mei 2021 (de bestreden beschikking) is aan klager onder meer bericht dat hij met ingang van 25 mei 2021 zijn werkzaamheden bij het Cuerpo Especial Arubano (CEA) dient te hervatten.
Hiertegen heeft klager op 21 juni 2021 bezwaar gemaakt bij het gerecht.
Verweerder heeft op 8 november 2021 een contramemorie ingediend.
De zaak is behandeld ter zitting van 22 november 2021, alwaar zijn verschenen klager bijgestaan door zijn gemachtigde voornoemd, en verweerder bij zijn gemachtigde voornoemd.
De uitspraak is bepaald op heden.

OVERWEGINGEN

De feiten

1.1
Klager is met ingang van 1 oktober 2013 op basis van een arbeidsovereenkomst in dienst getreden van het Land Aruba en geplaatst in de functie van bewakingsmedewerker bij het CEA.
1.2
Bij beschikking van 23 augustus 2016 is aan klager een disciplinaire straf van een schriftelijke berisping opgelegd in verband met ongeoorloofd verzuim op het werk.
1.3
Bij ministerraadbeslissing van 6 juni 2017 is ingestemd met klagers overplaatsing van het CEA naar Guarda Nos Costa (GNC). Klager is op 9 oktober 2017 met zijn werkzaamheden bij GNC aangevangen. De overplaatsing is nimmer formeel vastgelegd.
1.4
Bij landsbesluit van 11 juni 2018 is klager met ingang van 1 juli 2017 als ambtenaar in tijdelijke dienst benoemd.
1.5
Bij beschikking van 14 januari 2021 is aan klager een toegangsontzegging tot GNC opgelegd voor de duur van zes weken. Deze is bij beslissing van 23 februari 2021 voor zes weken verlengd. Vervolgens is de toegangsontzegging bij beslissing van 17 maart 2021 ingetrokken vanwege een motiveringsgebrek.
1.6
Bij brief van 8 april 2021 heeft klager om overplaatsing naar het Bureau City Inspector (BCI) verzocht. Klager heeft van 9 april 2021 tot en met 21 mei 2021 werkzaamheden bij het BCI verricht.
1.7
Bij ministerraadbeslissing van 21 mei 2021 is het overplaatsingsverzoek van klager van 8 april 2021 afgewezen en is ingestemd om klager terug te plaatsen bij het CEA.
1.8
Bij bestreden beschikking van 24 mei 2021 is aan klager medegedeeld dat hij met ingang van 25 mei 2021 zijn werkzaamheden bij het CEA dient te hervatten.
De standpunten van partijen
2.1
Verweerder stelt zich op het standpunt dat klager nimmer formeel bij de GNC is geplaatst, en dat het thans niet wenselijk is om klager bij de GNC te plaatsen. Klager vertoont onbeschoft en gezagsondermijnend gedrag, hetgeen heeft geleid tot een verstoorde werkrelatie. Er is getracht met klager omtrent zijn gedrag te praten, echter heeft dit niet het gewenste resultaat opgeleverd. De werkrelatie is thans dermate verstoord dat plaatsing van klager bij de GNC niet meer mogelijk is, aldus verweerder.
2.2
Klager kan zich niet verenigen met de bestreden beschikking, en voert hiertoe aan dat hij vier jaar bij de GNC werkzaam was, dat hij daar zonder problemen heeft gewerkt, en dat verweerder heeft nagelaten zijn plaatsing bij de GNC te formaliseren. Klager verzoekt het gerecht dan ook de bestreden beschikking te vernietigen, en verweerder op te dragen zijn plaatsing bij de GNC te formaliseren.
De beoordeling
3. Bij de beoordeling stelt het gerecht het volgende voorop. Vast staat dat klager nimmer formeel van het CEA naar de GNC is overgeplaatst. Niet in geschil is evenwel dat klager van 9 oktober 2017 tot 14 januari 2021 bij de GNC werkzaam was. Desgevraagd heeft klager ter zitting te kennen gegeven dat hij met het bezwaar beoogt te bereiken dat hij bij GNC wordt geplaatst, hetgeen hij ook aan verweerder te kennen heeft gegeven.
Onder deze omstandigheden ziet het gerecht aanleiding de bestreden beschikking, waarin klager wordt opgeroepen zich te melden om zijn werkzaamheden bij het CEA te hervatten, aan te merken als een weigering om klager formeel bij de GNC te plaatsen. De vraag die thans derhalve dient te worden beantwoord, is of verweerder terecht heeft geweigerd om klager formeel bij de GNC te plaatsen.
4.2
Verweerder voert aan dat de werkrelatie tussen klager en zijn leidinggevende en tussen klager en zijn collega’s dermate verstoord is, dat klager niet (terug) bij de GNC kan worden geplaatst. Verweerder voert voorts aan dat klager, vooruitlopend op de vastlegging van klagers overplaatsing van het CEA naar de GNC en vervolgens van de GNC terug naar het CEA, zijn werkzaamheden bij de CEA dient te hervatten. Klager heeft ter zitting desgevraagd te kennen gegeven dat er tussen hem en het hoofd van de GNC een woordwisseling heeft plaatsgevonden, waarbij “harde woorden” zijn gevallen. Klager ontkent echter gezagsondermijnend gedrag te hebben vertoond dan wel dat er sprake is van enige verstoorde werkrelatie.
Het gerecht overweegt dat uit de stukken en het verhandelde ter zitting, onder meer de door verweerder overgelegde verklaringen van medewerkers van GNC, voldoende is komen vast te staan dat de werkverhouding tussen in ieder geval klager en het hoofd van de GNC dermate is verstoord dat een eventuele terugkeer van klager naar de GNC niet wenselijk is, in het bijzonder gelet op de door klager jegens zijn leidinggevende aldaar gebezigde woorden. Een eventuele terugkeer van klager naar de GNC zal dan ook negatieve impact op de dienst en/of de werkzaamheden hebben.
4.3
Mede in aanmerking genomen dat klager nimmer formeel bij de GNC is geplaatst, en nu naar het oordeel van het gerecht uit de stukken en het verhandelde ter zitting voldoende is gebleken dat de werkrelatie bij de GNC dermate verstoord is dat een terugkeer van klager naar de GNC onwenselijk is, overweegt het gerecht dat de bestreden beschikking, inhoudende een weigering om klager bij de GNC te plaatsen, op goede gronden is genomen.
5. Dat verweerder anderszins in strijd heeft gehandeld met enig beginsel van behoorlijk bestuur heeft klager, naar het oordeel van het gerecht, niet aannemelijk gemaakt.
6. Nu geen van de aangedragen gronden van het bezwaar slaagt, is het bezwaar ongegrond.
BESLISSING
De rechter in dit gerecht:
- verklaart het bezwaar ongegrond
Aldus gegeven door mr. M.E.B. de Haseth, rechter in ambtenarenzaken, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 26 januari 2022, in tegenwoordigheid van de griffier.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen hoger beroep instellen bij de Raad van beroep in ambtenarenzaken. Daarbij dient de volgende termijn in acht te worden genomen:
  • Als de indiener van het hoger beroep of zijn gemachtigde bij de uitspraak aanwezig is geweest: Binnen dertig dagen na de dag van de uitspraak;
  • In de andere gevallen: Binnen dertig dagen na de dag van de toezending of de terhandstelling van een afschrift van de uitspraak.
Het hogerberoepschrift moet worden ingediend bij:
De griffie van de Raad van Beroep in ambtenarenzaken
J.G. Emanstraat 51
Oranjestad
Aruba
U wordt verzocht bij het indienen van het hogerberoepschrift het volgende in acht te nemen:
1. Leg bij het hogerberoepschrift een afschrift over van deze uitspraak;
2. Onderteken het hogerberoepschrift en vermeld het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener of de gemachtigde,
b. de datum van ondertekening,
c. waartegen u in hoger beroep komt,
d. waarom u het niet eens bent met deze uitspraak (de gronden van het hoger beroep).
Voor het instellen van hoger beroep is geen griffierecht verschuldigd.