ECLI:NL:OGAACMB:2022:100

Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
12 december 2022
Publicatiedatum
1 februari 2023
Zaaknummer
AUA202203787
Instantie
Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot schorsing van disciplinaire maatregel van ontslag van ambtenaar

In deze zaak heeft het Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba op 12 december 2022 uitspraak gedaan op het verzoek van de Gouverneur van Aruba tot het treffen van een voorziening bij voorraad in verband met een disciplinaire maatregel van ontslag. De verzoeker, een ambtenaar werkzaam bij de Directie Landbouw, Veeteelt, Visserij en Markthallen, was op 25 augustus 2022 door de Gouverneur ontslagen wegens ernstig plichtsverzuim. Dit ontslag volgde op een reeks van incidenten, waaronder diefstal van kunstmest en zuurzakplanten, waarvoor de directeur van de DLVVM aangifte had gedaan. De verzoeker had bezwaar gemaakt tegen het ontslag en vroeg het gerecht om schorsing van de disciplinaire maatregel, omdat hij zonder inkomen zat en meende dat het ontslag in bezwaar waarschijnlijk geen stand zou houden.

Het gerecht heeft de feiten en het procesverloop in overweging genomen, waaronder de verklaringen van betrokkenen en de schriftelijke stukken. Het gerecht oordeelde dat de verzoeker zich schuldig had gemaakt aan de hem verweten gedragingen en dat er voldoende bewijs was voor het plichtsverzuim. De rechter concludeerde dat het verzoek om schorsing van het ontslag niet kon worden toegewezen, omdat het niet waarschijnlijk was dat het bestreden landsbesluit in de bodemprocedure niet in stand zou blijven. De uitspraak werd gedaan door mr. A.J. Martijn, ambtenarenrechter, en er werd geen rechtsmiddel tegen deze uitspraak open gesteld.

Uitspraak

Uitspraak van 12 december 2022
Gaza nr. AUA202203787

HET GERECHT IN AMBTENARENZAKEN VAN ARUBA

UITSPRAAK
op het verzoek tot het treffen van een beslissing bij voorraad als bedoeld in
artikel 94 van de Landsverordening ambtenarenrechtspraak (La) van:

[Verzoeker],

wonend te Aruba,
VERZOEKER,
gemachtigde: mr. R.P. Lee,
gericht tegen:

DE GOUVERNEUR VAN ARUBA,

zetelend te Aruba,
VERWEERDER,
gemachtigde: mr. J.J.S. Poeran (DWJZ).

PROCESVERLOOP

Bij landsbesluit van 25 augustus 2022 no. 9, ontvangen door verzoeker op 29 september 2022, heeft verweerder besloten om aan verzoeker de disciplinaire straf van ontslag op te leggen, met ingang van de dag van het landsbesluit en met bepaling dat de disciplinaire straf onmiddellijk ten uitvoer wordt gelegd. Subsidiair heeft verweerder aan verzoeker met onmiddellijke ingang eervol ontslag verleend (bestreden landsbesluit).
Tegen het bestreden landsbesluit heeft verzoeker op 6 oktober 2022 bezwaar gemaakt bij het gerecht.
Op 31 oktober 2022 heeft verzoeker een verzoekschrift als bedoeld in artikel 94 van de La bij het gerecht ingediend.
Op 25 november 2022 heeft verweerder producties ingediend.
Het gerecht heeft het verzoek behandeld in raadkamer op 28 november 2022. Verzoeker heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
De uitspraak is bepaald op heden.

OVERWEGINGEN

feiten

1.1
Verzoeker is als ambtenaar werkzaam bij de Directie Landbouw, Veeteelt, Visserij en Markthallen (DLVVM) in de functie van tuinbouw medewerker.
1.2
Bij brief van 24 november 2021 is aan verzoeker de toegang tot alle dienstlokalen, -gebouwen en -terreinen van de DLVVM ontzegd met onmiddellijke ingang, voor de duur van zes weken. Bij brief van 3 januari 2022 werd de toegangsontzegging met zes weken verlengd.
1.3
Op 26 november 2021 heeft de directeur DLVVM (directeur) aangifte gedaan van diefstal tegen verzoeker.
1.4
Bij landsbesluit van 8 februari 2022 heeft verweerder besloten om verzoeker met ingang van de dag na dagtekening van dit besluit in zijn ambt te schorsen tot op de dag waarop het bevoegd gezag een besluit heeft genomen omtrent de disciplinaire strafoplegging.
1.5
Bij brief van 14 februari 2022 heeft verweerder verzoeker bericht dat hij zich vermoedelijk schuldig heeft gemaakt aan plichtsverzuim en hem in de gelegenheid gesteld om zich ten aanzien van de verweten gedragingen te verantwoorden.
1.6
Bij brief van 23 februari 2022 heeft verzoeker zich ten aanzien van de verweten gedragingen verantwoord.
1.7
Bij het bestreden landsbesluit heeft verweerder besloten om aan verzoeker de disciplinaire straf van ontslag op te leggen, met ingang van de dag van het landsbesluit en met bepaling dat de disciplinaire straf onmiddellijk ten uitvoer wordt gelegd. Subsidiair heeft verweerder aan verzoeker met onmiddellijke ingang eervol ontslag verleend.
bestreden landsbesluit
2. Aan het bestreden landsbesluit heeft verweerder ten grondslag gelegd dat verzoeker zich schuldig heeft gemaakt aan ernstig plichtsverzuim, omdat hij:
“(…)
  • op 13 oktober 2021 vier zakken kunstmest uit het magazijn heeft gehaald en in zijn bezit heeft genomen en/of verduisterd;
  • niet de waarheid heeft verklaard inzake de vermissing van voornoemde zakken kunstmest;
  • de directeur geld heeft aangeboden om geen aangifte te doen van het voorval;
  • op 18 november 2021 vijftien zuurzakplanten in zijn bezit heeft genomen en/of heeft verduisterd;
  • niet de waarheid heeft verklaard inzake de verkoop van voornoemde zuurzakplanten;
  • naar huis was gegaan nadat hij door een andere collega was geconfronteerd met de vermissing van de zuurzakplanten.
(…)”
verzoek
3. Het verzoek strekt ertoe het bestreden landsbesluit te schorsen en dat verzoeker, hangende de behandeling van het bezwaar tegen het bestreden landsbesluit, zijn bezoldiging blijft genieten. Daaraan heeft verzoeker ten grondslag gelegd dat het bestreden landsbesluit in bezwaar waarschijnlijk geen stand zal houden, omdat hij zich niet schuldig heeft gemaakt aan enig plichtsverzuim. Vanwege de onmiddellijk tenuitvoerlegging van het bestreden landsbesluit ontvangt verzoeker geen inkomen meer. Een voorziening is noodzakelijk ter voorkoming van onevenredig nadeel, aldus verzoeker.
verweer
2.2
Verweerder concludeert tot niet-ontvankelijkverklaring van verzoeker dan wel afwijzing van het verzoek.
beoordeling
3. Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.
4. Voor zover de toetsing aan het in artikel 94 van de La neergelegde criterium meebrengt dat een beoordeling van het geschil in de hoofdzaak wordt gegeven, heeft het oordeel van het gerecht een voorlopig karakter en is dat niet bindend in de bodemprocedure.
5. Uit artikel 94, vierde lid, van de La volgt dat verzoeker tot acht dagen na deze uitspraak de mogelijkheid heeft om een bezwaarschrift betreffende de hoofdzaak in te dienen. Verzoeker heeft op 6 oktober 2022 een pro-forma bezwaarschrift ingediend (AUA202203470) en heeft nog de mogelijkheid om de gronden aan te vullen. Reeds daarom slaagt het betoog van verweerder niet.
6. Het gerecht acht het voorts voldoende aannemelijk dat verzoeker, gelet op de betrokken belangen, spoedeisend belang heeft bij het treffen van een voorziening bij voorraad, nu hij sinds augustus 2022 zonder inkomen zit.
7. Een verzoek om een voorziening bij voorraad kan worden toegewezen als redelijkerwijs kan worden betwijfeld of de bestreden beschikking in de bodemprocedure in stand zal blijven.
7.1
Voor de constatering van plichtsverzuim dat tot het opleggen van een disciplinaire maatregel aanleiding kan geven, is volgens vaste rechtspraak (vergelijk uitspraak van
15 september 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BT1997) noodzakelijk dat op basis van de beschikbare, deugdelijk vastgestelde gegevens de overtuiging is verkregen dat de betrokken ambtenaar de hem verweten gedragingen heeft begaan.
7.2
Het gerecht is van oordeel dat van de in het bestreden landsbesluit beschreven gedragingen, verweerder in ieder geval aannemelijk heeft gemaakt dat verzoeker:
  • op 11 of 13 oktober 2021 vier zaken kunstmest (
  • niet de waarheid heeft verklaard inzake de vermissing van voornoemde zakken kunstmest;
  • de directeur geld heeft aangeboden om geen aangifte te doen van het voorval;
  • op 18 november 2021 vijftien zuurzakplanten van DLVVM wederrechtelijk heeft weggenomen;
  • niet de waarheid heeft verklaard inzake de verkoop van voornoemde zuurzakplanten.
7.3
Het gerecht is tot dit oordeel gekomen op basis van de navolgende door verweerder in het geding gebrachte stukken:
- de schriftelijke verklaring van [persoon A] (DLVVM) van 13 oktober 2021;
  • de schriftelijke verklaring van [persoon B] (DLVVM) 14 oktober 2021;
  • de schriftelijke verklaring van [persoon C] (DLVVM) van 14 oktober 2021;
  • de schriftelijke (ongedateerde) verklaring van [persoon D] (DLVVM);
  • de schriftelijke verklaring van [persoon E] (DLVVM) van 3 november 2021;
  • het proces-verbaal van de aangifte gedaan door [persoon E] (DLVVM) bij de Landsrecherche op 26 november 2021;
  • de verantwoordingsbrief van 23 februari 2022 van verzoeker;
  • de schriftelijke verklaring van [persoon F] (juridisch adviseur DLVVM) van 8 maart 2022.
7.4
Het betoog dat verzoeker heeft gevoerd ter betwisting van de in 7.2 genoemde gedragingen, slagen niet. Verzoeker heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij de vier zakken kunstmest in opdracht van [persoon A] uit het magazijn heeft gehaald en in de gang van het kantoorgebouw heeft achtergelaten om te worden verkocht. [Persoon A] ontkent die opdracht aan verzoeker te hebben gegeven. Ook verzoekers betoog dat hij vanwege het bij DLVVM aanwezige toezichtsysteem (portier, camera’s, parkeerplaats waar veel mensen lopen) en de omvang van zijn auto onmogelijk onopgemerkt de vier zakken kunstmest bij DLVVM kon hebben weggehaald, snijdt geen hout. De vier zakken kunstmest zijn, nadat die door verzoeker uit het magazijn zijn weggehaald, nimmer teruggevonden bij DLVVM. Verzoeker kon daarom door verweerder verantwoordelijk worden gesteld voor de verdwijning van de zakken kunstmest. Ook voor de verdwijning van de vijftien zuurzakplanten kon verzoeker verantwoordelijk worden gehouden. Vaststaat immers dat verzoeker die planten op 18 november 2018 heeft verplaatst, waarna die niet meer zijn teruggevonden bij DLVVM. Zowel over de verdwijning van de vier zaken kunstmest als de vijftien zuurzakplanten heeft verzoeker ongeloofwaardige verklaringen afgelegd, nu de kunstmest noch de zuurzakplanten aan derden zijn verkocht. Ook aan verzoekers kale ontkenning geld aan de directeur te hebben aangeboden zodat zij geen afgifte doet bij de Landsrecherche, gaat het gerecht voorbij.
7.5
Naar het oordeel van het gerecht heeft verzoeker met de in 7.2 genoemde gedragingen, niet gehandeld zoals een goed ambtenaar in gelijke omstandigheden behoort te doen. Deze gedragingen leveren, op zichzelf maar ook in onderling verband en samenhang bezien, ernstig plichtsverzuim op als bedoel in artikel 82, eerste lid, van de Landsverordening materieel ambtenarenrecht. Niet gebleken is dat het plichtsverzuim niet aan klager kan worden toegerekend.
7.6
Gelet op de aard en de ernst van het plichtsverzuim en de eerdere aan verzoeker opgelegde disciplinaire maatregelen, acht het gerecht de disciplinaire maatregel van ontslag niet onevenredig. Terecht heeft verweerder het belang bij beëindiging van het dienstverband zwaarder laten wegen dan het (financieel) belang van verzoeker bij voortzetting van het dienstverband.
7.7
Gelet op dit alles, acht het gerecht het niet waarschijnlijk dat het bestreden landsbesluit in de bodemprocedure niet in stand zal blijven. Voor het treffen van een voorziening bij voorraad is daarom geen aanleiding. Het verzoek wordt afgewezen.

BESLISSING

De rechter in dit gerecht:
wijst het verzoek af.
Deze uitspraak is gegeven door mr. A.J. Martijn, ambtenarenrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 12 december 2022, in tegenwoordigheid van de griffier.
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

BIJLAGE:

wettelijk kader
Ingevolge artikel 94, eerste lid, van de La kan een ambtenaar bij een met redenen omkleed verzoekschrift aan het gerecht in ambtenarenzaken een beslissing bij voorraad vragen in alle gevallen waarin een bezwaarschrift op grond van deze landsverordening kan worden ingediend, doch waarin ter voorkoming van onevenredig nadeel voor de ambtenaar, een onverwijlde voorziening wenselijk is.
Ingevolge het vierde lid vervalt de uitspraak indien niet binnen acht dagen na de uitspraak een bezwaarschrift, betreffende de hoofdzaak, bij het gerecht is ingediend.
Ingevolge artikel 47, eerste lid, van de Landsverordening materieel ambtenarenrecht (Lma) is de ambtenaar gehouden de plichten uit zijn ambt voortvloeiende nauwgezet en ijverig te vervullen en zich te gedragen zoals een goed ambtenaar betaamt.
Ingevolge artikel 82, eerste lid, van de Lma kan de ambtenaar, die de hem opgelegde verplichtingen niet nakomt of zich overigens aan plichtsverzuim schuldig maakt, deswege door het bevoegde gezag disciplinair worden gestraft.
Ingevolge het tweede lid omvat plichtsverzuim zowel het overtreden van enig voorschrift als het doen of nalaten van iets, hetwelk een goed ambtenaar in gelijke omstandigheden behoort na te laten of te doen.
Ingevolge artikel 83, eerste lid, aanhef en onder i, van de Lma kan ontslag als disciplinaire straf worden opgelegd.
Ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Lma wordt de straf, behalve die van schriftelijke berisping, niet ten uitvoer gelegd, zolang zij niet onherroepelijk is geworden, tenzij onmiddellijke tenuitvoerlegging naar het oordeel van de tot straffen bevoegden door het dienstbelang wordt gevorderd.
Ingevolge artikel 98, eerste lid, aanhef en onder f van de Lma kan de ambtenaar, buiten de gevallen, hiervoren of bij andere wettelijke regelingen bepaald, slechts worden ontslagen op grond van onbekwaamheid of ongeschiktheid voor het door hem beklede ambt, anders dan op grond van ziels- of lichaamsgebreken.