ECLI:NL:OGAACMB:2021:98

Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
11 oktober 2021
Publicatiedatum
14 januari 2022
Zaaknummer
AUA202100593
Instantie
Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • N.K. Engelbrecht
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevordering van ambtenaar in het kader van de Landsverordening ambtenarenrechtspraak

In deze zaak heeft het Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba op 11 oktober 2021 uitspraak gedaan over het bezwaar van klaagster, de Gouverneur van Aruba, tegen de afwijzing van haar verzoek om bevordering. Klaagster had op 12 augustus 2020 verzocht om met ingang van 1 september 2020 te worden bevorderd, maar dit verzoek werd op 28 januari 2021 afgewezen door verweerder. Klaagster maakte bezwaar tegen deze beslissing, stellende dat zij niet tijdig op de hoogte was gesteld van de afwijzing. Het gerecht oordeelde dat klaagster ontvankelijk was in haar bezwaar, omdat zij aannemelijk had gemaakt dat zij pas op 9 februari 2021 kennis had genomen van de bestreden beschikking. Het gerecht overwoog dat bevordering geen recht is, maar een discretionaire bevoegdheid van het bevoegde gezag. Klaagster had in de beoordelingsperiode 233 dagen arbeidsongeschikt geweest, maar het hoofd van haar afdeling had haar functioneren positief beoordeeld. Het gerecht concludeerde dat de motivering van de afwijzing ondeugdelijk was en dat klaagster voldeed aan de vereisten voor bevordering. De bestreden beschikking werd vernietigd en verweerder werd gelast om binnen drie maanden een nieuwe beslissing te nemen op het verzoek van klaagster.

Uitspraak

Uitspraak van 11 oktober 2021
Gaza nr. AUA202100593

HET GERECHT IN AMBTENARENZAKEN VAN ARUBA

UITSPRAAK
op het bezwaar in de zin van
de Landsverordening ambtenarenrechtspraak (La) van:

[Klaagster],

wonend te Aruba,
KLAAGSTER,
gemachtigde: mr. E. Duijneveld,
tegen:

DE GOUVERNEUR VAN ARUBA,

zetelend te Aruba,
VERWEERDER,
gemachtigde: mr. M.P. Jansen (DWJZ).

PROCESVERLOOP

Bij beschikking van 28 januari 2021 (de bestreden beschikking) heeft verweerder het verzoek van klaagster van 12 augustus 2020 om met ingang van 1 september 2020 te worden bevorderd, afgewezen.
Hiertegen heeft klaagster op 2 maart 2021 bezwaar gemaakt bij het gerecht.
Verweerder heeft op 21 april 2021 een contramemorie ingediend.
De zaak is behandeld ter zitting van 30 augustus 2021, alwaar zijn verschenen klaagster bijgestaan door haar gemachtigde voornoemd, en verweerder bij zijn gemachtigde voornoemd.
De uitspraak is bepaald op heden.

OVERWEGINGEN

De ontvankelijkheid

1.1
Ingevolge artikel 41, eerste lid, van de Landsverordening ambtenarenrechtspraak (hierna: de La), dient het bezwaarschrift te worden ingediend binnen dertig dagen te rekenen vanaf de dag waarop de aangevallen beschikking is uitgesproken. Het derde lid van voornoemd artikel van de La bepaalt dat, indien het bezwaar na de daarvoor bepaalde termijn is ingediend, de indiener niet op grond daarvan niet-ontvankelijk wordt verklaard, indien hij ten genoegen van de rechter aantoont het bezwaar te hebben ingebracht binnen dertig dagen na de dag waarop hij van de aangevallen beschikking heeft kunnen kennis dragen.
1.2
Klaagster heeft haar bezwaarschrift na het verstrijken van de in artikel 41, eerste lid, van de La gestelde termijn ingediend. Zij heeft echter aangevoerd pas op 9 februari 2021 kennis te hebben genomen van de bestreden beschikking, hetgeen door verweerder niet is betwist. Het tegendeel blijkt ook niet uit de gedingstukken. Dit betekent dat moet worden aangenomen dat het bezwaar is ingediend binnen de in artikel 41, derde lid, van de La gestelde termijn. Klaagster is derhalve ontvankelijk in haar bezwaar.
Standpunten van partijen
2.1
Aan de bestreden beschikking heeft verweerder – kort samengevat – ten grondslag gelegd dat het overslaan van schalen, zoals door klaagster verzocht, niet mogelijk is. Verder voldoet zij met ingang van 1 september 2020 niet aan de bevorderingseis van goede beoordeling, nu zij in de beoordelingsperiode gelegen tussen 1 september 2018 tot 1 september 2020 totaal 233 dagen arbeidsongeschikt was. Over die arbeidsongeschiktheidsperiode kan geen oordeel worden gegeven over haar functioneren, aldus verweerder.
2.2
Klaagster kan zich niet verenigen met de afwijzing van haar bevorderingsverzoek en heeft zich daarbij op het standpunt gesteld dat de bestreden beschikking in strijd is met het motiverings-, vertrouwens-, rechtszekerheids- en fair-play-beginsel. Ter onderbouwing hiervan heeft zij aangevoerd, dat zij wel degelijk positief is beoordeeld, zodat de periode van arbeidsongeschiktheid een bevordering niet in de weg staat en evenmin reden is om een bevordering te vertragen. De bestreden beschikking kan derhalve niet in stand blijven, aldus klaagster.
Ter zitting heeft klaagster hier aan toegevoegd, dat haar verzoek om tot de rang van adjunct-referendaris (schaal 9) te worden bevorderd, berust op een fout en dat zij heeft bedoeld een bevordering tot de eerstvolgende rang in schaal 8 te verzoeken.
Het geschil en het toetsingskader
3.1
Ter beoordeling ligt voor de vraag of verweerder op goede gronden heeft geweigerd klaagster met ingang van 1 september 2020 te bevorderen.
3.2
Bij de beoordeling stelt het gerecht voorop dat bevordering geen recht van de betrokken ambtenaar is noch een automatisme, doch een discretionaire bevoegdheid van het bevoegde gezag. Dit betekent dat het gebruik van die bevoegdheid door het gerecht slechts terughoudend kan worden getoetst. Bij die toetsing dient het gerecht te beoordelen of verweerders na afweging van de betrokken belangen in redelijkheid tot de bestreden beslissing heeft kunnen komen dan wel daarbij anderszins heeft gehandeld in strijd met enige rechtsregel of met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur.
3.3
Het gerecht neemt daarbij het volgende in aanmerking.
De feiten
4.1
Klaagster is met ingang van 1 september 2018 aangesteld als ambtenaar in vaste dienst en tewerkgesteld in de functie van logopedist bij het Bureau Multidsciplinair Centrum (MDC), in de rang van adjunct-commies 1ste klasse (schaal 7). Deze functie is gewaardeerd op het maximale niveau van schaal 11.
4.2
Bij brief van 12 augustus 2020 heeft klaagster verzocht om met ingang van 1 september 2020 tot de rang van adjunct-referendaris (schaal 9) te worden bevorderd.
4.3
Het diensthoofd MDC heeft bij schrijven van 1 september 2020 voorgesteld om klaagster met ingang van 1 september 2020 te bevorderen, daar klaagster haar werkzaamheden steeds naar volle tevredenheid van haar leidinggevenden heeft uitgevoerd.
4.4
Bij advies van 16 oktober 2020 heeft het Departamento di Recurso Humano (DRH) geadviseerd om klaagster niet te bevorderen, nu zij gedurende de beoordelingsperiode in totaal 233 dagen arbeidsongeschikt was, zodat zij derhalve niet voldoet aan de vereiste van een gunstige beoordeling, en een eventuele bevordering in dit geval conform het beleid met 8 maanden moet worden verschoven.
4.5
Bij bestreden beschikking heeft verweerder, conform het advies van de DRH, afwijzend beslist op klaagsters bevorderingsverzoek.
Het wettelijk kader
5.1
Ingevolge artikel 13, eerste lid, van de Landsverordening materieel ambtenarenrecht (de Lma) geschieden aanstelling en bevordering, voor zover daaromtrent regelen zijn vastgesteld, overeenkomstig deze regelen.
5.2
Op grond van artikel 4 van de Bezoldigingsregeling Aruba (de BRA) dient een ambtenaar om in aanmerking te komen voor een bevordering te voldoen aan de in bijlage B opgenomen bevorderingseisen en voorts voor de vervulling van die betrekking geschikt en bekwaam (
de gunstige beoordeling) te worden geacht.
5.3
Voor bevordering naar de rang van commies (schaal 8) geldt - voor zover hier van belang - dat de door de betrokkene beklede functie een waardering op het niveau van commies rechtvaardigt (
het functiewaarderingsvereiste) en de betrokkene reeds ten minste twee jaar dienst in de rang van adjunct-commies 1ste klasse moet hebben volbracht (
het anciënniteitsvereiste).
5.4
Voor een bevordering naar de rang van commies 1ste klasse (schaal 9) geldt - voor zover hier van belang - dat de door de betrokkene beklede functie, een waardering op het niveau van commies 1ste klasse rechtvaardigt (
het functiewaarderingsvereiste) en de betrokkene reeds ten minste twee jaar dienst in de rang van commies moet hebben volbracht (
het anciënniteitsvereiste).
De beoordeling
6.1.1
Klaagster vervult de functie van [functie] bij het MDC. Vast staat dat deze functie maximaal is gewaardeerd op het niveau van schaal 11. Aan de functiewaarderingsvereiste voor een bevordering naar de rang van commies (schaal 8) is dan ook voldaan.
6.1.2
Verder staat vast dat klaagster vanaf 1 september 2018 dienst in de rang van adjunct-commies 1ste klasse in schaal 7 volbrengt. Vanaf 1 september 2020 voldoet klaagster dan ook aan de anciënniteitsvereiste voor een bevordering tot de rang van commies (schaal 8).
6.1.3
Wat betreft de vereiste van een gunstige beoordeling, overweegt het gerecht dat de beoordeling of een ambtenaar voor de vervulling van een functie op het verzochte niveau geschikt en bekwaam moet worden geacht, is voorbehouden aan de direct leidinggevenden van de betreffende ambtenaar. In dit geval staat vast dat het hoofd van de MDC het functioneren van klaagster in verband met een bevordering naar schaal 8, gunstig heeft beoordeeld. Gelet hierop kan niet worden gezegd dat klaagster niet voldoet aan de vereiste gunstige beoordeling om te worden bevorderd.
6.1.4
Gelet op het vorenstaande is het gerecht van oordeel dat de aan de afwijzing van het bevorderingsverzoek gegeven motivering, ondeugdelijk is.
6.2
Het gerecht overweegt verder dat nu klaagster met ingang van 1 september 2020 aan alle vereisten voor een bevordering tot de rang van schaal 8 voldoet, zij met ingang van die datum in aanmerking komt voor die bevordering.
6.3
Het bezwaar is gegrond, en de bestreden beschikking zal worden vernietigd. Verweerder zal worden gelast om binnen drie maanden een nieuwe beslissing te nemen op het verzoek van klaagster om met ingang van 1 september 2020 te worden bevorderd naar de rang van commies in schaal 8, met inachtneming van hetgeen hierboven is overwogen.
7. Verweerder dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden verwezen.

BESLISSING

De rechter in dit gerecht:
- verklaart het bezwaar gegrond;
- vernietigt de bestreden beschikking van 28 januari 2020, kenmerk [nummer];
- bepaalt dat verweerder binnen drie maanden na dagtekening van deze uitspraak met inachtneming van hetgeen daarin is overwogen, een nieuwe beslissing dient te nemen op het verzoek om klaagster met ingang van 1 september 2020 te bevorderen naar de rang van commies in schaal 8;
- veroordeelt verweerder tot betaling van de door klaagster gemaakte proceskosten, die worden begroot op Afl. 1.400,- aan gemachtigdensalaris.
Aldus gegeven door mr. N.K. Engelbrecht, rechter in ambtenarenzaken, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 11 oktober 2021, in tegenwoordigheid van de griffier.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen hoger beroep instellen bij de Raad van beroep in ambtenarenzaken. Daarbij dient de volgende termijn in acht te worden genomen:
  • Als de indiener van het hoger beroep of zijn gemachtigde bij de uitspraak aanwezig is geweest: Binnen dertig dagen na de dag van de uitspraak;
  • In de andere gevallen: Binnen dertig dagen na de dag van de toezending of de terhandstelling van een afschrift van de uitspraak.
Het beroepschrift moet worden ingediend bij:
De griffie van de Raad van Beroep in ambtenarenzaken
J.G. Emanstraat 51
Oranjestad
Aruba
U wordt verzocht bij het indienen van het beroepschrift het volgende in acht te nemen:
1. Leg bij het beroepschrift een afschrift over van deze uitspraak;
2. Onderteken het beroepschrift en vermeld het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener of de gemachtigde,
b. de datum van ondertekening,
c. waartegen u in hoger beroep komt,
d. waarom u het niet eens bent met deze uitspraak (de gronden van het hoger beroep).
Voor het instellen van hoger beroep is geen griffierecht verschuldigd.