ECLI:NL:OGAACMB:2021:9

Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
22 maart 2021
Publicatiedatum
12 april 2021
Zaaknummer
CUR202000654
Instantie
Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Nietigverklaring van bestreden besluit inzake non-activiteit van ambtenaar en proceskostenvergoeding

In deze zaak heeft het Gerecht in Ambtenarenzaken van Curaçao op 22 maart 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen klager, een ambtenaar werkzaam als Hoofd Afdeling Preventie bij de Brandweer Curaçao, en de Regering van Curaçao. Klager had verzocht om in activiteit te worden hersteld na een toegangsontzegging die hem was opgelegd door de minister van Justitie. Het bestreden besluit van de verweerster, waarin het verzoek van klager werd afgewezen, werd door klager bestreden. Klager stelde dat het besluit geen rechtsgeldige grondslag had en daarom nietig moest worden verklaard.

Het Gerecht oordeelde dat de non-activiteit van klager geen formele basis had, aangezien verweerster had nagelaten om een formeel besluit te nemen over de non-activiteit, ondanks dat de termijn van de toegangsontzegging inmiddels was verstreken. Het Gerecht concludeerde dat het bestreden besluit niet in stand kon blijven en verklaarde het bezwaar van klager gegrond. Tevens werd de verweerster veroordeeld tot betaling van de proceskosten aan klager, vastgesteld op NAf 1.400,--. Het Gerecht merkte op dat met de nietigverklaring van het bestreden besluit het verzoek van klager om herstel in activiteit herleefde, waardoor verweerster verplicht was om hierop een beslissing te nemen.

Uitspraak

GERECHT IN AMBTENARENZAKEN VAN CURAÇAO

Uitspraak
in de zaak van:

[klager],

wonende in Curaçao,
klager,
gemachtigden: mrs. W.E. Fortin en H.M.M. Alejandra, advocaten,
tegen

de Regering van Curaçao,

verweerster,
gemachtigde: mr. J.G. Ricardo, werkzaam bij verweerster.

Procesverloop

Bij brief van 15 januari 2020, door klager ontvangen op 30 januari 2020, heeft verweerster het verzoek van klager om hem in activiteit te herstellen in zijn functie van Hoofd Afdeling Preventie bij de Brandweer Curaçao, afgewezen (het bestreden besluit).
Hiertegen heeft klager op 21 februari 2020 bezwaar gemaakt (het bezwaar).
Klager heeft vervolgens een aanvulling op het bezwaar ingediend.
Verweerster heeft een concept pleitnota en een productie ingediend.
Het bezwaar is behandeld ter zitting van het Gerecht op 8 februari 2021. Klager is verschenen, bijgestaan door mr. Alejandra. Verweerster is verschenen bij haar gemachtigde.

Overwegingen

1. Het Gerecht gaat uit van de volgende vaststaande feiten.
1.1
Klager is aangesteld als ambtenaar en is laatstelijk werkzaam geweest in de functie van Hoofd Afdeling Preventie bij de Brandweer Curaçao (de Brandweer), ressorterende onder het ministerie van Justitie.
1.2
Bij brief van 30 september 2015 heeft de minister van Justitie (de minister) klager op grond van artikel 46, eerste lid, van de Landsverordening materieel ambtenarenrecht (LMA) met ingang van deze datum de ordemaatregel van toegangsontzegging tot alle dienstlokalen van de Brandweer ontzegd.
1.3
Bij brief van 26 juni 2018 heeft klager de minister verzocht om hem in activiteit te herstellen in zijn functie van Hoofd Afdeling Preventie (het verzoek).
1.4
Bij het bestreden besluit heeft verweerster het verzoek afgewezen en aan klager medegedeeld dat zij voornemens is hem in een andere passende functie te plaatsen.
2. Aan het bestreden besluit heeft verweerster – kort weergegeven – ten grondslag gelegd dat uit de bevindingen en conclusies van de commissie, ingesteld om mogelijke integriteitschending en belangenverstrengeling te onderzoeken, is gebleken dat klager zich schuldig heeft gemaakt aan ernstig plichtsverzuim, hetgeen schade heeft toegebracht aan het imago en de onafhankelijkheid van de Brandweerorganisatie. Volgens verweerster kan klager wegens het vertrouwensbreuk dat zijn handelen heeft veroorzaakt niet binnen de justitiële keten worden gehandhaafd.
3. Aan het daartegen gerichte bezwaar heeft klager – kort weergegeven – ten grondslag gelegd dat het bestreden besluit een (rechtsgeldige) grondslag ontbeert en daarom nietig moet worden verklaard.
4. Het Gerecht oordeelt als volgt.
4.1
Het door verweerster ter zitting gedane beroep op de niet-ontvankelijkheid van het bezwaar faalt en wel om het volgende. Het bestreden besluit bevat in de eerste plaats een afwijzing op klagers verzoek om in activiteit te worden hersteld en in de tweede plaats de mededeling aan klager van het herplaatsingsvoornemen van verweerster. Met verweerster is het Gerecht van oordeel dat tegen die mededeling geen rechtsmiddelen openstaat. Ten aanzien van de afwijzing van klagers verzoek om in activiteit te worden hersteld, ligt dat echter anders. Die afwijzing heeft rechtstreekse gevolgen voor het functioneren van klager, zodat daartegen het rechtsmiddel van artikel 35 RAR kan worden aangewend. Voorts heeft klager (nog steeds) belang bij een beoordeling van het Gerecht van de rechtmatigheid van die afwijzing. Dat verweersters herplaatsings-voornemen intussen is gewijzigd en zij nu de intentie heeft om klager te ontslaan, maakt het voorgaande niet anders.
4.2
Vaststaat dat ten tijde dat het bestreden besluit is genomen meer dan 51 maanden zijn verstreken sinds klager de toegang tot alle dienstlokalen van de Brandweer is ontzegd. Niet in geschil is dat de termijn van die toegangsontzegging zodoende al lang is verstreken.
4.3
Ter zitting heeft verweerster verklaard dat klager nadien niet meer tot zijn werk is toegelaten, zonder dat aan die non-activiteit een formeel besluit ten grondslag is gelegd. Volgens verweerster kan echter niet in redelijkheid van haar worden gevergd klager weer tot zijn werk toe te laten, gelet op het vertrouwensbreuk dat klager heeft veroorzaakt. Het proces om een andere passende functie voor klager te vinden heeft lang geduurd. Door klagers toedoen is een positief resultaat echter uitgebleven, aldus verweerster.
4.4
Daargelaten de vraag of sprake is van een door klager begane ernstig plichtsverzuim, kan het bestreden besluit naar het oordeel van het Gerecht niet in stand blijven, reeds op de grond dat de non-activiteit van klager thans grondslag mist. Verweerster heeft nagelaten om een daartoe strekkend formeel besluit te nemen, terwijl die mogelijkheid er wel was op grond van artikel 94, aanhef en onder c, van de LMA. Dit artikel bepaalt dat een ambtenaar in zijn ambt kan worden geschorst in gevallen waarin schorsing naar het oordeel van het daartoe bevoegde gezag wordt gevorderd door het belang van de dienst. Het had op verweersters weg gelegen om een dergelijk besluit te nemen, nu zij meent dat het door klager veroorzaakte vertrouwensbeuk eraan in de weg staat dat hij naar zijn werk terugkeert. Niets belette verweerster om dat besluit te nemen nadat de termijn van de toegangsontzegging was verstreken. Gelet hierop, is het bezwaar gegrond en zal het bestreden besluit nietig worden verklaard.
5. Het Gerecht acht geen termen aanwezig om de nietigheid van het bestreden besluit voor gedekt te verklaren.
6. Hetgeen klager aan materiële en immateriële schadevergoeding heeft gevorderd, zal worden afgewezen. Het Gerecht overweegt daartoe dat klager de gestelde schade niet met stukken heeft onderbouwd.
7. Wel ziet het Gerecht aanleiding om te bepalen dat verweerster de door klager verzochte vergoeding van de door hem gemaakte proceskosten dient te betalen. Deze stelt het Gerecht naar analogie van het Besluit Proceskosten Bestuursrecht vast op
NAf 1.400,--, te weten 2 punten à NAf 700,-- (1 punt voor het indienen van het bezwaar en 1 punt voor het bijwonen van de zitting), wegingsfactor 1.
8. Het Gerecht merkt nog ten overvloede op dat met de nietigverklaring van het bestreden besluit het verzoek herleeft en verweerster aldus gehouden is om daarop een beslissing te nemen.

Beslissing

Het Gerecht in Ambtenarenzaken:
  • verklaarthet bezwaar
    gegrond;
  • verklaarthet bestreden besluit
    nietig;
  • wijsthet verzoek om schadevergoeding
    af;
  • bepaaltdat verweerster ten laste van de Landskas aan klager een bedrag van
    NAf 1.400,-- dient te betalen als vergoeding voor de door hem gemaakte proceskosten.
Aldus gedaan door mr. A.J. Martijn, rechter in ambtenarenzaken, en in het openbaar uitgesproken op 22 maart 2021 in tegenwoordigheid van de griffier.