ECLI:NL:OGAACMB:2021:83

Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
21 september 2021
Publicatiedatum
22 oktober 2021
Zaaknummer
AUA202003172
Instantie
Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M.E.B. de Haseth
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Disciplinaire straf en plichtsverzuim van een ambtenaar in de gevangenisdienst

In deze zaak heeft het Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba uitspraak gedaan op het bezwaar van de klaagster, de Gouverneur van Aruba, tegen een disciplinaire straf die haar was opgelegd. De klaagster, werkzaam als gevangenisinrichtingswerker bij de Dienst Gevangeniswezen Aruba, kreeg op 27 oktober 2020 een disciplinaire straf van gedeeltelijke inhouding van haar salaris ter hoogte van Afl. 1.000,-. Dit besluit was gebaseerd op het feit dat zij op 4 augustus 2019 haar werkzaamheden niet naar behoren had uitgevoerd, wat resulteerde in de ontsnapping van een gedetineerde. De klaagster maakte bezwaar tegen deze straf en voerde aan dat er sprake was van onderbezetting en dat zij niet verantwoordelijk kon worden gehouden voor de ontsnapping.

De zaak werd behandeld op 31 mei 2021, waarbij zowel de klaagster als de verweerder zich lieten vertegenwoordigen door hun gemachtigden. De rechter oordeelde dat de klaagster zich schuldig had gemaakt aan plichtsverzuim, ondanks de onderbezetting. De rechter benadrukte dat van de klaagster verwacht mocht worden dat zij, ook onder moeilijke omstandigheden, haar taken adequaat vervulde. De rechter concludeerde dat de klaagster haar post had verlaten, waardoor zij geen zicht meer had op de gedetineerden, wat als plichtsverzuim werd aangemerkt. Het bezwaar van de klaagster werd ongegrond verklaard.

De uitspraak werd gedaan op 20 september 2021 door mr. M.E.B. de Haseth, en beide partijen hebben de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan. De rechter gaf instructies voor het indienen van het hogerberoepschrift, inclusief de vereisten voor ondertekening en indiening.

Uitspraak

Uitspraak van 20 september 2021
AUA202003172 GAZA

HET GERECHT IN AMBTENARENZAKEN VAN ARUBA

UITSPRAAK
op het bezwaar in de zin van
de Landsverordening ambtenarenrechtspraak (La) van:

[Klaagster],

wonend te Aruba,
KLAAGSTER,
gemachtigde: mr. E. Duijneveld,
tegen:

DE GOUVERNEUR VAN ARUBA,

zetelend te Aruba,
VERWEERDER,
gemachtigde: mr. V.M. Emerencia (DWJZ).

PROCESVERLOOP

Bij landsbesluit van 27 oktober 2020 (het bestreden landsbesluit) heeft verweerder aan klaagster de disciplinaire straf van gedeeltelijke inhouding van het inkomen ten bedrage van Afl. 1000,- opgelegd.
Tegen het bestreden landsbesluit heeft klaagster op 10 december 2020 bezwaar gemaakt bij het gerecht.
De zaak is behandeld ter zitting van 31 mei 2021. Klaagster is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Uitspraak is bepaald op heden.

OVERWEGINGEN

Het wettelijk kader

1.1
Op grond van artikel 47, eerste lid, van de Landsverordening materieel ambtenarenrecht (Lma) is de ambtenaar gehouden de plichten uit zijn ambt voortvloeiende nauwgezet en ijverig te vervullen en zich te gedragen zoals een goed ambtenaar betaamt.
1.2
Op grond van artikel 82, eerste lid, van de Lma kan de ambtenaar, die de hem opgelegde verplichtingen niet nakomt of zich overigens aan plichtsverzuim schuldig maakt, deswege door het bevoegde gezag disciplinair worden gestraft. Op grond van artikel 82, tweede lid, van de Lma omvat plichtsverzuim zowel het overtreden van enig voorschrift als het doen of nalaten van iets, hetwelk een goed ambtenaar in gelijke omstandigheden behoort na te laten of te doen.
1.3
Op grond van artikel 83, eerste lid, aanhef en onder i, van de Lma kan gehele of gedeeltelijke inhouding van inkomen als disciplinaire straf worden opgelegd.
Standpunten van partijen
2.1
Bij het bestreden landsbesluit heeft verweerder aan klaagster, werkzaam als ambtenaar bij de Dienst Gevangeniswezen Aruba (DGA) in de functie van gevangenisinrichtingswerker, de disciplinaire straf van gedeeltelijke inhouding van het inkomen ten bedrage van Afl. 1.000,- opgelegd. Aan dit landsbesluit heeft verweerder, kort samengevat, ten grondslag gelegd:
- dat klaagster op 4 augustus 2019 haar werkzaamheden niet naar behoren uitvoerde door na te laten de gedetineerden regelmatig te observeren op het moment dat zij zich op het luchtterrein bevonden;
- dat klaagster de gedetineerden die gingen luchten en die daarvan terugkwamen niet fouilleerde;
- dat uit camerabeelden blijkt dat klaagster omstreeks 8:16 uur de centrale meldkamer binnenliep en deze om 9:30 uur weer verliet, terwijl, blijkens de verklaring van een van haar collega’s, het gebruikelijk is om op dit tijdstip op de begane grond toezicht te houden terwijl de gedetineerden luchten;
- dat een van de gedetineerden hierdoor omstreeks 8:30 uur is ontsnapt en dat dit pas 1 uur en 18 minuten later is gemeld;
- dat klaagster de Arubaanse gemeenschap een onaanvaardbaar risico heeft laten lopen door een gevaarlijke gedetineerde te laten ontsnappen;
- dat dit beschouwd wordt als overtreding van artikel 66 van de dienstinstructies van de DGA;
- dat de gedragingen van klaagster aangemerkt worden als plichtsverzuim in de zin van artikel 47, eerste lid, en artikel 82, tweede lid, van de Lma;
- dat als verzwarende omstandigheid geldt dat de DGA en het Land hierdoor reputatieschade hebben geleden.
2.2
Klaagster kan zich met het bestreden landsbesluit niet verenigen en heeft daar, kort samengevat, het volgende tegen aangevoerd. Op de dag van de ontsnapping was sprake van onderbezetting. Op de strafafdeling waren op die dag 75 personen gedetineerd, verdeeld over 4 vleugels. Klaagster werkte die dag samen met 3 andere collega’s, terwijl voor een normale bezetting 8 medewerkers vereist zijn. Daarom wordt haar ten onrechte verweten dat zij de ontsnapte gedetineerde niet heeft gefouilleerd alvorens hij ging luchten en dat zij onvoldoende toezicht zou hebben gehouden. Voor wat betreft het fouilleren betoogt klaagster dat het, gelet op de onderbezetting, nooit voorkomt dat gedetineerden worden gefouilleerd alvorens zij gaan luchten en dat dit ook praktisch onmogelijk is. Zij wijst erop dat er een memo is van de leiding van de DGA waarin staat dat gedetineerden alleen gefouilleerd hoeven te worden als zij de afdeling verlaten of ernaar terugkeren. Voor wat betreft het toezicht betoogt klaagster dat zij na de ontsluiting is gaan eten, wat niet ongebruikelijk is, op de centrale post, van waaruit zij grotendeels zicht heeft op het luchtterrein. Vanuit de centrale post heeft zij op de gebruikelijke wijze toezicht gehouden.
Tot slot betoogt klaagster dat verweerder haar geen verwijt kan maken van het feit dat de ontsnapping pas na 1 uur en 18 minuten is gemeld, omdat het niet direct opvalt als er op 75 gedetineerden één ontbreekt.
Beoordeling
3.1
De vraag die voorligt is of klaagster zich schuldig heeft gemaakt aan plichtsverzuim. De ambtenarenrechter beantwoordt deze vraag bevestigend en overweegt daartoe als volgt.
3.2
Tussen partijen is niet in geschil, waardoor als vaststaand kan worden aangenomen, dat klaagster op 4 augustus 2019 de centrale meldkamer is binnengegaan, vervolgens de vleugel heeft verlaten, en hierdoor gedurende enige tijd geen zicht heeft gehouden op de luchtende gedetineerden. Tevens staat vast dat een van de gedetineerden, met behulp van naar de luchtplaats meegenomen gereedschappen, hierdoor gelegenheid heeft gezien te ontsnappen.
3.3.1
De ambtenarenrechter overweegt dat het verlaten van de post door klaagster, waardoor zij geen zicht meer had op de gedetineerden, onder de volgende omstandigheden aangemerkt dient te worden als plichtsverzuim. Hoewel door klaagster onweersproken is gesteld dat op de desbetreffende dag sprake was van onderbezetting, is de ambtenarenrechter van oordeel dat van klaagster mag worden verwacht dat zij ook onder die moeilijke omstandigheden adequaat haar taak uitoefent. Meer specifiek brengt de onderbezetting niet met zich dat aan klaagster niet kan worden toegerekend dat zij haar post heeft verlaten en daardoor het zicht op de gedetineerden heeft verloren. Ook indien klaagster vanwege de onderbezetting de vleugel had moeten verlaten, had van haar verwacht mogen worden dat zij dit met haar collega’s zou hebben afgestemd. Dit klemt des te meer nu het, zoals door klaagster onweersproken is gesteld, vanwege de onderbezetting niet meer gebruikelijk was dat gedetineerden worden gefouilleerd als zij gaan luchten of daarvan terugkomen.
3.3.2
Tevens overweegt de ambtenarenrechter dat, nu klaagster bekend was met het ernstig en chronisch personeelstekort bij de DGA, het plichtsverzuim des te ernstiger is, nu gedurende haar afwezigheid de dienstdoende collega’s de 75 gevangen met z’n drieën moesten bewaken (zie ook de uitspraak van dit gerecht van 20 januari 2021, zaaksnummers AUA202002654 en AUA202002656).
3.4
Hetgeen klaagster voor het overige heeft aangevoerd, kan niet tot een ander oordeel leiden. Het bezwaar is ongegrond.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De rechter in dit gerecht:
verklaart het bezwaar ongegrond.
Aldus gegeven door mr. M.E.B. de Haseth, rechter in ambtenarenzaken, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 20 september 2021, in tegenwoordigheid van mr. J.F. Janmaat, griffier.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen hoger beroep instellen bij de Raad van beroep in ambtenarenzaken. Daarbij dient de volgende termijn in acht te worden genomen:
  • Als de indiener van het hoger beroep of zijn gemachtigde bij de uitspraak aanwezig is geweest: Binnen dertig dagen na de dag van de uitspraak;
  • In de andere gevallen: Binnen dertig dagen na de dag van de toezending of de terhandstelling van een afschrift van de uitspraak.
Het hogerberoepschrift moet worden ingediend bij:
De griffie van de Raad van Beroep in ambtenarenzaken
J.G. Emanstraat 51
Oranjestad
Aruba
U wordt verzocht bij het indienen van het hogerberoepschrift het volgende in acht te nemen:
1. Leg bij het hogerberoepschrift een afschrift over van deze uitspraak;
2. Onderteken het hogerberoepschrift en vermeld het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener of de gemachtigde,
b. de datum van ondertekening,
c. waartegen u in hoger beroep komt,
d. waarom u het niet eens bent met deze uitspraak (de gronden van het hoger beroep).
Voor het instellen van hoger beroep is geen griffierecht verschuldigd.