In deze zaak heeft het Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba op 30 augustus 2021 uitspraak gedaan over het bezwaar van klager, een ambtenaar werkzaam als teamcoördinator Gebouwenbeheer en Overheidshuisvesting (GBO) bij de Directie Infrastructuur en Planning (DIP). Klager had op 4 oktober 2019 toestemming gevraagd om nevenwerkzaamheden te verrichten, maar deze was door de minister van Ruimtelijke Ontwikkeling, Infrastructuur en Milieu afgewezen. Klager maakte bezwaar tegen deze afwijzing, stellende dat er geen sprake was van belangenverstrengeling en dat hij gerechtvaardigd vertrouwen had dat zijn verzoek zou worden goedgekeurd.
Het gerecht heeft vastgesteld dat klager zijn bezwaarschrift tijdig heeft ingediend, ondanks dat dit na de reguliere termijn was, omdat hij de bestreden beschikking pas op 10 december 2020 had ontvangen. De minister had in zijn afwijzing aangegeven dat er risico's waren op belangenverstrengeling, gezien de aard van klagers nevenwerkzaamheden en zijn functie. Klager voerde aan dat hij geen lid meer was van de ambtelijke taxatiecommissie en dat de vergoeding hiervoor was stopgezet, wat volgens hem het vertrouwen wekte dat zijn verzoek zou worden goedgekeurd.
Het gerecht oordeelde dat de minister terecht had geconcludeerd dat er een schijn van belangenverstrengeling bestond en dat klager niet had aangetoond dat er sprake was van gelijke gevallen waarin andere ambtenaren wel toestemming hadden gekregen voor nevenwerkzaamheden. Het beroep op het vertrouwensbeginsel werd verworpen, omdat er geen toezeggingen waren gedaan die klager konden doen geloven dat zijn verzoek zou worden goedgekeurd. Uiteindelijk werd het bezwaar ongegrond verklaard.