ECLI:NL:OGAACMB:2021:78

Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
30 augustus 2021
Publicatiedatum
16 september 2021
Zaaknummer
AUA202100044
Instantie
Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bezwaarschrift tegen afwijzing verzoek om toestemming voor nevenwerkzaamheden door ambtenaar

In deze zaak heeft het Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba op 30 augustus 2021 uitspraak gedaan over het bezwaar van klager, een ambtenaar werkzaam als teamcoördinator Gebouwenbeheer en Overheidshuisvesting (GBO) bij de Directie Infrastructuur en Planning (DIP). Klager had op 4 oktober 2019 toestemming gevraagd om nevenwerkzaamheden te verrichten, maar deze was door de minister van Ruimtelijke Ontwikkeling, Infrastructuur en Milieu afgewezen. Klager maakte bezwaar tegen deze afwijzing, stellende dat er geen sprake was van belangenverstrengeling en dat hij gerechtvaardigd vertrouwen had dat zijn verzoek zou worden goedgekeurd.

Het gerecht heeft vastgesteld dat klager zijn bezwaarschrift tijdig heeft ingediend, ondanks dat dit na de reguliere termijn was, omdat hij de bestreden beschikking pas op 10 december 2020 had ontvangen. De minister had in zijn afwijzing aangegeven dat er risico's waren op belangenverstrengeling, gezien de aard van klagers nevenwerkzaamheden en zijn functie. Klager voerde aan dat hij geen lid meer was van de ambtelijke taxatiecommissie en dat de vergoeding hiervoor was stopgezet, wat volgens hem het vertrouwen wekte dat zijn verzoek zou worden goedgekeurd.

Het gerecht oordeelde dat de minister terecht had geconcludeerd dat er een schijn van belangenverstrengeling bestond en dat klager niet had aangetoond dat er sprake was van gelijke gevallen waarin andere ambtenaren wel toestemming hadden gekregen voor nevenwerkzaamheden. Het beroep op het vertrouwensbeginsel werd verworpen, omdat er geen toezeggingen waren gedaan die klager konden doen geloven dat zijn verzoek zou worden goedgekeurd. Uiteindelijk werd het bezwaar ongegrond verklaard.

Uitspraak

Uitspraak van 30 augustus 2021
GAZA nr. AUA202100044

HET GERECHT IN AMBTENARENZAKEN VAN ARUBA

UITSPRAAK
op het bezwaar in de zin van
de Landsverordening ambtenarenrechtspraak (La) van:

[Klager],

wonend te Aruba,
KLAGER,
procederend in persoon,
tegen:

DE MINISTER VAN RUIMTELIJKE ONTWIKKELING, INFRASTRUCTUUR EN MILIEU,

zetelend te Aruba,
VERWEERDER,
gemachtigde: mr. M.P. Jansen (DWJZ).

PROCESVERLOOP

Bij beschikking van 2 december 2020 (de bestreden beschikking) heeft verweerder het verzoek van klager van 4 oktober 2019 om toestemming voor het verrichten van nevenwerkzaamheden, afgewezen.
Tegen de bestreden beschikking heeft klager op 11 januari 2021 bezwaar gemaakt bij het gerecht.
Verweerder heeft op 2 juni 2021 een contramemorie ingediend.
De zaak is behandeld ter zitting van 7 juni 2021, alwaar zijn verschenen klager in persoon, en verweerder bij zijn gemachtigde voornoemd.
De uitspraak is nader bepaald op heden.

OVERWEGINGEN

Vooraf

1.1
Verweerder heeft pas enkele dagen voor de zitting een contramemorie ingediend. Het gerecht acht dat in dit geval niet in strijd met de goede procesorde nu klager voldoende gelegenheid heeft gehad en die gelegenheid ook heeft benut om op de contramemorie te reageren.
De ontvankelijkheid
1.2
Ingevolge artikel 41, eerste lid, van de Landsverordening ambtenarenrechtspraak (La), dient het bezwaarschrift te worden ingediend binnen dertig dagen te rekenen vanaf de dag waarop de aangevallen beschikking is uitgesproken.
Het derde lid van dit artikel bepaalt dat, indien het bezwaar na de daarvoor bepaalde termijn is ingediend, de indiener niet op grond daarvan niet-ontvankelijk wordt verklaard, indien hij ten genoegen van de rechter aantoont het bezwaar te hebben ingebracht binnen dertig dagen na de dag waarop hij van de aangevallen beschikking kennis heeft kunnen dragen.
1.3
Klager heeft zijn bezwaarschrift na het verstrijken van de in artikel 41, eerste lid, van de La gestelde termijn ingediend. Hij heeft echter aangevoerd de bestreden beschikking pas op 10 december 2020 te hebben ontvangen, hetgeen door verweerder niet is betwist. Het tegendeel blijkt ook niet uit de gedingstukken. Vastgesteld wordt dat 10 januari 2021 op een zondag viel. Het einde van de termijn voor het indienen van het bezwaar dient derhalve te worden gesteld op maandag 11 januari 2021. Dit betekent dat moet worden aangenomen dat het bezwaar is ingediend binnen de in artikel 41, derde lid, van de La gestelde termijn. Klager is ontvankelijk in zijn bezwaar.
De feiten
2.1
Klager is als ambtenaar werkzaam in de functie van teamcoördinator Gebouwenbeheer en Overheidshuisvesting (GBO) bij de Directie Infrastructuur en Planning (DIP).
2.2
Bij aanvraagformulier van 4 oktober 2019 heeft klager om toestemming verzocht om nevenwerkzaamheden te mogen verrichten.
2.3
Bij brief van 23 september 2020 heeft de directeur van de DIP negatief geadviseerd over het voorstaande verzoek van klager.
2.4
Bij bestreden beschikking heeft verweerder het verzoek van klager van 4 oktober 2019 afgewezen.
Standpunten van partijen
3.1
Verweerder heeft aan de bestreden beschikking – kort samengevat – ten grondslag gelegd dat uit een door het Departamento di Recurso Humano (DRH) verricht vereenvoudigd onderzoek is gebleken dat:
  • de inhoud van klagers nevenwerkzaamheden overkomt met die van zijn ambtelijke werkzaamheden;
  • dat de nevenwerkzaamheden op hetzelfde terrein liggen als dat van klagers ambtelijke functie;
  • dat bij het uitvoeren van de nevenwerkzaamheden gebruik kan worden gemaakt van de gegevens die in klagers ambtelijke functie zijn/worden verkregen;
  • bij het uitvoeren van de nevenwerkzaamheden klager te maken kan krijgen met een persoon of bedrijf met wie hij in zijn ambtelijke functie ook te maken heeft;
  • klagers betrouwbaarheid en integriteit als ambtenaar vanwege deze nevenwerkzaamheden in het geding kunnen komen.
Verweerder meent derhalve dat klager uit zijn nevenwerkzaamheden voordeel kan genieten door in zijn functie invloed uit te oefenen en/of in zijn nevenwerkzaamheden voordeel kan trekken uit zijn (voor)kennis die hij op grond van zijn huidige functie bij de DIP heeft. Verweerder verwijst hierbij tevens naar het schrijven van de directeur van de DIP, en concludeert dat er sprake is van belangenverstrengeling. Hierdoor kunnen de nevenwerkzaamheden negatieve gevolgen hebben voor klagers dienstvervulling en voor de dienst, aldus verweerder.
3.2
Klager kan zich niet verenigen met de afwijzing van zijn verzoek om toestemming om nevenwerkzaamheden te mogen verrichten. Klager voert hiertoe – kort samengevat – aan dat er geen sprake is van belangenverstrengeling daar taxatiewerkzaamheden niet meer onderdeel zijn van zijn dagelijkse werkzaamheden als teamcoördinator GBO bij de DIP. Klager voert voorts aan dat hij geen lid meer is van de ambtelijke taxatiecommissie, en dat de vergoeding die hij hiervoor ontving reeds is stopgezet. Klager stelt zich hierbij op het standpunt dat met de stopzetting van deze toelage het gerechtvaardigd vertrouwen bij hem is gewekt dat de verzochte toestemming voor het verrichten van de nevenwerkzaamheden aan hem zal worden verleend. Klager beroept zich verder op het gelijkheidsbeginsel en de andere algemene beginselen van behoorlijk bestuur.
Het wettelijk kader
4.1
Ingevolge artikel 55, eerste lid, van de Landsverordening materieel ambtenarenrecht (Lma) is de ambtenaar verplicht zich te gedragen naar hetgeen voor hem is bepaald ten aanzien van het aanvaarden van nevenbetrekkingen of het verrichten van nevenwerkzaamheden.
Ingevolge het derde lid zal aan de ambtenaar in geen geval toestemming worden verleend een nevenbetrekking te aanvaarden of nevenwerkzaamheden te verrichten
of nering dan wel handel te drijven, indien dit:
a. schadelijk kan zijn voor zijn dienstvervulling;
b. niet in overeenstemming is met het aanzien van zijn ambt.
4.2
Ingevolge artikel 1 van het Landsbesluit nevenbetrekkingen en nevenwerkzaamheden ambtenaren wordt ter uitvoering van artikel 55, eerste en tweede lid, van de Lma bepaald dat het aan ambtenaren, tenzij daartoe schriftelijke vergunning is verleend, verboden is:
a. nevenbetrekkingen te aanvaarden of nevenwerkzaamheden te verrichten;
b. nering of handel te drijven;
c. deel te nemen, middellijk of onmiddellijk, aan aannemingen en leveringen ten behoeve van anderen.
Beoordeling
5.1
Klager is werkzaam in de functie van teamcoördinator GBO bij de DIP. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat klager zich in zijn functie bezighoudt met het overheidshuisvestingsbeleid. Uit de door verweerder overgelegde functiebeschrijving van de functie van teamcoördinator GBO valt – voor zover hier van belang – af te leiden dat klager – kort samengevat – richting geeft aan de ontwikkeling van het overheidshuisvestingsbeleid, toeziet op de uitvoering van het overheidshuisvestingsbeleid, de koers van het team GBO bewaakt en stuurt, en de uitvoering van het primaire proces binnen het team GBO ondersteunt. Op het formulier “verzoek nevenwerkzaamheden” dat klager op 4 oktober 2019 bij het DRH heeft ingediend, heeft klager bij “(voorgenomen) nevenfunctie kort omschrijven” aangegeven “het taxeren van onroerende zaken op verzoek van particulieren”. Het gerecht is, gelet op de inhoud van de functie van teamcoördinator GBO en de door klager gegeven omschrijving van de nevenfunctie, van oordeel dat verweerder zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat klagers nevenwerkzaamheden de schijn van belangenverstrengeling kunnen wekken, waardoor de goede naam van de dienst kan worden geschaad, de beeldvorming over de dienst in negatieve zin kan worden beïnvloed, en er negatieve gevolgen voor de goede vervulling van klagers functie van teamcoördinator GBO kunnen optreden. Klager houdt zich in zijn functie intensief bezig met gebouwenbeheer en huisvesting en dus met onroerende zaken. Als hij daarnaast taxaties van onroerende zaken zou verrichten voor particulieren dan levert dat naar het oordeel van het gerecht de schijn van belangenverstrengeling op. Het enkele feit dat bij het taxeren door klager van particuliere zaken bekend kan worden dat hij teamcoördinator GBO bij de DIP is, is daarvoor naar het oordeel van het gerecht voldoende. De omstandigheid dat taxatiewerkzaamheden geen onderdeel meer vormen van zijn dagelijkse werkzaamheden doet daar niet aan af. Dat verweerder niet eerder is opgetreden tegen het verrichten van de in het geding zijnde nevenwerkzaamheden betekent niet dat hij niet meer het recht heeft om de toelaatbaarheid van die nevenwerkzaamheden te beoordelen en de toestemming daarvoor te onthouden.
5.2
Klager beroept zich voorts op het vertrouwensbeginsel, en stelt zich hierbij op het standpunt dat verweerder met het stopzetten van de vergoeding die klager als lid van de ambtelijke taxatiecommissie ontving het gerechtvaardigd vertrouwen heeft opgewekt dat de door klager verzochte toestemming zou worden verleend.
Voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel is vereist dat de betrokkene aannemelijk maakt dat van de zijde van de overheid toezeggingen of andere uitlatingen zijn gedaan of gedragingen zijn verricht waaruit de betrokkene in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs kon en mocht afleiden of en zo ja, hoe het bestuursorgaan in een concreet geval een bevoegdheid zou uitoefenen. Het gerecht is van oordeel dat uit de stukken noch het verhandelde ter zitting van enige toezegging noch andere uitlatingen dan wel gedragingen is gebleken waaruit klager had kunnen afleiden dat verweerder de verzochte toestemming voor het verrichten van nevenwerkzaamheden zou toekennen. De enkele stopzetting van de vergoeding voor werkzaamheden voor de ambtelijke taxatiecommissie terwijl een ander lid, die ook ambtenaar is, wel zijn vergoeding is blijven ontvangen, is daarvoor onvoldoende. Het betoog faalt.
5.3
Klager betoogt verder dat verschillende andere ambtenaren wel toestemming hebben gekregen om nevenwerkzaamheden te verrichten. In dat verband beroept klager zich op het gelijkheidsbeginsel. Het gerecht verwerpt dit beroep. Klager heeft immers nog geen begin van bewijs geleverd dat het hier om gelijke gevallen gaat die verschillend behandeld worden.
5.4
Voor zover klager zich beroept op de andere beginselen van behoorlijk bestuur verwerpt het gerecht dit beroep. Klager heeft dit beroep niet onderbouwd en van de schending van die beginselen van behoorlijk bestuur is het gerecht overigens niet gebleken.
6. Nu geen van de door klager aangedragen gronden doel treft, wordt het bezwaar ongegrond verklaard.

BESLISSING

De rechter in dit gerecht:
- verklaart het bezwaar ongegrond.
Aldus gegeven door mr. M.M. de Werd, rechter in ambtenarenzaken, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 30 augustus 2021, in tegenwoordigheid van de griffier.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen hoger beroep instellen bij de Raad van beroep in ambtenarenzaken. Daarbij dient de volgende termijn in acht te worden genomen:
  • Als de indiener van het hoger beroep of zijn gemachtigde bij de uitspraak aanwezig is geweest: Binnen dertig dagen na de dag van de uitspraak;
  • In de andere gevallen: Binnen dertig dagen na de dag van de toezending of de terhandstelling van een afschrift van de uitspraak.
Het hogerberoepschrift moet worden ingediend bij:
De griffie van de Raad van Beroep in ambtenarenzaken
J.G. Emanstraat 51
Oranjestad
Aruba
U wordt verzocht bij het indienen van het hogerberoepschrift het volgende in acht te nemen:
1. Leg bij het hogerberoepschrift een afschrift over van deze uitspraak;
2. Onderteken het hogerberoepschrift en vermeld het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener of de gemachtigde,
b. de datum van ondertekening,
c. waartegen u in hoger beroep komt,
d. waarom u het niet eens bent met deze uitspraak (de gronden van het hoger beroep).
Voor het instellen van hoger beroep is geen griffierecht verschuldigd.