ECLI:NL:OGAACMB:2021:62

Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
14 juni 2021
Publicatiedatum
1 juli 2021
Zaaknummer
AUA202000645
Instantie
Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • N.K. Engelbrecht
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bezwaarschrift tegen wijziging van ingangsdatum van ambtelijke functie

In deze zaak heeft het Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba uitspraak gedaan op het bezwaar van klaagster, de Gouverneur van Aruba, tegen een wijziging in de ingangsdatum van haar functie als chef verblijf en toelating. Klaagster was eerder ontheven uit haar functie en opnieuw geplaatst, maar de ingangsdatum van deze plaatsing werd door verweerder gewijzigd van 8 februari 2014 naar 1 januari 2017. Klaagster heeft bezwaar gemaakt tegen deze wijziging, stellende dat deze nadelige gevolgen heeft voor haar rechtspositie en pensioenopbouw. Het gerecht heeft vastgesteld dat klaagster al sinds 2012 als waarnemer van de functie werkzaam was en dat de wijziging in de ingangsdatum in strijd is met het rechtszekerheidsbeginsel. Het gerecht heeft geoordeeld dat het bezwaar gegrond is en de bestreden beschikking vernietigd, waardoor de oorspronkelijke ingangsdatum van 8 februari 2014 herleeft. Verweerder is veroordeeld in de kosten van de procedure.

Uitspraak

Uitspraak van 14 juni 2021
AUA202000645 GAZA

HET GERECHT IN AMBTENARENZAKEN VAN ARUBA

UITSPRAAK
op het bezwaar in de zin van
de Landsverordening ambtenarenrechtspraak (La) van:

[Klaagster],

wonend te Aruba,
KLAAGSTER,
gemachtigde: mr. R.P. Lee,
tegen:

DE GOUVERNEUR VAN ARUBA,

zetelend te Aruba,
VERWEERDER,
gemachtigde: mr. M.P. Jansen (DWJZ).

PROCESVERLOOP

Bij Landsbesluit van 18 februari 2019 no. 37, is klaagster met ingang van 8 februari 2014 ontheven uit de functie van 1ste medewerker verblijf en toelating en geplaatst in de functie van chef verblijf en toelichtingen.
Bij Landsbesluit van 14 januari 2020 (de bestreden beschikking) heeft verweerder besloten het Landsbesluit van 18 februari 2019 no. 37 te wijzigen, in die zin dat de in de considerans en dictum vermelde datum van plaatsing van klaagster in de functie van chef verblijf en toelating wordt gewijzigd in 1 januari 2017.
Tegen de bestreden beschikking heeft klaagster op 19 februari 2020 bezwaar gemaakt, door indiening van een pro-forma bezwaarschrift bij dit gerecht. Op 28 februari 2020 heeft klaagster bij akte de gronden waarop haar bezwaar rust, ingediend.
Verweerder heeft op 5 november 2020 stukken ingediend.
De zaak is behandeld ter zitting van 9 november 2020, waar klaagster in persoon is verschenen, bijgestaan door haar voornoemde gemachtigde, en verweerder zich heeft laten vertegenwoordigen door zijn voornoemde gemachtigde. Klaagster heeft haar standpunt nader uiteengezet aan de hand van door de gemachtigde voorgedragen en overgelegde aantekeningen. De behandeling is toen geschorst, om partijen in de gelegenheid te stellen zich uit te laten over bepaalde punten.
Verweerder heeft zich bij akte van 14 december 2020 uitgelaten, waarop klaagster op 10 maart 2021 bij ingediende contra-akte heeft gereageerd.
De zaak is verder behandeld ter zitting van 3 mei 2021, waar klaagster in persoon is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde, en verweerder zich heeft laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Hierna is uitspraak bepaald op heden.

OVERWEGINGEN

De ontvankelijkheid

1.1
Ingevolge artikel 41, eerste lid, van de Landsverordening ambtenarenrechtspraak (hierna: La), dient het bezwaarschrift te worden ingediend binnen dertig dagen te rekenen vanaf de dag waarop de aangevallen beschikking is uitgesproken.
Het derde lid van dit artikel bepaalt dat, indien het bezwaar na de daarvoor bepaalde termijn is ingediend, de indiener niet op grond daarvan niet-ontvankelijk wordt verklaard, indien hij ten genoegen van de rechter aantoont het bezwaar te hebben ingebracht binnen dertig dagen na de dag waarop hij van de aangevallen beschikking kennis heeft kunnen dragen.
1.2
Klaagster heeft haar bezwaarschrift na het verstrijken van de in artikel 41, eerste lid, van de La gestelde termijn ingediend. Zij heeft echter aangevoerd de bestreden beschikking op 20 januari 2020 te hebben ontvangen, hetgeen door verweerder niet is betwist. Dit betekent dat moet worden aangenomen dat het bezwaar is ingediend binnen de in artikel 41, derde lid, van de La gestelde termijn, zodat klaagster niet op grond hiervan niet-ontvankelijk is in haar bezwaar.
Standpunten van partijen
2.1
Aan de bestreden beschikking heeft verweerder ten grondslag gelegd dat in het Landsbesluit van 18 februari 2019 een fout is geconstateerd, en dat de ingangsdatum van de plaatsing van klaagster in de functie van chef verblijf en toelating 1 januari 2017 dient te zijn. Namens verweerder is ter zitting betoogd dat de wijziging in de ingangsdatum geen (financiële) gevolgen heeft voor klaagster. De wijziging was noodzakelijk in verband met de toegekende waarnemingstoelages voor de jaren 2014 tot en met 2016: Deze toelages zouden anders moeten worden ingetrokken en desnoods verrekend, aldus verweerder
2.2
Klaagster kan zich niet verenigen met de bestreden beschikking en heeft zich op het standpunt gesteld dat het voor haar volstrekt onbegrijpelijk is waarom haar benoeming in de functie van chef met ingang van 8 februari 2014 op een fout berustte, en waarom die benoeming ingaat op 1 januari 2017. Zij heeft de functie van chef vanaf 2013 volledig waargenomen en vanaf 8 februari 2014 is die functie ook vacant. Volgens klaagster heeft de wijziging in de datum van haar plaatsing in de functie van chef, nadelige gevolgen voor haar rechtspositie en haar pensioen. Zij loopt immers, door deze vertraging in haar plaatsing met drie jaar, twee periodieke verhogingen mis, en waarnemingstoelagen dragen niet bij in haar pensioenopbouw.
Tenslotte doet klaagster een beroep op het gelijkheidsbeginsel, en verwijst hiertoe naar een door haar overgelegde uitspraak van dit gerecht van 14 december 2020 met zaaknummer AUA202000579 GAZA die betrekking heeft op haar collega, die op vergelijkbare gronden opkwam tegen een soortgelijke beslissing.
Klaagster verzoekt vernietiging van de bestreden beschikking en handhaving van de ingangsdatum van haar benoeming in de functie van chef met ingang van 8 februari 2014.
Het geschil
3. In geschil is of verweerder op goede gronden de ingangsdatum van de plaatsing van klaagster in de functie van chef verblijf en toelating heeft gewijzigd van 8 februari 2014 in 1 januari 2017. Bij de inhoudelijke beoordeling neemt het gerecht het volgende in aanmerking.
Feiten
4.1
Klaagster is als ambtenaar werkzaam bij DIMAS, laatstelijk in de rang van hoofdcommies in schaal 10.
4.2
Bij Landsbesluit van 24 juli 2015, no. 36 is vastgelegd dat klaagster voor het kalenderjaar 2012 was aangewezen als eerste waarnemer van de chef unit 2 bij de DIMAS. Bij onderscheiden Landsbesluiten van 30 oktober 2015 no. 19 en no. 21, is vastgelegd dat klaagster voor het kalenderjaar 2013 respectievelijk het kalenderjaar 2014 aangewezen was als eerste waarnemer van de chef unit 2.
Bij Landsbesluit van 14 oktober 2016 no. 3 is vastgelegd dat klaagster voor het kalenderjaar 2015 was aangewezen als eerste waarnemer van de chef unit 2.
Bij Landsbesluit van 14 november 2018 no. 14, is vastgelegd dat klaagster voor het kalenderjaar 2016 was aangewezen als eerste waarnemer van de chef verblijf en toelating.
4.3
De functie van chef verblijf en toelating (unit 2) is maximaal gewaardeerd op het niveau van schaal 11.
4.4
Bij onderscheiden Ministeriële Beschikkingen van 19 november 2015, 17 december 2015, 18 november 2016 en 12 december 2018 heeft de betreffende minister aan klaagster telkens een waarnemingstoelage toegekend voor de waarneming van de functie van chef in het jaar 2013 (Afl. 427,50), het jaar 2014 (Afl. 2.246,25), het jaar 2015 (Afl. 2.193,33) en het jaar 2016 (Afl. 1.880,-).
4.5
Bij Landsbesluit van 18 februari 2019 heeft verweerder besloten klaagster met ingang van 8 februari 2014 te ontheffen uit de functie van eerste medewerker verblijf en toelating en te plaatsen in de functie van chef verblijf en toelating.
4.6
Bij de bestreden beschikking is de ingangsdatum van de plaatsing in de functie van chef gewijzigd in 1 januari 2017.
Beoordeling
5. Het gerecht overweegt als volgt.
Volgens vaste rechtspraak komt aan een bestuursorgaan in beginsel de bevoegdheid toe een gemaakte fout te herstellen, mits het daartoe strekkende besluit niet in strijd is met het rechtszekerheidsbeginsel en ook overigens geen sprake is van strijd met enige geschreven of ongeschreven rechtsregel. Daartoe zal buiten twijfel moeten staan dat het oorspronkelijke besluit, in dit geval het Landsbesluit van 18 februari 2019, onjuist was. Dat laatste is hier niet het geval.
6. In dit geval staat vast dat klaagster al vanaf het kalenderjaar 2012 als eerste waarnemer van de chef verblijf en toelating (unit 2) was aangewezen en dat zij vanaf 11 november 2013, in verband met de vakantie gevolgd door ontslag met ingang van 8 februari 2014 van de chef, feitelijk volledig belast is met die functie. Vast staat ook dat bedoelde functie met ingang van 8 februari 2014 vacant werd.
Dat klaagster met ingang van 8 februari 2014 officieel wordt geplaatst in de reeds door haar uitgevoerde en toen vacante functie, is niet in strijd met enige wet of rechtsregel, en ligt in dit geval ook voor de hand. Het enkele feit dat klaagster waarnemingstoelages heeft genoten voor het waarnemen van deze functie gedurende de jaren 2014 tot en met 2016, staat naar het oordeel van het gerecht een officiële plaatsing in die functie met ingang van 8 februari 2014 niet in de weg en maakt die plaatsing evenmin onjuist. Dit geldt te meer nu de waarnemingstoelages, indien noodzakelijk, kunnen worden teruggevorderd of verrekend. De plaatsing van klaagster in de functie van chef met ingang van 1 januari 2017 in plaats van 8 februari 2014 is dan ook evident in strijd met de rechtszekerheid.
7. Uit het bovenstaande volgt dat het bezwaar gegrond is. Het gerecht zal de bestreden beschikking vernietigen. Hiermee herleeft het oorspronkelijke Landsbesluit van 18 februari 2019 no. 37.
8. Verweerder zal op hierna te melden wijze in de kosten worden verwezen.

BESLISSING

De rechter in dit gerecht:
- verklaart het bezwaar gegrond;
- vernietigt het Landsbesluit van 14 januari 2020 no. 2;
- veroordeelt verweerder in de kosten van deze procedure, welke worden begroot op een bedrag van Afl. 1.750,- aan gemachtigdensalaris.
Deze uitspraak is gegeven door mr. N.K. Engelbrecht, rechter in ambtenarenzaken, en wordt geacht in het openbaar te zijn uitgesproken ter zitting van 14 juni 2021, in tegenwoordigheid van de griffier.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen hoger beroep instellen bij de Raad van beroep in ambtenarenzaken. Daarbij dient de volgende termijn in acht te worden genomen:
  • Als de indiener van het hoger beroep of zijn gemachtigde bij de uitspraak aanwezig is geweest: Binnen dertig dagen na de dag van de uitspraak;
  • In de andere gevallen: Binnen dertig dagen na de dag van de toezending of de terhandstelling van een afschrift van de uitspraak.
Het beroepschrift moet worden ingediend bij:
De griffie van de Raad van Beroep in ambtenarenzaken
J.G. Emanstraat 51
Oranjestad
Aruba
U wordt verzocht bij het indienen van het beroepschrift het volgende in acht te nemen:
1. Leg bij het beroepschrift een afschrift over van deze uitspraak;
2. Onderteken het beroepschrift en vermeld het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener of de gemachtigde,
b. de datum van ondertekening,
c. waartegen u in hoger beroep komt,
d. waarom u het niet eens bent met deze uitspraak (de gronden van het hoger beroep).
Voor het instellen van hoger beroep is geen griffierecht verschuldigd.