ECLI:NL:OGAACMB:2021:55

Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
31 mei 2021
Publicatiedatum
10 juni 2021
Zaaknummer
AUA202001600
Instantie
Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep op het vertrouwensbeginsel in ambtenarenrechtelijke vrijstelling van dienst

In deze zaak heeft het Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba op 31 mei 2021 uitspraak gedaan over het bezwaar van klager, een ambtenaar werkzaam bij de douanedienst, tegen een landsbesluit van 27 juni 2019. Dit landsbesluit verleende klager vrijstelling van dienst wegens bijzondere omstandigheden met behoud van inkomen voor een periode van zes dagen, terwijl klager twaalf dagen had verzocht om deel te nemen aan de Nijmeegse Vierdaagse. Klager stelde dat de minister van Financiën, Economische Zaken en Cultuur hem eerder had toegezegd dat hij twaalf dagen vrijstelling zou krijgen, en dat de beslissing om hem slechts zes dagen toe te kennen in strijd was met het vertrouwensbeginsel.

Het gerecht heeft vastgesteld dat klager zijn bezwaarschrift tijdig had ingediend, ondanks dat dit na de reguliere termijn was gebeurd. Het gerecht heeft vervolgens het beroep op het vertrouwensbeginsel beoordeeld aan de hand van een stappenplan, zoals uiteengezet in eerdere rechtspraak. Het gerecht concludeerde dat de aantekening van de minister op het verzoek van klager inderdaad een toezegging inhield voor twaalf dagen vrijstelling. Deze toezegging kon aan verweerder worden toegerekend, aangezien de Douanedienst onder de minister valt en de minister verantwoordelijk is voor de voordracht aan verweerder.

Het gerecht oordeelde dat het vertrouwen dat bij klager was gewekt, moest worden nagekomen. De beslissing van verweerder om slechts zes dagen vrijstelling toe te kennen was in strijd met het vertrouwensbeginsel. Daarom verklaarde het gerecht het bezwaar gegrond, vernietigde het bestreden landsbesluit en droeg verweerder op om binnen twee maanden een nieuwe beslissing te nemen op het verzoek van klager om toekenning van twaalf dagen vrijstelling van dienst.

Uitspraak

Uitspraak van 31 mei 2021
Gaza nr. AUA202001600

HET GERECHT IN AMBTENARENZAKEN VAN ARUBA

UITSPRAAK
op het bezwaar van:

[Klager],

wonende te Aruba,
KLAGER,
gemachtigde: mr. E. Duijneveld,
tegen:

DE GOUVERNEUR VAN ARUBA,

zetelende te Aruba,
VERWEERDER,
gemachtigde: mr. M.P. Jansen (DWJZ).

PROCESVERLOOP

Bij landsbesluit van 27 juni 2019 no. 8 (hierna: het bestreden landsbesluit) heeft verweerder besloten aan klager vrijstelling van dienst wegens bijzondere omstandigheden met behoud van inkomen te verlenen, van 14 juli 2018 tot en met 19 juli 2018 en hem met ingang van 20 juli 2018 in activiteit te herstellen.
Tegen het bestreden landsbesluit heeft klager op 7 juli 2020 bezwaar gemaakt.
Het gerecht heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 januari 2021. Klager is verschenen bijgestaan door mr. D.L. Emerencia occuperende voor mr. E. Duijneveld en verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door de gemachtigde voornoemd.
Verweerder heeft desgevraagd op 18 januari 2021 een nader stuk ingediend.
Klager heeft op 2 maart 2021 op voornoemde stukken gereageerd.
De uitspraak is bepaald op heden.

OVERWEGINGEN

De ontvankelijkheid

1.1
Ingevolge artikel 41, eerste lid, van de Landsverordening ambtenarenrechtspraak (hierna: de La), dient het bezwaarschrift te worden ingediend binnen dertig dagen te rekenen vanaf de dag waarop de aangevallen beschikking is uitgesproken. Het derde lid van voornoemd artikel van de La bepaalt dat, indien het bezwaar na de daarvoor bepaalde termijn is ingediend, de indiener niet op grond daarvan niet-ontvankelijk wordt verklaard, indien hij ten genoegen van de rechter aantoont het bezwaar te hebben ingebracht binnen dertig dagen na de dag waarop hij van de aangevallen beschikking heeft kunnen kennis dragen.
1.2
Klager heeft zijn bezwaarschrift na het verstrijken van de in artikel 41, eerste lid, van de La gestelde termijn ingediend. Hij heeft echter aangevoerd het bestreden landsbesluit pas op 26 juni 2020 te hebben ontvangen. Uit de gedingstukken is verder niet gebleken op welke datum en naar welk adres het bestreden landsbesluit is verzonden. Dit betekent dat het gerecht aanneemt dat het bezwaar wel is ingediend binnen de in artikel 41, derde lid, van de La gestelde termijn. Klager is ontvankelijk in zijn bezwaar.
De feiten
2.1
Klager is ambtenaar werkzaam bij de douanedienst.
2.2
Bij brief van 1 februari 2018 heeft klager, voor zichzelf en drie andere collega’s die zouden deelnemen aan de vierdaagse, onder wie klager, de minister van Financiën, Economische Zaken en Cultuur (hierna: de minister) verzocht om hen bvvd te verlenen vanaf 14 juli 2018 tot en met 25 juli 2018 (twaalf dagen), voor het deelnemen aan de vierdaagse. In het verzoek staat onder meer het volgende:
“(…)
Gezien het succes van voorgaande jaren, het enthousiasme alweer onder de deelnemers (…) wil ik in naam van de deelnemers U (…) verzoeken om Uw bemiddeling te verlenen voor vrijstelling van dienst, vanaf 14 juli t/m 25 juli 2018 (12 bvvd) wegens bijzondere omstandigheden, met behoud van vol inkomen, voor het deelnemen aan bedoeld evenement, voor bedoelde deelnemers.
De reden waarom het verzoek is voor twaalf dagen is omdat wij tenminste één dag nodig hebben om te klimatiseren en i.v.m. tijdverschil (jetlag). Uit ervaring van voorgaande jaren lopen de deelnemers diverse verwondingen o.a. blaren en blessures op. Daarom verzoek om enkele dagen extra te blijven om van deze verwondingen/blessures te herstellen alvorens de vlucht terug naar Aruba te nemen.
De Arubaanse deelnemers vertrekken vanuit Aruba op vrijdag 13 juli en reizen terug naar Aruba op woensdag 25 juli 2017. (…)”
2.3
Bij brief van 6 maart 2018 heeft de directeur van de douanedienst de minister geadviseerd om aan de deelnemers aan de vierdaagse, onder wie klager, zes dagen bvvd toe te kennen, te weten 2 voor de vliegdagen en 4 voor de wandeldagen. Op dit advies heeft de minister op 12 maart 2018 het volgende met de hand geschreven: “
DRH v.h.n. akkoord conform DAD 6 dagen BVVD”.
2.4
Op 9 juli 2018 heeft de waarnemend minister met de hand het volgende geschreven op het verzoek van de deelnemers:

akkoord dezerzijds met verzoek bvvd met behoud van inkomen van 14 t/m 25 juli 2018 (12 bvvd)”.De deelnemers hebben hiervan een kopie ontvangen.
2.5
Bij bestreden landsbesluit van 27 juni 2019 is aan klager bvvd verleend van (zaterdag) 14 juli 2018 tot en met (donderdag) 19 juli 2018.
2.8
De vierdaagse ging van start op dinsdag 17 juli 2018 en eindigde op vrijdag 20 juli 2018.
De standpunten van partijen
3.1
Klager is het niet eens met de beslissing om hem slechts zes dagen vrijstelling van dienst wegens bijzondere omstandigheden met behoud van inkomen (hierna: bvvd) te verlenen, in plaats van de door hem verzochte twaalf dagen. Hij heeft ter onderbouwing daarvan aangevoerd dat hij net als in de elf voorgaande jaren twaalf dagen bvvd heeft verzocht om deel te kunnen nemen aan de Nijmeegse vierdaagse en dat de minister hem deze bvvd heeft toegezegd. Volgens klager is het apert in strijd met het vertrouwensbeginsel, het fair-play beginsel en het rechtzekerheidsbeginsel om ruim een jaar later anders te beslissen dan is toegezegd.
3.2
Aan de bestreden beslissing heeft verweerder ten grondslag gelegd dat de directeur van het Departamento di Aduana (hierna: de douanedienst) heeft voorgesteld om klager zes dagen bvvd te verlenen, en dat de minister hiermee heeft ingestemd.
In zijn contramemorie heeft verweerder betoogd, dat klager aan de toezegging van de minister geen rechten kan ontlenen, nu niet de minister maar de Gouverneur bevoegd is om bvvd te verlenen voor verblijf in het buitenland. Verweerder heeft verder aangevoerd dat er in 2008 beleid is ingevoerd met betrekking tot bvvd in verband met sportontmoetingen, dat inhoudt dat de betrokkene voor de reisdagen en de wedstrijddagen bvvd verleend wordt. In dit geval betekent dit dat klager in aanmerking komt voor zes dagen bvvd, te weten vier dagen voor het deelnemen aan de Vierdaagse loop en twee reisdagen. De bestreden beslissing is conform dit beleid en derhalve op goede gronden genomen, aldus verweerder.
Het wettelijk kader
4.1
Ingevolge artikel 29, eerste lid, van de Landsverordening vakantie en vrijstelling van dienst ambtenaren (Lvvda) kan vrijstelling van dienst wegens bijzondere omstandigheden op daartoe strekkend schriftelijk verzoek van de ambtenaar worden verleend in de gevallen waarin het in het tweede lid bedoelde gezag of de in dat lid bedoelde autoriteit oordeelt dat daartoe aanleiding bestaat. Deze vrijstelling van dienst wordt verleend voor de duur van ten hoogste drie maanden en kan geheel of gedeeltelijk in het buitenland worden doorgebracht.
Voor zover hier van belang wordt, ingevolge het tweede lid, indien de vrijstelling van dienst, bedoeld in het eerste lid van dit artikel, voor geheel of gedeeltelijk verblijf in het buitenland wordt verleend, deze bij beschikking van het bevoegde gezag verleend.
Ingevolge het zesde lid, geschiedt, voor zover de vrijstelling van dienst, bedoeld in het eerste lid van dit artikel, verleend is voor geheel of gedeeltelijk verblijf in het buitenland, herstel in activiteit na eindiging van de vrijstelling van dienst bij beschikking van het bevoegde gezag.
4.2
Het beleid van verweerder ter zake de toekenning van bvvd, zoals neergelegd in de circulaire van 17 november 2008, luidt - voor zover hier van belang - als volgt:
“(…)
1) Bvvd met behoud van inkomen in verband met sportontmoetingen wordt aan ambtenaren verleend met een maximum van 15 dagen (lees: kalenderdagen) per jaar, voorzover de dienst het toelaat. Maximaal kan per aanvraag aan een ambtenaar 5 aaneengesloten dagen bvvd met behoud van inkomen in verband met sportontmoeting worden verleend. Indien de sportontmoeting een duur heeft van meer dan 5 dagen, dan dient de ambtenaar voor de resterende dagen vakantie aan te vragen. In uitzonderlijke gevallen kan vrijstelling van dienst worden verleend aan ambtenaren voor een periode langer dan 5 dagen, doch met een maximum van 15 dagen per jaar. Desbetreffende aanvraag dient duidelijk gemotiveerd te zijn. Uitzonderlijke gevallen zijn bijvoorbeeld langdurige sportevenementen zoals:
- de Olympische spelen;
- de Pan-Amerikaanse spelen;
- de Zuid-Amerikaanse spelen (ODESUR);
- de Centraal Amerikaanse en Caribische Spelen (CAC-Games);
- de Koninkrijksspelen.
3) Bvvd wordt alleen verleend op de dag(en) van de wedstrijd(en), op reisdagen en eventueel op strikt noodzakelijke voorbereidingsdagen op de wedstrijdlocatie voorafgaand aan de wedstrijddag(en). Andere dagen moeten als vakantie worden aangevraagd. (…)”
De beoordeling
5.1
Het gerecht stelt voorop dat de bevoegdheid van verweerder om aan een ambtenaar bvvd te verlenen van discretionaire aard is. Dit betekent dat verweerder een bepaalde mate van beleidsvrijheid heeft en de rechterlijke toetsing van besluiten waarbij een bestuursorgaan gebruik heeft gemaakt van haar discretionaire bevoegdheid terughoudend dient te zijn. Het gerecht overweegt dat het door verweerder gehanteerde beleid niet kennelijk onredelijk is.
5.2
Klager betoogt dat de minister heeft toegezegd dat hem bvvd voor twaalf dagen zou worden verleend en dat hij geen reden had om aan deze toezegging te twijfelen. Het gerecht zal voor de beoordeling van het beroep op het vertrouwensbeginsel het stappenplan hanteren zoals uiteengezet in de uitspraak van de Afdeling van 29 mei 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1694. De eerste stap is de juridische kwalificatie van de uitlating en/of gedraging waarop de betrokkene zich beroept, namelijk de vraag of die uitlating en/of gedraging kan worden gekwalificeerd als een toezegging. Bij de tweede stap moet de vraag worden beantwoord of die toezegging aan het bevoegde bestuursorgaan kan worden toegerekend. Indien beide vragen bevestigend worden beantwoord, en er dus een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel kan worden gedaan, volgt de derde stap. In het kader van die derde stap zal de vraag moeten worden beantwoord of het gewekte vertrouwen moet worden nagekomen en, zo ja, wat de betekenis daarvan is voor de uitoefening van de betreffende bevoegdheid.
5.3
Het gerecht is van oordeel dat de aantekening van de minister op het verzoek een toezegging inhoudt dat aan klager 12 dagen bvvd zal worden toegekend voor deelname aan de Nijmeegse Vierdaagse. Deze toezegging kan verweerder worden toegerekend nu de Douanedienst waarbij klager werkzaam is, valt onder de minister en deze minister de voordracht aan verweerder met betrekking tot het formele landsbesluit moet doen. Verweerder is gehouden het opgewekte vertrouwen na te komen. De toezegging van de minister is in lijn met de beslissingen van verweerder in de voorgaande elf jaren dat klager aan de Nijmeegse Vierdaagse heeft deelgenomen. Bovendien is de toezegging gedaan minder dan een week voordat klager naar Nederland zou afreizen. Het beroep op het vertrouwensbeginsel slaagt.
5.4
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat het bezwaar gegrond is en de bestreden beslissing dient te worden vernietigd. Verweerder zal binnen twee maanden en met inachtneming van hetgeen hierboven is overwogen, een nieuwe beslissing op het verzoek van klager dienen te nemen.
6. Verweerder dient op de na te melden wijze in de proceskosten te worden verwezen. De proceskostenvergoeding kan worden berekend op Afl. 700 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, waarde per punt Afl. 700, wegingsfactor 0,5).

BESLISSING

De rechter in dit gerecht:
verklaart het bezwaar gegrond;
vernietigt het landsbesluit van 27 juni 2019 no. 8;
bepaalt dat verweerder binnen twee maanden na dagtekening van deze uitspraak met inachtneming van hetgeen daarin is overwogen een nieuwe beslissing neemt op het verzoek van klager om toekenning van bvvd voor de duur van twaalf dagen;
veroordeelt verweerder tot betaling van de door klager voor dit geding gemaakte kosten aan rechtskundige bijstand, begroot op Afl. 700,-.
Deze uitspraak is gegeven door mr. M. Soffers, rechter in ambtenarenzaken te Aruba, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 31 mei 2021, in tegenwoordigheid van de griffier.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen hoger beroep instellen bij de Raad van beroep in ambtenarenzaken. Daarbij dient de volgende termijn in acht te worden genomen:
  • Als de indiener van het hoger beroep of zijn gemachtigde bij de uitspraak aanwezig is geweest: binnen dertig dagen na de dag van de uitspraak;
  • In de andere gevallen: binnen dertig dagen na de dag van de toezending of de terhandstelling van een afschrift van de uitspraak.
Het beroepschrift moet worden ingediend bij:
De griffie van de Raad van Beroep in ambtenarenzaken
J.G. Emanstraat 51
Oranjestad
Aruba
U wordt verzocht bij het indienen van het beroepschrift het volgende in acht te nemen:
1. Leg bij het beroepschrift een afschrift over van deze uitspraak;
2. Onderteken het beroepschrift en vermeld het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener of de gemachtigde,
b. de datum van ondertekening,
c. waartegen u in hoger beroep komt,
d. waarom u het niet eens bent met deze uitspraak (de gronden van het hoger beroep).
Voor het instellen van hoger beroep is geen griffierecht verschuldigd.