In deze zaak heeft klager, een voormalig ambtenaar, verzocht om vergoeding van medische kosten die hij in het buitenland heeft gemaakt als gevolg van een dienstongeval dat plaatsvond op 8 mei 2000. Klager heeft in de jaren 2001 tot en met 2015 medische behandelingen ondergaan, waaronder een chirurgische ingreep aan zijn rechterschouder, en heeft de minister van Bestuur, Planning en Dienstverlening verzocht om deze kosten te vergoeden. De minister heeft het verzoek afgewezen, omdat klager niet tijdig had verzocht en geen bewijs had geleverd dat de medische behandelingen noodzakelijk waren in verband met het dienstongeval.
Het Gerecht in Ambtenarenzaken heeft het bezwaar van klager tegen deze afwijzing behandeld. Klager heeft aangevoerd dat de medische behandeling in Curaçao geen verlichting heeft geboden en dat hij daarom buitenlandse medische hulp heeft ingeroepen. Het Gerecht oordeelt echter dat klager niet voldoende bewijs heeft geleverd om de noodzakelijkheid van de buitenlandse behandeling aan te tonen. De ARBO-arts had klager per 13 mei 2000 arbeidsgeschikt verklaard, en klager heeft nagelaten om relevante medische documenten over te leggen die de noodzaak van de buitenlandse behandeling onderbouwen.
Het Gerecht concludeert dat de afwijzing van het verzoek om vergoeding van medische kosten terecht is, omdat klager niet heeft aangetoond dat de kosten noodzakelijk waren volgens de geldende regelgeving. Het bezwaar wordt ongegrond verklaard, en er wordt geen proceskostenveroordeling uitgesproken.