ECLI:NL:OGAACMB:2021:51

Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
25 januari 2021
Publicatiedatum
10 juni 2021
Zaaknummer
GAZ CUR201903924
Instantie
Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een bezwaar tegen de toekenning van een invaliditeitsuitkering na een dienstongeval

In deze zaak heeft het Gerecht in Ambtenarenzaken van Curaçao op 25 januari 2021 uitspraak gedaan over een bezwaar van klaagster tegen een besluit van de Regering van Curaçao. Klaagster, een voormalige ambtenaar bij het Korps Politie Curaçao, had een uitkering van NAf 27.500,- ontvangen in verband met blijvende invaliditeit als gevolg van een dienstongeval. Klaagster maakte bezwaar tegen de hoogte van het aan haar toegekende invaliditeitspercentage van 11%, omdat zij vond dat dit onvoldoende was gemotiveerd. Het Gerecht oordeelde dat het bestreden besluit niet voldeed aan de motiveringsvereisten, omdat verweerster niet had toegelicht hoe het invaliditeitspercentage was vastgesteld en niet had voldaan aan de procedurele vereisten zoals vastgelegd in de circulaire over uitkeringen bij dienstongevallen. Het Gerecht verklaarde het bezwaar gegrond en het bestreden besluit nietig. Tevens werd verweerster veroordeeld tot het betalen van proceskosten aan klaagster.

Uitspraak

GERECHT IN AMBTENARENZAKEN VAN CURAÇAO

uitspraak
in de zaak van:

[klaagster],

wonend in Curaçao,
klaagster,
gemachtigden: mrs. W.E. Fortin en H.M.M. Alejandra, advocaten,
tegen

de Regering van Curaçao,

verweerster,
gemachtigden: mrs. L.S. Davelaar en A.C. van Hoof, advocaten.

Procesverloop

Bij landsbesluit van 18 september 2019, door klaagster ontvangen op 19 september 2019, heeft verweerster in verband met blijvende invaliditeit als gevolg van een dienstongeval aan klaagster een uitkering van NAf 27.500,- toegekend (het bestreden besluit).
Klaagster heeft daartegen op 18 oktober 2019 bezwaar (het bezwaar) gemaakt en dit vervolgens aangevuld.
Verweerster heeft een contramemorie ingediend.
Het bezwaar is behandeld ter zitting van het Gerecht op 14 december 2020. Namens klaagster is verschenen mr. Alejandra. Verweerster werd vertegenwoordigd door mr. Davelaar.

Overwegingen

feiten
1. Klaagster was als ambtenaar werkzaam bij het Korps Politie Curaçao (KPC) in de functie van Helpdesk Medewerker. Aan haar is op eigen verzoek op 1 januari 2014 ontslag verleend.
Klaagster was op 15 juli 2004 betrokken bij een verkeersongeval waarbij zij lichamelijk letsel opliep. Het verkeersongeval is bij brief van 22 augustus 2013 door de minister van Justitie als dienstongeval aangemerkt.
Arbo Consult (Arbo) heeft, na klaagster aan een medische beoordeling te hebben onderworpen, bij brief van 15 maart 2019 bepaald dat klaagster als gevolg van ongevalletsel medische problemen heeft overgehouden aan het rechterbovenbeen/de rechterheup en linkerarm en dat er gesproken kan worden van een bereikte eindtoestand met klachten van blijvende aard, aangezien verdere afname of herstel van de klachten niet meer te verwachten valt. Ook heeft Arbo daarbij bepaald dat de graad van medische invaliditeit van de overgehouden klachten gerelateerd aan het ongeval geschat kan worden op een medische invaliditeitspercentage van 11%.
Bij het bestreden besluit heeft verweerster in verband met blijvende invaliditeit een uitkering van NAf 27.500,-, zijnde 11%van NAf 250.000,-, toegekend aan klaagster.
standpunten van partijen
2. Aan het daartegen gericht bezwaar legt klaagster, kort weergegeven, ten grondslag dat in het bestreden besluit geen uitleg wordt gegeven over de wijze waarop Arbo het percentage van 11% heeft bepaald. Klaagster heeft na ontvangst van het bestreden besluit getracht contact te krijgen met Arbo (dr. S. Cabenda) om uitleg te krijgen, maar heeft dat tot nu toe niet gekregen. Vanwege het ongevalletsel lijdt klaagster aan artrose, wat veroorzaakt dat de graad van invaliditeit steeds groter wordt. Van een bereikte eindtoestand is dus (nog) geen sprake. Nu iedere uitleg over het (blijvende) invaliditeitspercentage van 11% is uitgebleven, moet worden geconcludeerd dat het bestreden besluit in strijd is met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, waaronder het motiveringsbeginsel. Klaagster verzoekt het Gerecht daarom om het bestreden besluit nietig te verklaren.
3. Verweerster betwist dat het bestreden besluit onvoldoende draagkrachtig is gemotiveerd en licht dit, kort weergegeven, als volgt toe. De circulaire “Bekendmaking regeling uitkering bij dienstongeval” van 5 juni 2012 (de circulaire) bepaalt dat de hoogte van de uitkering bij dienstongeval met als gevolg invaliditeit van de werknemer bij (blijvende) gedeeltelijke invaliditeit, naar reden van een percentage van het maximale bedrag van NAf 250.000,-- wordt toegekend. De bedrijfsarts van Arbo, dr. S. Cabenda, geneeskundig specialist, heeft gelet op de medische klachten die klaagster aan het dienstongeval heeft overgehouden, de graad van de medische invaliditeit van de overgehouden ongeval gerelateerde klachten vastgesteld op een medische invaliditeitspercentage van 11%. Arbo stelt het medische invaliditeitspercentage vast door gebruik te maken van de “Guides to the Evaluation of Permanent Impairment” van de “American Medical Association” (AMA Guides). De AMA Guides betreffen richtlijnen voor het vaststellen van de mate van (fysieke) gebreken van een persoon. Daarbij wordt aan de hand van de voorschriften die in de AMA Guides zijn opgenomen, vastgesteld welke objectieve afwijkingen betrokkene aan het ongeval heeft overgehouden. Deze afwijkingen kunnen vervolgens worden vertaald naar een percentage. Verweerster heeft zich aan het door Arbo vastgestelde invaliditeitspercentage aangesloten. Er is geen reden om te twijfelen aan de juistheid van dit percentage. Het bestreden besluit is gelet hierop op goede gronden genomen. Verweerster concludeert daarom tot ongegrondverklaring van het bezwaar.
omvang van geding
4. Voor zover het bezwaar gericht is tegen de fiscale inhoudingen gedaan op het aan klaagster uitgekeerde bedrag, overweegt het Gerecht dat dit buiten de omvang van dit geding valt, nu in het bestreden besluit enkel het aan klaagster uit te keren bedrag is vastgesteld. Daarin is niets bepaald ter zake fiscale inhoudingen. Om die reden zal het Gerecht aan deze bezwaargrond voorbijgaan.
beoordeling
5.1
Artikel 74, van de Landsverordening materieel ambtenarenrecht (LMA) geeft verweerster de bevoegdheid om te bepalen in welke, niet elders voorziene gevallen, schadeloosstelling en vergoeding van kosten zal worden verleend. De circulaire, die daarop is gebaseerd, geeft uitleg over de regeling voor de uitkering bij dienstongeval met als gevolg invaliditeit of het overlijden van een (overheids)werknemer. Daarin is onder meer vastgesteld dat een daarvoor ingestelde medische commissie de graad van de invaliditeit bepaalt en dat een keuringscommissie het percentage van de uitkering vaststelt.
5.2
Niet in geschil is dat op het aan klaagster toe te kennen invaliditeitsuitkering het in de circulaire bepaalde van toepassing is. Anders dan verweerster, is het Gerecht van oordeel dat in het bestreden besluit onvoldoende wordt toegelicht hoe Arbo aan het (blijvende) invaliditeitspercentage van 11% is gekomen. Dat Arbo voor de vaststelling van het invaliditeitspercentage gebruik maakt van de AMA Guides, is daarin niet opgenomen. Evenmin is daarin opgenomen wat die AMA Guides zijn. Weliswaar heeft verweerster die uitleg wel bij contramemorie gegeven, maar een onderbouwing (al dan niet met stukken) van de wijze waarop Arbo aan de hand van de medisch beoordeling van klaagster en de AMA Guides tot het invaliditeitspercentage van 11% WPI is gekomen ontbreekt daarin. Ook in de brief van Arbo van 15 maart 2019 ontbreekt die uitleg. Daarin is enkel vermeld dat de graad van de medische invaliditeit van de overgehouden ongeval gerelateerde klachten geschat kan worden op een percentage van 11%. Nu verweerster heeft nagelaten om de wijze waarop de fysieke gebreken bij klaagster zich hebben vertaald naar een invaliditeitspercentage van 11% inzichtelijk te maken, moet worden geconcludeerd dat het bestreden besluit aan een motiveringsgebrek lijdt.
5.3
Los daarvan, is gebleken dat verweerster bij het laten vaststellen van het invaliditeitspercentage is afgeweken van de procedure bepaald in de circulaire. Immers heeft in klaagsters geval niet een medische commissie de graad van de invaliditeit bepaald en is het percentage van de uitkering evenmin door een keuringscommissie vastgesteld. Door klaagster is terecht hierop gewezen. Verweerster heeft onvoldoende gemotiveerd dan wel onderbouwd op basis waarvan zij meent van die procedure te mogen afwijken. De enkele verwijzing naar de uitspraak van de Raad van Beroep in Ambtenarenzaken (de Raad) van 1 maart 2019 (RvBAz CUR2016H00071) is daartoe onvoldoende. In die zaak was het door Arbo bepaalde invaliditeitspercentage immers geen geschilpunt tussen partijen, wat in deze zaak wel het geval is. Ook op grond van dit punt luidt de conclusie dat aan het bestreden besluit een motiveringsgebrek kleeft.
6. Gelet op dit alles, is de slotsom dat het bezwaar gegrond is. Het bestreden besluit zal wegens strijdigheid met het motiveringsbeginsel nietig worden verklaard.
7. Het Gerecht acht geen termen aanwezig om het verzoek van verweerster om die nietigheid met toepassing van artikel 87 van de RAr voor gedekt te verklaren te honoreren.
8. Ten overvloede merkt het Gerecht nog op dat met de nietigverklaring van het bestreden besluit het verzoek dat daartoe heeft geleid herleeft en verweerster aldus gehouden is om daarop een beslissing te nemen. Het Gerecht verstaat dat verweerster dat binnen een redelijk termijn (zoals door de jurisprudentie bepaald) en met inachtneming van wat in deze uitspraak is overwogen zal doen.
9. Het Gerecht ziet aanleiding om te bepalen dat verweerster klaagster een vergoeding dient te betalen voor de door haar gemaakte proceskosten. Deze stelt het Gerecht naar analogie van het Besluit Proceskosten Bestuursrecht vast op NAf 1.400,- , te weten 1 punt voor het indienen van het bezwaar (wegingsfactor 1), 1 punt voor het bijwonen van de zitting (wegingsfactor 1), waarde per punt NAf 700,-.

Beslissing

Het Gerecht in Ambtenarenzaken:
  • verklaarthet bezwaar
    gegrond;
  • verklaarthet bestreden besluit
    nietig;
  • bepaaltdat verweerster ten laste van de Landskas aan klaagster een bedrag van NAf 1.400,- dient te betalen als vergoeding voor de door haar gemaakte proceskosten.
Aldus gedaan door mr. A.J. Martijn, rechter in ambtenarenzaken, en in het openbaar uitgesproken op 25 januari 2021 in tegenwoordigheid van de griffier.
Tegen deze uitspraak staat voor beide partijen binnen dertig dagen na de dag van de uitspraak, indien de appellant in persoon of bij vertegenwoordiger of gemachtigde bij de uitspraak aanwezig is geweest, en in alle andere gevallen binnen dertig dagen na de dag van toezending van de uitspraak of de terhandstelling van een afschrift van de uitspraak, hoger beroep open bij de Raad van Beroep in Ambtenarenzaken. Zie titel IV hoofdstuk 1 van de RAr.