ECLI:NL:OGAACMB:2021:31

Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
3 mei 2021
Publicatiedatum
25 mei 2021
Zaaknummer
AUA202002672
Instantie
Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Disciplinaire straf van volledige inhouding van een maand inkomen wegens ongeoorloofde afwezigheid en plichtsverzuim van ambtenaar

In deze zaak heeft het Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba op 3 mei 2021 uitspraak gedaan over het bezwaar van klager, de Gouverneur van Aruba, tegen een disciplinaire straf die hem was opgelegd. Klager had bezwaar gemaakt tegen het landsbesluit van 25 september 2020, waarbij hem de disciplinaire straf van volledige inhouding van een maand inkomen was opgelegd wegens ongeoorloofde afwezigheid op meerdere dagen in augustus 2019. Klager had op 28 oktober 2020 bezwaar ingediend, en de zaak werd behandeld op 22 maart 2021. Het gerecht oordeelde dat klager zich schuldig had gemaakt aan plichtsverzuim, omdat hij op de hoogte was van het feit dat hij niet over voldoende vakantie- en ATV-dagen beschikte, maar desondanks besloot om naar het buitenland te reizen. Het gerecht concludeerde dat klager ongeoorloofd afwezig was geweest en dat de opgelegde disciplinaire straf gerechtvaardigd was. Klager had eerder ook al disciplinaire straffen ontvangen voor soortgelijk gedrag. Het bezwaar van klager werd ongegrond verklaard, en het gerecht oordeelde dat de straf niet onevenredig was ten opzichte van het gepleegde plichtsverzuim. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van ambtenaren en de gevolgen van plichtsverzuim.

Uitspraak

Uitspraak van 3 mei 2021
GAZA nr. AUA202002672

HET GERECHT IN AMBTENARENZAKEN VAN ARUBA

UITSPRAAK
op het bezwaar in de zin van
de Landsverordening ambtenarenrechtspraak (La) van:

[Klager],

wonend te Aruba,
KLAGER,
gemachtigde: mr. L.A. Hernandis,
tegen:

DE GOUVERNEUR VAN ARUBA,

zetelend te Aruba,
VERWEERDER,
gemachtigde: mr. M. Jansen (DWJZ).

PROCESVERLOOP

Bij landsbesluit van 25 september 2020 no. 3 (het bestreden landsbesluit) is klager, met ingang van de eerste van de maand volgend op dagtekening van dit landsbesluit, de disciplinaire straf van volledige inhouding van een maand inkomen opgelegd.
Tegen dit landsbesluit heeft klager op 28 oktober 2020 bezwaar gemaakt bij het gerecht.
De zaak is behandeld ter zitting van 22 maart 2021, alwaar zijn verschenen bijgestaan door zijn gemachtigde voornoemd, en verweerder bij zijn gemachtigde voornoemd.
Verweerder heeft op 12 maart 2021 een contra-memorie ingediend.
De uitspraak is bepaald op heden.

OVERWEGINGEN

De ontvankelijkheid

1.1
Ingevolge artikel 41, eerste lid, van de Landsverordening ambtenarenrechtspraak (hierna: La), dient het bezwaarschrift te worden ingediend binnen dertig dagen te rekenen vanaf de dag waarop de aangevallen beschikking is uitgesproken. Het derde lid van voornoemd artikel van de La bepaalt dat, indien het bezwaar na de daarvoor bepaalde termijn is ingediend, de indiener niet op grond daarvan niet-ontvankelijk wordt verklaard, indien hij ten genoegen van de rechter aantoont het bezwaar te hebben ingebracht binnen dertig dagen na de dag waarop hij van de aangevallen beschikking kennis heeft kunnen dragen.
1.2
Klager heeft zijn bezwaarschrift na het verstrijken van de in artikel 41, eerste lid, van de La gestelde termijn ingediend. Hij heeft echter aangevoerd de bestreden beschikking pas op 2 oktober 2020 te hebben ontvangen, hetgeen door verweerder niet is betwist. Het tegendeel blijkt ook niet uit de gedingstukken. Dit betekent dat moet worden aangenomen dat het bezwaar is ingediend binnen de in artikel 41, derde lid, van de La gestelde termijn. Klager is ontvankelijk in zijn bezwaar.
De standpunten van partijen
2.1
Aan de bestreden beschikking ligt als motivering ten grondslag dat klager zich schuldig heeft gemaakt aan plichtsverzuim door op 1 (halve dag), 2, 5, 6 en 7 augustus 2019 ongeoorloofd afwezig te zijn. Daarbij komt dat klager bij uitspraak van het gerecht van 25 maart 2019 de disciplinaire straf van volledige inhouding van een maand inkomen is opgelegd, onder de voorwaarde dat deze straf niet ten uitvoer zal worden gelegd, indien klager zich gedurende één jaar niet schuldig maakt aan soortgelijk plichtsverzuim. Nu klager reeds na ruim vier maanden na de uitspraak van het gerecht van 25 maart 2019 zich wederom schuldig heeft gemaakt aan plichtsverzuim, is verweerder overgegaan tot het opleggen van de disciplinaire straf van volledige inhouding van een maand inkomen.
2.2
Klager kan zich niet verenigen met de hem opgelegde disciplinaire straf en stelt zich daarbij op het standpunt dat hij zich niet schuldig heeft gemaakt aan plichtsverzuim. Klager voert hiertoe aan dat hij, op aandringen van zijn leidinggevende, vakantiedagen heeft aangevraagd omdat hij zijn vakantiedagen van 2018 moest opmaken. Klager had 12 vakantiedagen aangevraagd om naar het buitenland te kunnen reizen. Ter zitting heeft klager voorts aangevoerd dat de leidinggevende bij de aanvraag niet heeft medegedeeld dat alvorens de vakantieaanvraag te kunnen goedkeuren een berekening moest worden gemaakt om vast te stellen of klager voldoende vakantiedagen had. Pas één dag voor zijn vertrek naar het buitenland werd klager door zijn leidinggevende gebeld met de mededeling dat hij niet genoeg vakantiedagen had. Toen was het te laat om de reis af te zeggen, aldus klager. Klager meent voorts dat de opgelegde disciplinaire straf, gelet op de aard van het vermoedelijk gepleegde plichtsverzuim, disproportioneel is.
Het wettelijk kader
3.1
Ingevolge artikel 82, eerste lid, van de Landsverordening materieel ambtenarenrecht (Lma) kan de ambtenaar, die de hem opgelegde verplichtingen niet nakomt of zich overigens aan plichtsverzuim schuldig maakt, deswege door het bevoegde gezag disciplinair worden gestraft. Ingevolge het tweede lid van dit artikel omvat plichtsverzuim zowel het overtreden van enig voorschrift als het doen of nalaten van iets, hetwelk een goed ambtenaar in gelijke omstandigheden behoort na te laten of te doen.
3.2
Ingevolge artikel 83, eerste lid, onderdeel d, van de Lma kan de disciplinaire straf van inhouding, geheel of gedeeltelijk, van inkomen worden toegepast.
3.3
Ingevolge artikel 84, eerste lid, van de Lma wordt de straf niet opgelegd dan nadat de ambtenaar in de gelegenheid is gesteld zich, ter keuze van de tot het opleggen van straffen bevoegden, mondeling of schriftelijk, binnen zeven dagen tegenover deze te verantwoorden. Bij zijn verantwoording mag de ambtenaar van de hulp van anderen gebruik maken.
Ingevolge het derde lid, geschiedt de toepassing van de in het eerste lid, onder b, c, d, e, f en g, genoemde straffen met inachtneming van het navolgende:
(…);
c. inhouding van inkomen geschiedt tot een bedrag van ten hoogste een
maand inkomen;
(…).
3.4
Ingevolge artikel 49, eerste lid van de Lma is de ambtenaar verplicht de gehele voor hem voorgeschreven werktijd aan de zaken van de overheid te wijden en is het hem verboden gedurende deze werktijd zich zonder geldige reden te verwijderen van de plaats waar de werkzaamheid moet worden verricht.
De beoordeling
4.1
Verweerder heeft met het bestreden besluit besloten klager op grond van 83, eerste lid, sub d juncto het derde lid sub c, van de Lma de disciplinaire straf van een volledige inhouding van een maan inkomen op te leggen.
4.2
Ter beantwoording ligt als eerste de vraag voor of klager zich schuldig heeft gemaakt aan plichtsverzuim. In dat verband stelt het gerecht voorop dat voor de constatering van plichtsverzuim dat tot het opleggen van een disciplinaire maatregel aanleiding kan geven, is noodzakelijk dat op basis van de beschikbare, deugdelijk vastgestelde gegevens de overtuiging is verkregen dat de betrokken ambtenaar de hem verweten gedragingen heeft begaan (CRvB 15 september 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BT1997). Het gerecht overweegt als volgt.
4.3
Klager heeft, na een periode in zijn ambt te zijn geschorst, op 3 juni 2019 zijn werkzaamheden bij de Directie Economische Zaken, Handel en Industrie (DEZHI) hervat. Op 22 juli 2019 heeft klager om twaalf vakantiedagen verzocht om naar het buitenland te kunnen reizen. Op 29 juli 2019 is klager door de dienst gebeld met de mededeling dat na de berekening van klagers niet-genoten vakantiedagen is gebleken dat hij recht heeft op in totaal 11 vakantiedagen en 5 ATV-dagen, waarvan klager reeds 7.5 vakantiedagen en 1 ATV-dag heeft opgenomen. Aan klager werd toen voorts medegedeeld dat zijn vakantieaanvraag van 22 juli 2019 hierdoor niet kon worden geaccordeerd. Klager heeft ter zitting, desgevraagd, bevestigd dat hij één dag voor zijn vertrek naar het buitenland door de dienst werd gebeld en dat hem inderdaad toen is bericht dat hij niet over voldoende vakantiedagen beschikte. Desondanks dat klager voor de aangevraagde vakantieperiode niet akkoord heeft gekregen, heeft klager besloten om toch naar het buitenland te reizen. Als reden hiervoor heeft klager ter zitting aangegeven dat hij de reistickets al had gekocht en dat alles reeds geregeld was om met zijn familie op vakantie te kunnen gaan.
4.4
Bij brief van 12 augustus 2019 heeft de directeur van de DEZHI aan het Departamento di Recurso Humano (DRH) bericht dat klager zich schuldig heeft gemaakt aan ongeoorloofd verzuim van 4,5 dagen. Bij brief van 14 februari 2020 is klager door verweerder ter verantwoording geroepen ter zake van zijn ongeoorloofde afwezigheid op genoemde werkdagen. Klager werd daarbij in de gelegenheid gesteld zich binnen zeven dagen schriftelijk te verantwoorden. Klager heeft van deze gelegenheid geen gebruik gemaakt.
4.5
Het gerecht is van oordeel dat uit de stukken en het verhandelde ter zitting is komen vast te staan dat klager van 23 juli 2019 tot en met 7 augustus 2019 vakantie heeft opgenomen. Vast staat ook dat klager op de hoogte was dat zijn vakantieaanvraag niet geaccordeerd was. Het gerecht overweegt dat nu vaststaat dat klager niet over voldoende vakantie-/ATV-dagen beschikte en nu hij daarvan vóór zijn vakantie door de dienst op de hoogte is gebracht, maar desondanks bewust heeft gekozen om toch naar het buitenland te reizen, dat zijn keuze en beslissing voor zijn eigen rekening en risico dient te komen. Verweerder heeft, naar het oordeel van het gerecht, dan ook terecht kunnen concluderen dat klager op 1 (halve dag), 2, 5, 6 en 7 augustus 2019 ongeoorloofd afwezig is geweest, en dit gedrag van klager terecht als ernstig plichtsverzuim kunnen aanmerken. Dat dit gedrag klager niet kan worden toegerekend, is niet gebleken. Met verweerder concludeert het gerecht dat klager zich door ongeoorloofd afwezig te zijn, schuldig heeft gemaakt aan ernstig plichtsverzuim. Verweerder was derhalve bevoegd tot oplegging van een disciplinaire straf.
5. De vraag die vervolgens dient te worden beantwoord is of de disciplinaire straf van volledige inhouding van een maand inkomen evenredig is in verhouding tot de aard en de ernst van het gepleegde plichtsverzuim. Het gerecht beantwoordt deze vraag bevestigend. Het aan klager verweten gedrag is van zodanige aard dat het de oplegging van de disciplinaire straf van volledige inhouding van een maand inkomen rechtvaardigt. Van onevenredigheid tussen de opgelegde straf en het verweten plichtsverzuim is geen sprake. Daarbij betrekt het gerecht dat klager reeds meerdere malen disciplinair is gestraft wegens plichtsverzuim. De door klager aangevoerde gronden zijn niet van dien aard dat deze tot een ander oordeel moeten leiden.
6. Nu geen van de door klager aangedragen gronden van zijn bezwaar doel treft, is het bezwaar ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling zijn geen gronden aanwezig.

BESLISSING

De rechter in dit gerecht:
- verklaart het bezwaar ongegrond.
Aldus gegeven door mr. M. Soffers, rechter in ambtenarenzaken, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 3 mei 2021, in tegenwoordigheid van de griffier.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen hoger beroep instellen bij de Raad van beroep in ambtenarenzaken. Daarbij dient de volgende termijn in acht te worden genomen:
  • Als de indiener van het hoger beroep of zijn gemachtigde bij de uitspraak aanwezig is geweest: Binnen dertig dagen na de dag van de uitspraak;
  • In de andere gevallen: Binnen dertig dagen na de dag van de toezending of de terhandstelling van een afschrift van de uitspraak.
Het hogerberoepschrift moet worden ingediend bij:
De griffie van de Raad van Beroep in ambtenarenzaken
J.G. Emanstraat 51
Oranjestad
Aruba
U wordt verzocht bij het indienen van het hogerberoepschrift het volgende in acht te nemen:
1. Leg bij het hogerberoepschrift een afschrift over van deze uitspraak;
2. Onderteken het hogerberoepschrift en vermeld het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener of de gemachtigde,
b. de datum van ondertekening,
c. waartegen u in hoger beroep komt,
d. waarom u het niet eens bent met deze uitspraak (de gronden van het hoger beroep).
Voor het instellen van hoger beroep is geen griffierecht verschuldigd.