ECLI:NL:OGAACMB:2021:30

Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
3 mei 2021
Publicatiedatum
25 mei 2021
Zaaknummer
AUA202002567
Instantie
Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • N.K. Engelbrecht
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gratificatie bij verlaten van de dienst en de discretionaire bevoegdheid van het bevoegde gezag

In deze zaak heeft het Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba op 3 mei 2021 uitspraak gedaan over het bezwaar van klaagster, de Gouverneur van Aruba, tegen de afwijzing van haar verzoek om een gratificatie bij het verlaten van de overheidsdienst. Klaagster had op 29 oktober 2019 haar ambtsjubileum van 33 dienstjaren bereikt en verzocht om een gratificatie, maar dit verzoek werd afgewezen op basis van het beleid dat sinds 1 januari 2009 geldt. Het beleid stelt dat ambtenaren die vóór 1 januari 2009 hun 30-jarige ambtsjubileum hebben gevierd, geen recht hebben op een gratificatie bij het verlaten van de dienst, indien zij na deze datum met een diensttijd van meer dan 30 maar minder dan 35 jaar de dienst verlaten. Klaagster had haar 30-jarige ambtsjubileum op 16 december 2015 gevierd, wat betekent dat zij niet in aanmerking kwam voor de gratificatie die zij verzocht. Het gerecht oordeelde dat het beleid van verweerder niet kennelijk onredelijk was en dat er geen bewijs was dat het niet consequent was toegepast. Klaagster werd ontvankelijk verklaard in haar bezwaar, maar het bezwaar zelf werd ongegrond verklaard. De rechter benadrukte dat de toekenning van gratificaties geen recht is, maar een discretionaire bevoegdheid van het bevoegde gezag, die slechts terughoudend kan worden getoetst door de rechter.

Uitspraak

Uitspraak van 3 mei 2021
Gaza nr. AUA202002567

HET GERECHT IN AMBTENARENZAKEN VAN ARUBA

UITSPRAAK
op het bezwaar van:

[Klaagster]

wonende in Aruba,
KLAAGSTER,
gemachtigde: mr. L.A. Hernandis,
tegen:

DE GOUVERNEUR VAN ARUBA,

zetelend in Aruba,
VERWEERDER,
gemachtigde: mr. Y.F.M. Kaarsbaan (DWJZ).

PROCESVERLOOP

Bij beschikking van 7 september 2020 (hierna: de bestreden beschikking) heeft verweerder het verzoek van klaagster van 23 oktober 2019 om haar een gratificatie toe te kennen in verband met het volbracht hebben van 33 dienstjaren bij het verlaten van de overheidsdienst, afgewezen.
Hiertegen heeft klaagster bezwaar gemaakt, door indiening van een bezwaarschrift bij dit gerecht op 15 oktober 2020.
Verweerder heeft geen contramemorie ingediend noch de op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden. Het gerecht heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 maart 2021. Klaagster is verschenen bij haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door de gemachtigde voornoemd.
De uitspraak is bepaald op heden.

OVERWEGINGEN

De ontvankelijkheid

1.1
Ingevolge artikel 41, eerste lid, van de Landsverordening ambtenarenrechtspraak (hierna: La), dient het bezwaarschrift te worden ingediend binnen dertig dagen te rekenen vanaf de dag waarop de aangevallen beschikking is uitgesproken.
Het derde lid van dit artikel bepaalt dat, indien het bezwaar na de daarvoor bepaalde termijn is ingediend, de indiener niet op grond daarvan niet-ontvankelijk wordt verklaard, indien hij ten genoegen van de rechter aantoont het bezwaar te hebben ingebracht binnen dertig dagen na de dag waarop hij van de aangevallen beschikking kennis heeft kunnen dragen.
1.2
Klaagster heeft haar bezwaarschrift na het verstrijken van de in artikel 41, eerste lid, van de La gestelde termijn ingediend. Zij heeft echter aangevoerd de bestreden beschikking pas op 29 september 2020 te hebben ontvangen, hetgeen door verweerder niet is betwist. Het tegendeel blijkt ook niet uit de gedingstukken. Dit betekent dat moet worden aangenomen dat het bezwaar is ingediend binnen de in artikel 41, derde lid, van de La gestelde termijn. Klaagster is ontvankelijk in haar bezwaar.
De standpunten van partijen
2.1
Klaagster kan zich niet verenigen met de bestreden beschikking en heeft zich op het standpunt gesteld dat, nu zij op 29 oktober 2019 de overheidsdienst heeft verlaten met een diensttijd van drieëndertig jaren en tien maanden, zij voldoet aan de beleidslijn dat aan de ambtenaar die na 1 januari 2009 ’s Landsdienst verlaat met een diensttijd van meer dan 30 doch minder dan 35 jaren, een gratificatie wordt toegekend naar reden van een maandinkomen. Ze verzoekt vernietiging van de bestreden beschikking met bepaling dat verweerder binnen twee maanden een nieuwe beslissing zal nemen en met veroordeling van verweerder in de kosten van juridische bijstand.
2.2
Aan de bestreden beschikking is ten grondslag gelegd dat klaagster op 16 december 2015 haar 30-jarig ambtsjubileum heeft gevierd, zodat ze niet voldoet aan de cumulatieve voorwaarden van de regeling tot toekenning van gratificaties bij ambtsjubilea. Verweerder heeft ter zitting geconcludeerd dat het verzoek op goede gronden is afgewezen en dat het bezwaar ongegrond dient te worden verklaard.
Het geschil
3. Ter beoordeling ligt voor de vraag of verweerder op goede gronden heeft besloten om het verzoek van klaagster om toekenning van een gratificatie af te wijzen. Bij de beoordeling neemt het gerecht het volgende in aanmerking.
De relevante wet- en regelgeving
4.1
Ingevolge artikel 75 van de Landsverordening materieel ambtenarenrecht (LMA) kan de ambtenaar wegens buitengewone toewijding of bijzonder loffelijke dienstverrichting door het bevoegde gezag bij gemotiveerde beschikking worden beloond met onder andere een gratificatie, die in een kalenderjaar niet meer mag bedragen dan een maandinkomen.
4.2
Ingevolge het door het bevoegde gezag vanaf 1 januari 2009 gehanteerde beleid ter zake van het toekennen van gratificaties bij ambtsjubilea, zoals neergelegd in de circulaire van 9 juni 2009 no. DPO/433/’09, wordt met ingang van 1 januari 2009 aan een ambtenaar een gratificatie toegekend bij ambtsjubileum:
a. indien hij bij het verlaten van de dienst wegens het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd (dus met direct ingaand pensioen) of wegens medische afkeuring een diensttijd van meer dan 12½ jaar doch minder dan 25 jaar heeft volbracht. De gratificatie bedraagt een halve (½) maandinkomen.
b. bij het volbrengen van een diensttijd van 25, 30, 35 en 40 jaren. In deze gevallen bedraagt de gratificatie één (1) maandinkomen.
c. indien hij vóór 1 januari 2009 zijn 30-jarige ambtsjubileum heeft gevierd en op of na 1 januari 2009 ’s Landsdienst zal verlaten met een diensttijd van meer dan 30 doch minder dan 35 dienstjaren. Ook in dit geval bedraagt de gratificatie één (1) maandinkomen.
De feiten
5.1
Klaagster is met ingang van 20 oktober 1985 in overheidsdienst getreden.
5.2
Aan klaagster is, bij Landsbesluit van 21 november 2018, met ingang van 29 oktober 2019 eervol ontslag verleend wegens het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd.
5.3
Op 26 november 2019 heeft klaagster verzocht om haar een gratificatie toe te kennen op grond van de circulaire van 9 juni 2009, omdat zij ten tijde van haar ontslag een diensttijd had volbracht van 33 jaren en 10 maanden.
5.4
Bij bestreden beschikking is voornoemd verzoek afgewezen. In die beschikking staat – voor zover hier van belang – het volgende:
“(…) De circulaire van DPO/433/’09 bepaal[t] dat voor de groep ambtenaren die vóór1 januari 2009, hun 30 jarige ambtsjubileum hebben gevierd en [op] of na 1 januari 2009 ’s Landsdienst zullen verlaten met een diensttijd van meer dan 30 doch minder dan 35 dienstjaren, bedoelde beleidslijn blijft gelden. Deze groep landsdienaren kan alsdan bij het verlaten van de dienst aanspraak maken op een gratificatie naar reden van een maandinkomen.
U heeft op 16 december 2015 uw 30-jarig ambtsjubileum gevierd. U voldoet niet aan de circulaire van DPO/433/’09.
Uw verzoek om aan u een gratificatie toe te kennen wegens het verlaten van de dienst (…) is niet voor inwilliging vatbaar.”.
De beoordeling
6.1
Het gerecht stelt voorop dat verweerder een ambtenaar bij ambtsjubilea kan belonen met toekenning van een gratificatie. Deze toekenning is geen automatisme noch een recht van de ambtenaar, maar een discretionaire bevoegdheid van het bevoegde gezag. Dit betekent dat het gebruik van die bevoegdheid door het gerecht slechts terughoudend kan worden getoetst. Bij die toetsing dient het gerecht te beoordelen of verweerder na afweging van de betrokken belangen in redelijkheid tot de bestreden beschikking heeft kunnen komen dan wel daarbij anderszins heeft gehandeld in strijd met enige rechtsregel of met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur.
6.2
Volgens het door verweerder gehanteerde beleid (onder c) wordt aan de ambtenaar die vóór 1 januari 2009 zijn 30-jarige ambtsjubileum heeft gevierd en op of na 1 januari 2009 ’s Landsdienst heeft verlaten met een diensttijd van tussen de 30 en 35 jaren, een gratificatie ter grootte van één maandinkomen toegekend. De genoemde voorwaarden zijn cumulatief. Dit onderdeel van het beleid gold als overgangsregeling voor die ambtenaren die vóór de uitbreiding van de voorwaarden voor het toekennen van gratificaties bij ambtsjubilea, reeds hun 30-jarige ambtsjubileum hadden gevierd maar in verband daarmee geen gratificatie hadden ontvangen. Het gerecht acht dit beleid niet kennelijk onredelijk, en gesteld noch gebleken is dat verweerder het niet consequent heeft toegepast.
6.3
Nu klaagster pas op 16 december 2015 haar 30-jarige ambtsjubileum heeft gevierd, dus ná 1 januari 2009, en zij in verband hiermee een gratificatie heeft ontvangen, komt zij ingevolge het beleid niet in aanmerking voor een andere gratificatie bij het verlaten van ’s Landsdienst. De overgangsregeling is immers niet op haar van toepassing. Verweerder heeft dan ook op goede gronden het verzoek van klaagster afgewezen.
7. De slotsom is dat het bezwaar ongegrond is. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De rechter in dit gerecht:
verklaart het bezwaar ongegrond.
Deze uitspraak is gegeven door mr. N.K. Engelbrecht, rechter in ambtenarenzaken te Aruba en uitgesproken ter openbare terechtzitting van maandag 3 mei 2021, in tegenwoordigheid van de griffier.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen hoger beroep instellen bij de Raad van beroep in ambtenarenzaken. Daarbij dient de volgende termijn in acht te worden genomen:
  • Als de indiener van het hoger beroep of zijn gemachtigde bij de uitspraak aanwezig is geweest: binnen dertig dagen na de dag van de uitspraak;
  • In de andere gevallen: binnen dertig dagen na de dag van de toezending of de terhandstelling van een afschrift van de uitspraak.
Het beroepschrift moet worden ingediend bij:
De griffie van de Raad van Beroep in ambtenarenzaken
J.G. Emanstraat 51
Oranjestad
Aruba
U wordt verzocht bij het indienen van het beroepschrift het volgende in acht te nemen:
1. Leg bij het beroepschrift een afschrift over van deze uitspraak;
2. Onderteken het beroepschrift en vermeld het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener of de gemachtigde,
b. de datum van ondertekening,
c. waartegen u in hoger beroep komt,
d. waarom u het niet eens bent met deze uitspraak (de gronden van het hoger beroep).
Voor het instellen van hoger beroep is geen griffierecht verschuldigd.