ECLI:NL:OGAACMB:2021:29

Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
3 mei 2021
Publicatiedatum
25 mei 2021
Zaaknummer
AUA202001525
Instantie
Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bezwaarschrift tegen aanpassing van inkomen op grond van arbeidsongeschiktheid en toepassing van de Lvvda

In deze zaak heeft klaagster, een ambtenaar werkzaam bij de Dienst Technische Inspectie, bezwaar aangetekend tegen een landsbesluit van de Gouverneur van Aruba, dat haar inkomen aanpaste naar 90% van haar vol inkomen op basis van artikel 31, vierde lid van de Landsverordening vakantie en vrijstelling van dienst ambtenaren (Lvvda). Klaagster was langdurig arbeidsongeschikt van 2 mei 2017 tot 31 juli 2019. Het bestreden landsbesluit, gedateerd 20 mei 2020, leidde tot een inhouding op haar salaris, die klaagster betwistte. Ze stelde dat de ingangsdatum van de inhouding onjuist was en dat er geen einddatum in het besluit was opgenomen.

Het gerecht heeft de ontvankelijkheid van het bezwaar beoordeeld en vastgesteld dat klaagster tijdig bezwaar had gemaakt, ondanks dat het bezwaarschrift na de wettelijke termijn was ingediend. De rechter oordeelde dat klaagster voldoende had aangetoond dat zij tijdig bezwaar had gemaakt. Vervolgens heeft het gerecht de feiten en standpunten van beide partijen onderzocht. Klaagster betoogde dat de inhouding op haar salaris onterecht was, terwijl verweerder stelde dat de inhouding rechtmatig was op basis van de wet.

De rechter concludeerde dat de inhouding op het salaris van klaagster rechtmatig was, aangezien deze voortvloeide uit de wet en dat de inhoudingstermijn van twaalf maanden ook uit de wet volgde. De uitspraak van het gerecht was dat het bezwaar ongegrond werd verklaard, en klaagster werd geïnformeerd over de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan.

Uitspraak

Uitspraak van 3 mei 2021
Gaza nr. AUA202001525

HET GERECHT IN AMBTENARENZAKEN VAN ARUBA

UITSPRAAK
op het bezwaar van:

[Klaagster],

wonend te Aruba,
KLAAGSTER,
gemachtigde: mr. R.P. Lee,
tegen:

DE GOUVERNEUR VAN ARUBA,

zetelend te Aruba,
VERWEERDER,
gemachtigde: mr. V.M. Emerencia (DWJZ).

PROCESVERLOOP

Bij landsbesluit van 20 mei 2020 no. 8 (het bestreden landsbesluit) heeft verweerder besloten het inkomen van klaagster, met toepassing van artikel 31, vierde lid, van de Landsverordening vakantie en vrijstelling van dienst ambtenaren (Lvvda), aangepast naar reden van 90% van het vol inkomen.
Hiertegen heeft klaagster op 27 juni 2020 een bezwaarschrift ingediend.
Verweerder heeft op 8 januari 2021 stukken ingediend.
Het gerecht heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 januari 2021. Klaagster is verschenen bijgestaan door haar gemachtigde voornoemd. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde voornoemd.
Klager heeft op 21 januari 2021 een akte-uitlating ingediend.
De uitspraak is nader bepaald op heden.

OVERWEGINGEN

De ontvankelijkheid

1.1
Ingevolge artikel 41, eerste lid, van de Landsverordening ambtenarenrechtspraak (hierna: La), dient het bezwaarschrift te worden ingediend binnen dertig dagen te rekenen vanaf de dag waarop de aangevallen beschikking is uitgesproken.
Het derde lid van dit artikel bepaalt dat, indien het bezwaar na de daarvoor bepaalde termijn is ingediend, de indiener niet op grond daarvan niet-ontvankelijk wordt verklaard, indien hij ten genoegen van de rechter aantoont het bezwaar te hebben ingebracht binnen dertig dagen na de dag waarop hij van de aangevallen beschikking kennis heeft kunnen dragen.
1.2
Het bestreden landsbesluit is gedateerd 20 mei 2020. Klaagster heeft haar bezwaarschrift na het verstrijken van de in artikel 41, eerste lid, van de La gestelde termijn ingediend. Zij heeft echter onweersproken gesteld dat zij het bestreden landsbesluit op 19 juni 2020 heeft ontvangen. Verweerder heeft ter zitting aangevoerd dat klaagster niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, nu klaagster reeds bij haar salarisslip van eind mei 2020 bekend werd met de inhouding op haar salaris en niet tijdig hiertegen bezwaar heeft gemaakt. Het gerecht overweegt dat uit de door klaagster op 21 januari 2021 ingediende akte-uitlating is gebleken dat klaagster bij schrijven van 9 juni 2020 haar bezwaren tegen de inhouding op haar salaris bekend heeft gemaakt, maar dat het bezwaarschrift bij het Departamento Recurso Humano (DRH) is ingediend in plaats van bij het gerecht. Het gerecht is van oordeel dat klaagster hiermee voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zij tijdig bezwaar heeft gemaakt tegen de inhouding op haar salaris. Klaagster is, gelet op het vorenstaande, dan ook ontvankelijk in haar bezwaar.
De feiten
2.1
Klaagster is als ambtenaar werkzaam bij de Dienst Technische Inspectie (DTI).
2.2
Uit een overzicht van 25 mei 2020 van de Sociale Verzekeringsbank (SVb) blijkt dat klaagster arbeidsongeschikt was op:
Startdatum
Einddatum
Verzuimduur
Verzuimpercentage
26-02-2020
01-03-2020
5
100
11-11-2019
26-11-2019
16
100
01-10-2019
01-10-2019
1
100
23-09-2019
27-09-2019
5
100
12-08-2019
12-08-2019
1
100
27-05-2019
31-07-2019
66
25
24-05-2019
26-05-2019
3
100
15-04-2019
23-05-2019
39
25
14-04-2019
14-04-2019
1
50
12-04-2019
13-04-2019
2
100
01-10-2018
11-04-2019
193
50
04-05-2017
30-09-2018
515
100
03-05-2017
03-05-2017
1
50
02-05-2017
02-05-2017
1
100
2.3
Bij bestreden landsbesluit van 20 mei 2020 heeft verweerder besloten om het inkomen van klaagster aan te passen naar reden van 90% van het vol inkomen. In het landsbesluit staat onder meer:
“(…)
dat bij raadpleging van het Webportaal van de Sociale Verzekeringsbank is vastgesteld dat betrokkene sedert 4 mei 2017 aaneengesloten arbeidsongeschikt is.
(…)
dat gelet op het feit dat betrokkene na 4 mei 2019 nog arbeidsongeschikt is geregistreerd is conform het bovenstaande de bezoldiging van betrokkene met ingang van 1 mei 2019 aangepast naar reden van 90% van het vol inkomen;
(…)”.
De standpunten van partijen
3.1
Klaagster kan zich niet verenigen met de ingangsdatum van de inhouding op haar bezoldiging en stelt zich hierbij op het standpunt dat de ingangsdatum van de inhouding 2 mei 2019 dient te zijn en niet 1 mei 2019. Voorts betoogt klaagster dat zij sinds 31 juli 2019 niet meer langdurig ziek is geweest en dat in het bestreden landsbesluit ten onrechte geen einddatum voor de inhouding is opgenomen.
3.2
Aan het bestreden landsbesluit heeft verweerder ten grondslag gelegd dat aan klaagster sedert 1 mei 2017 vrijstelling van dienst wegens ziekte is verleend, en dat haar bezoldiging dan ook terecht als gevolg hiervan met ingang van 1 mei 2019 is verlaagd. Deze inkorting volgt, bij een voortzetting van eenzelfde de arbeidsongeschiktheid door dezelfde reden, direct uit de wet. Verweerder was derhalve bevoegd om het salaris van klaagster met ingang van 1 mei 2019 met 10% inkorten, aldus verweerder.
Het wettelijk kader
4. Ingevolge artikel 31, vierde lid, van de Landsverordeningvakantie en vrijstelling van dienst ambtenaren (Lvvda) heeft de ambtenaar gedurende een vrijstelling van dienst wegens ziekte aanspraak op een inkomen naar reden van:
I. voor een ambtenaar in vaste dienst:
a. zijn vol inkomen gedurende de eerste vierentwintig maanden;
b. negentig ten honderd van zijn vol inkomen gedurende de daaropvolgende twaalf maanden;
c. tachtig ten honderd van zijn vol inkomen gedurende de resterende maanden.
II. voor een ambtenaar in tijdelijke dienst zijn vol inkomen.
Ingevolge het vijfde lid wordt een opnieuw ingetreden verhindering tot dienstverrichting wegens ziekte voor het bepalen van de in het tweede en vierde lid genoemde termijnen als een voortzetting van de vorige verhindering beschouwd, tenzij die verhindering zich voordoet, nadat ten minste dertig kalenderdagen zijn verstreken, sedert de ambtenaar zijn dienst volledig heeft hervat.
De beoordeling
5.1
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat klaagster vanaf 2 mei 2017 tot en met 31 juli 2019 langdurig en onafgebroken arbeidsongeschikt is geweest (zie overzicht in r.o. 2.2). Uit het hierboven aangehaalde artikel 31, vierde lid, van de Lvvda vloeit voort dat klaagster aanspraak heeft op een inkomen naar reden van haar vol inkomen gedurende de eerste vierentwintig maanden van haar arbeidsongeschiktheid, te weten van 2 mei 2017 tot 2 mei 2019, en van 90% van haar vol inkomen gedurende de daaropvolgende twaalf maanden, te weten vanaf 2 mei 2019 tot 2 mei 2020. De bij bestreden landsbesluit door verweerder toegepaste inhouding op het salaris van klaagster vloeit derhalve rechtstreeks uit de wet voort.
5.2
Gelet op het vorenstaande is het gerecht van oordeel dat verweerder het bestreden landsbesluit terecht heeft genomen. Dat in het landsbesluit geen einddatum voor de inhouding is opgenomen, maakt dit niet anders nu de inhoudingstermijn van twaalf maanden ook direct uit de wet volgt. Voorts is gebleken dat klaagster op 1 augustus 2019 haar werkzaamheden heeft hervat en dat verweerder naar aanleiding hiervan de inhouding op klaagsters inkomen per 1 augustus 2019 reeds heeft teruggedraaid.
5.3
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat het bezwaar ongegrond is.

BESLISSING

De rechter in dit gerecht:
- verklaart het bezwaar ongegrond.
Deze uitspraak is gegeven door mr. M. Soffers, ambtenarenrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 3 mei 2021, in tegenwoordigheid van de griffier.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen hoger beroep instellen bij de Raad van beroep in ambtenarenzaken. Daarbij dient de volgende termijn in acht te worden genomen:
  • Als de indiener van het hoger beroep of zijn gemachtigde bij de uitspraak aanwezig is geweest: binnen dertig dagen na de dag van de uitspraak;
  • In de andere gevallen: binnen dertig dagen na de dag van de toezending of de terhandstelling van een afschrift van de uitspraak.
Het hogerberoepschrift moet worden ingediend bij:
De griffie van de Raad van Beroep in ambtenarenzaken
J.G. Emanstraat 51
Oranjestad
Aruba
U wordt verzocht bij het indienen van het hogerberoepschrift het volgende in acht te nemen:
1. Leg bij het hogerberoepschrift een afschrift over van deze uitspraak;
2. Onderteken het hogerberoepschrift en vermeld het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener of de gemachtigde,
b. de datum van ondertekening,
c. waartegen u in hoger beroep komt,
d. waarom u het niet eens bent met deze uitspraak (de gronden van het hoger beroep).
Voor het instellen van hoger beroep is geen griffierecht verschuldigd.