ECLI:NL:OGAACMB:2021:27

Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
3 mei 2021
Publicatiedatum
25 mei 2021
Zaaknummer
AUA202000938
Instantie
Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Stopzetting en terugvordering van een persoonlijke toelage van 15% in het ambtenarenrecht

In deze zaak heeft het Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba op 3 mei 2021 uitspraak gedaan over de stopzetting en terugvordering van een persoonlijke toelage van 15% die aan klager was toegekend. Klager, werkzaam als senior binnendienst medewerker bij de Dienst Landmeetkunde en Vastgoedregistratie, ontving deze toelage in verband met extra werkzaamheden. De Minister van Ruimtelijke Ontwikkeling, Infrastructuur en Milieu, verweerder in deze zaak, heeft op 26 februari 2020 besloten de toelage met ingang van 1 november 2019 stop te zetten en de te veel ontvangen toelage over de periode van 1 november 2017 tot 1 november 2019 terug te vorderen. Klager heeft bezwaar gemaakt tegen deze beslissing, maar het gerecht heeft geoordeeld dat klager wist of redelijkerwijs had moeten weten dat hij ten onrechte de toelage ontving. Het gerecht heeft vastgesteld dat de werkzaamheden waarvoor de toelage was toegekend, niet meer werden verricht na de kabinetswisseling in november 2017. Klager heeft niet kunnen aantonen dat hij nog extra werkzaamheden verrichtte die rechtvaardigden dat hij de toelage bleef ontvangen. De terugvordering is binnen de wettelijke termijn van twee jaar aangekondigd, waardoor het gerecht oordeelt dat verweerder niet in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel heeft gehandeld. Het bezwaar van klager is ongegrond verklaard.

Uitspraak

Uitspraak van 3 mei 2021
Gaza nr. AUA202000938

HET GERECHT IN AMBTENARENZAKEN VAN ARUBA

UITSPRAAK
op het beroep in de zin van
de Landsverordening ambtenarenrechtspraak (La) van:

[Klager],

wonend in Aruba,
KLAGER,
gemachtigde: mr. E. Duijneveld,
gericht tegen:

DE MINISTER VAN RUIMTELIJKE ONTWIKKELING, INFRASTRUCTUUR EN MILIEU,

zetelend in Aruba,
VERWEERDER,
gemachtigde: mr. M. P. Jansen (DWJZ).

PROCESVERLOOP

Bij ministeriële beschikking van 26 februari 2020 (hierna de bestreden beschikking) heeft verweerder besloten de aan klager toegekende persoonlijke toelage met ingang van 1 november 2019 stop te zetten en de te veel ontvangen toelage over de periode van 1 november 2017 tot 1 november 2019 terug te vorderen.
Op 20 maart 2020 heeft klager hiertegen bezwaar gemaakt door indiening van een bezwaarschrift bij het gerecht.
Het gerecht heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 december 2020. Klager is verschenen bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door de gemachtigde voornoemd.
Verweerder heeft bij akte van 18 januari 2021 zich nader uitgelaten.
Klager heeft hierop bij akte van 1 maart 2021 gereageerd.
De uitspraak is bepaald op heden.

OVERWEGINGEN

De ontvankelijkheid

1.1
Ingevolge artikel 41, eerste lid, van de Landsverordening ambtenarenrechtspraak (hierna: La), dient het bezwaarschrift te worden ingediend binnen dertig dagen te rekenen vanaf de dag waarop de aangevallen beschikking is uitgesproken.
Het derde lid van dit artikel bepaalt dat, indien het bezwaar na de daarvoor bepaalde termijn is ingediend, de indiener niet op grond daarvan niet-ontvankelijk wordt verklaard, indien hij ten genoegen van de rechter aantoont het bezwaar te hebben ingebracht binnen dertig dagen na de dag waarop hij van de aangevallen beschikking kennis heeft kunnen dragen.
1.2
Klager heeft zijn bezwaarschrift na het verstrijken van de in artikel 41, eerste lid, van de La gestelde termijn ingediend. Hij heeft echter aangevoerd de bestreden beschikking pas op 17 maart 2020 te hebben ontvangen, hetgeen door verweerder niet is betwist. Het tegendeel blijkt ook niet uit de gedingstukken. Dit betekent dat moet worden aangenomen dat het bezwaar is ingediend binnen de in artikel 41, derde lid, van de La gestelde termijn. Klager is ontvankelijk in zijn bezwaar.
De feiten
2.1
Klager is als senior binnendienst medewerker werkzaam bij Dienst Landmeetkunde en Vastgoedregistratie (DLV).
2.2
Bij ministeriële beschikking van 1 december 2013 (no. DIP/680), (de MB), heeft de Minister van Integratie, Infrastructuur en Milieu met verwijzing naar het schrijven van de Directeur Infrastructuur en Planning (DIP) van 28 november 2013, besloten klager met ingang van 1 januari 2013 een persoonlijke toelage van 15% per maand toe te kennen in verband met het verrichten van extra werkzaamheden naast zijn eigenlijke werkzaamheden. Hierbij is overwogen dat:
- in het voorbereidingstraject van uitgifte van woningbouwpercelen en percelen voor commercieel doeleinde op doeltreffende wijze gebruikt wordt gemaakt van de ondersteuning van klager van de DLV bij de perceelvaststelling gerelateerd aan de werkelijke situatie in het veld;
- de ondersteuning en expertise van klager ook veelvuldig van pas komt bij de oplossingen van grondzaken die te maken hebben met vele projecten die vallen binnen het regeerprogramma “Producto Aruba”;
- veelvuldig gebruik is gemaakt van de diensten van klager bij het regelen van grondzaken betrekkinghebbende op ringweg 3;
- klager zijn expertise en ondersteuning geeft naast zijn andere dagelijkse werkzaamheden bij de DLV;
- zijn bijdrage een tijdelijke verzwaring inhoudt van zijn reguliere werkzaamheden voor de dienst.
2.3
Op 28 oktober 2019 schrijft de directeur van de DLV aan de directeur van de DIP dat de in de MB genoemde werkzaamheden van klager niet zijn gelogd. De directeur verzoekt de DIP te berichten of er nog gebruik wordt gemaakt van de ondersteuning van klager.
2.4
Op 5 november 2019 schrijft de Directeur van de DIP aan de DRH dat er geen sprake is van (extra) ondersteunende werkzaamheden van klager aan de DIP. De directeur meent dat de toelage onterecht wordt uitbetaald en verzoekt stopzetting van de uitbetaling van de toelage bij constatering van onrechtmatigheid en terugvordering van hetgeen onterecht is uitbetaald.
2.5
Bij schrijven van 18 november 2019 (DRH/17507) heeft het Departamento Recurso Humano (DRH) klager bericht dat de toelage van 15% met ingang van 1 november 2019 wordt stopgezet en dat de teveel ontvangen toelage ad. Afl 22.986,- over de periode van 1 november 2017 tot 1 november 2019 wordt teruggevorderd.
2.6
Bij schrijven van 9 januari 2020 adviseert het DRH verweerder de stopzetting van de toelage van 15% met ingang van 1 november 2019 vast te leggen. In dit advies is het volgende opgenomen:
“Klager ontvangt met ingang van 1 januari 2013 een aanvullende bezoldiging van 15% (ter grootte van Afl 975,75) vanwege de door hem t.b.v. de Infra Adviesgroep alsook voor de DIP verrichten voorbereidingswerkzaamheden verband houdende met landmeetkundige werkzaamheden. Uit het schrijven van de directeur van de DIP is vernomen dat de ondersteuning van klager zoals bedoeld in de MB van 1 december 2013 geen sprake is en ten onrechte is uitbetaald c.q. is toegekend. (..)
De door klager teveel ontvangen 15% toelage over de periode van november 2017 tot 1 november 2019 ten bedrage van Afl 22.986,- dient teruggevorderd te worden. (..)
Klager wist (behorende te weten) dat hij niet meer dagelijks werkzaam was om voor de DIP landmeetkundige werkzaamheden uit te voeren, en wist dat onterecht een toelage aan hem werd uitbetaald na de wisseling regering.”.
De standpunten van partijen
3.1
Klager kan zich niet verenigen met de bestreden beschikking. Klager stelt zich op het standpunt dat de toelage terecht is uitbetaald omdat hij de extra werkzaamheden waarvoor hij de toelage ontvangt, heeft verricht en is blijven verrichten. Klager krijgt nog altijd opdrachten vanuit de DIP. Klager heeft erop gewezen dat hij op 9 januari 2020, 28 januari 2020, 3 februari 2020 extra werkzaamheden heeft verricht in opdracht van de DIP. Klager meent dat de bestreden beschikking in strijd is met de rechtszekerheid, nu verweerder met terugwerkende kracht over een periode van twee jaar de toelage terugvordert.
3.2
Verweerder stelt zich op het standpunt dat klager wist of behoorde te weten dat hij de DIP niet meer ondersteunt met landmeetkundige werkzaamheden en dat aan hem vanaf de kabinetswisseling onterecht een persoonlijke toelage werd uitbetaald. De door klager aangevoerde extra werkzaamheden behoren tot zijn normale takenpakket.
De beoordeling
4.1
Ter zitting heeft de gemachtigde van klager desgevraagd te kennen gegeven dat het bezwaar van klager zich alleen richt tegen de terugvordering van de reeds uitbetaalde toelage en niet tegen de stopzetting van de toelage. Gelet hierop zal het gerecht slechts beoordelen of verweerder op goede gronden heeft besloten tot het terugvorderen van de ontvangen persoonlijke toelage over de periode van 1 november 2017 tot 1 november 2019.
4.2
Naar vaste jurisprudentie mag een bestuursorgaan, op grond van het algemeen rechtsbeginsel, dat hetgeen onverschuldigd is betaald kan worden teruggevorderd, tot terugvordering van te veel betaald salaris overgaan, tenzij andere algemene rechtsbeginselen zich daartegen verzetten. In een situatie waarin de (gewezen) ambtenaar wist of redelijkerwijs had kunnen weten dat hij te veel ontving, kan een bestuursorgaan in beginsel hetgeen aan betrokkene onverschuldigd is betaald gedurende twee jaren na de dag van uitbetaling terugvorderen. Deze termijn kan tot vijf jaren worden verlengd indien de gemaakte fout door toedoen van betrokkene is ontstaan.
4.3
Het gerecht ziet zich eerst voor de vraag gesteld of voldoende vast is komen te staan dat de toelage over de periode van 1 november 2017 tot 1 november 2019 onverschuldigd is betaald. Het gerecht beantwoordt deze vraag bevestigend. Verweerder heeft op goede gronden geconcludeerd dat klager vanaf 1 november 2017 de extra werkzaamheden zoals omschreven in de MB niet meer verricht. Verweerder heeft zich kunnen baseren op de brief van de directeur van de DIP van 5 november 2019 waarin hij schrijft dat er geen sprake is van ondersteuning van klager aan de DIP en het advies van het DRH. Voorts heeft verweerder ter zitting naar voren gebracht dat de in de MB vermelde projecten alsmede de Infra Adviesgroep na de regeringswisseling in november 2017 zijn gestopt zodat klager daarvoor geen werkzaamheden meer heeft kunnen uitvoeren. Klager heeft niet betwist dat na de regeringswisseling de in de MB genoemde projecten zijn gestopt en de Infra Adviesgroep is opgeheven. De stelling van klager dat hij andere extra werkzaamheden is blijven verrichten en daarom recht heeft op de toelage, volgt het gerecht niet. Nog daargelaten dat klager niet aannemelijk heeft gemaakt dat de door hem aangehaalde incidentele werkzaamheden niet vallen onder zijn normale takenpakket als senior binnendienst medewerker DLV, zijn de door klager opgevoerde opdrachten geen werkzaamheden zoals omschreven in de MB.
4.4
Gelet op hetgeen onder 4.3 is overwogen heeft verweerder kunnen concluderen dat klager wist of redelijkerwijs had moeten weten dat hij vanaf 1 november 2017 ten onrechte een toelage van 15% voor extra werkzaamheden uitbetaald heeft gekregen. Verweerder was derhalve bevoegd de bezoldiging terug te vorderen.
4.5
Bij brief van 18 november 2019 heeft het DRH klager in kennis gesteld dat met ingang van 1 november 2019 de toelage wordt stopgezet en de teveel ontvangen toelage over de periode van 1 november 2017 tot 1 november 2019 zal worden teruggevorderd. Klager dient met de afdeling Payroll contact te nemen om een betalingsregeling aan te gaan. Klager is derhalve vanaf 18 november 2019 op de hoogte dat verweerder voornemens is de onverschuldigde betaling terug te vorderen. Nu verweerder binnen een termijn van twee jaar de terugvordering van de onverschuldigd betaalde toelages heeft aangekondigd, heeft verweerder niet in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel gehandeld. Het betoog faalt.
5. Het bezwaar is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De rechter in dit gerecht:
- verklaart het bezwaar ongegrond.
Deze uitspraak is gegeven door mr. M. Soffers, ambtenarenrechter, en uitgesproken ter zitting van 3 mei 2021 in aanwezigheid van de griffier.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen hoger beroep instellen bij de Raad van beroep in ambtenarenzaken. Daarbij dient de volgende termijn in acht te worden genomen:
  • Als de indiener van het hoger beroep of zijn gemachtigde bij de uitspraak aanwezig is geweest: binnen dertig dagen na de dag van de uitspraak;
  • In de andere gevallen: binnen dertig dagen na de dag van de toezending of de terhandstelling van een afschrift van de uitspraak.
Het hogerberoepschrift moet worden ingediend bij:
De griffie van de Raad van Beroep in ambtenarenzaken
J.G. Emanstraat 51
Oranjestad
Aruba
U wordt verzocht bij het indienen van het hogerberoepschrift het volgende in acht te nemen:
1. Leg bij het hogerberoepschrift een afschrift over van deze uitspraak;
2. Onderteken het hogerberoepschrift en vermeld het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener of de gemachtigde,
b. de datum van ondertekening,
c. waartegen u in hoger beroep komt,
d. waarom u het niet eens bent met deze uitspraak (de gronden van het hoger beroep).