In deze zaak heeft het Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba uitspraak gedaan over het bezwaar van drie klagers tegen de toekenning van een autotoelage door de Minister van Financiën, Economische Zaken en Cultuur. De klagers, werkzaam als douaneambtenaren, hadden bezwaar gemaakt tegen de hoogte van de autotoelage van Afl. 300,- per maand, die hen was toegekend voor het gebruik van hun eigen auto ten behoeve van hun werkzaamheden. De klagers stelden dat zij in aanmerking kwamen voor een hogere vergoeding van Afl. 700,- per maand, omdat zij regelmatig gebruik maakten van hun auto voor controlewerkzaamheden.
Het gerecht heeft vastgesteld dat de klagers hun bezwaarschriften tijdig hebben ingediend en dat zij ontvankelijk zijn in hun bezwaar. Vervolgens heeft het gerecht de argumenten van beide partijen gewogen. De klagers voerden aan dat de bestreden beschikking niet in overeenstemming was met de geldende regelgeving en dat het toegekende bedrag niet correct was. De verweerder, de Minister, heeft echter betoogd dat de toekenning van de autotoelage op basis van de beschikbare informatie en conform het vigerende beleid is gedaan.
Het gerecht heeft geoordeeld dat de Minister zich op goede gronden heeft gebaseerd op het voorstel van de directeur van de DAD en het advies van DRH. Het gerecht heeft geconcludeerd dat de klagers niet voldoende hebben aangetoond dat zij recht hebben op een hogere autotoelage dan Afl. 300,- per maand. De slotsom was dat het bezwaar van de klagers ongegrond werd verklaard, en er werd geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.