ECLI:NL:OGAACMB:2021:23

Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
22 maart 2021
Publicatiedatum
19 mei 2021
Zaaknummer
AUA202100119
Instantie
Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag uit overheidsdienst wegens willekeurig verbreken van het dienstverband met betrekking tot ambtenaar bij de Directie Scheepvaart

In deze zaak heeft het Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba uitspraak gedaan over het ontslag van een ambtenaar, klager, die in dienst was bij de Directie Scheepvaart. Klager was ontslagen op grond van het willekeurig verbreken van zijn dienstverband, zoals vastgesteld door de Gouverneur van Aruba. Het ontslag ging in op 24 september 2020, na een reeks van dienstinstructies die klager niet had opgevolgd. Klager had bezwaar gemaakt tegen het ontslag, stellende dat hij sinds 1 april 2011 arbeidsongeschikt was en dat verweerder had verzuimd om hem te herkeuren. Het gerecht oordeelde dat klager niet aan de dienstinstructies had voldaan en dat de gevolgen van zijn keuze om niet te verschijnen voor zijn rekening kwamen. Het gerecht concludeerde dat het ontslag terecht was verleend, omdat klager zijn dienstverband willekeurig had verbroken. De uitspraak werd gedaan op 22 maart 2021, waarbij het bezwaar van klager ongegrond werd verklaard.

Uitspraak

Uitspraak van 22 maart 2021
Gaza nr. AUA202100119

HET GERECHT IN AMBTENARENZAKEN VAN ARUBA

UITSPRAAK
in de zaken van:

[Klager],

wonend te Aruba,
KLAGER,
gemachtigde: de advocaat mr. E.M.J. Cafarzuza,
tegen:

de Gouverneur van Aruba,

zetelend te Aruba,
VERWEERDER,
gemachtigde: mr. V.M. Emerencia (DWJZ).

PROCESVERLOOP

Bij landsbesluit van 7 december 2020, no. 9, (het bestreden landsbesluit) heeft verweerder besloten klager met toepassing van artikel 98, eerste lid, aanhef en onder h, juncto het tweede lid van de Landsverordening materieel ambtenarenrecht (Lma) met ingang van 24 september 2020, ontslag uit overheidsdienst te verlenen wegens het willekeurig verbreken van het dienstverband.
Hiertegen heeft klager bezwaar gemaakt door indiening van een bezwaarschrift op 15 januari 2021 bij dit gerecht. Dit bezwaar is geregistreerd onder zaaknummer AUA202100119.
Op 15 januari 2021 heeft klager zich tevens tot het gerecht gewend met een verzoek tot het treffen van een voorziening bij voorraad. Dit verzoek is geregistreerd onder zaaknummer AUA202100120.
Verweerder heeft op 18 februari 2021 producties ingediend.
De zaken zijn gelijktijdig behandeld ter zitting van 22 februari 2021, alwaar zijn verschenen klager bijgestaan door zijn gemachtigde voornoemd. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Klager heeft het verzoek met zaaknummer AUA202100120 ter zitting ingetrokken.
De uitspraak in het bezwaar met zaaknummer AUA202100119 is bepaald op heden.

OVERWEGINGEN

De ontvankelijkheid

1.1
Ingevolge artikel 41, eerste lid, van de Landsverordening ambtenarenrechtspraak (hierna: La), dient het bezwaarschrift te worden ingediend binnen dertig dagen te rekenen vanaf de dag waarop de aangevallen beschikking is uitgesproken.
Het derde lid van dit artikel bepaalt dat, indien het bezwaar na de daarvoor bepaalde termijn is ingediend, de indiener niet op grond daarvan niet-ontvankelijk wordt verklaard, indien hij ten genoegen van de rechter aantoont het bezwaar te hebben ingebracht binnen dertig dagen na de dag waarop hij van de aangevallen beschikking kennis heeft kunnen dragen.
1.2
Klager heeft zijn bezwaarschrift na het verstrijken van de in artikel 41, eerste lid, van de La gestelde termijn ingediend. Hij heeft echter aangevoerd het bestreden landsbesluit pas op 17 december 2020 te hebben ontvangen, hetgeen door verweerder niet is betwist. Het tegendeel blijkt ook niet uit de gedingstukken. Dit betekent dat moet worden aangenomen dat het bezwaar is ingediend binnen de in artikel 41, derde lid, van de La gestelde termijn. Het bezwaar is ontvankelijk.
Standpunten van partijen
2.1
Klager kan zich niet verenigen met het hem gegeven ontslag en stelt zich daarbij op het standpunt dat hij sinds 1 april 2011 onafgebroken arbeidsongeschikt is. Verweerder had dan ook, alvorens tot het bestreden landsbesluit te komen, eerst moeten nagaan wat de huidige gezondheidssituatie van klager is en of klager in een andere functie binnen het overheidsapparaat geplaatst kan worden. Verweerder heeft zonder een herkeuring geconcludeerd dat klager arbeidsgeschikt zou zijn en hem onterecht ontslag verleend op grond van artikel 98, eerste lid, aanhef en onder h, van de Lma, aldus klager.
2.2
Aan de bestreden beschikking is ten grondslag gelegd dat op 23 september 2020 is geconstateerd dat klager willekeurig zijn dienstverband heeft verbroken. Ter onderbouwing daarvan is in de bestreden beschikking - samengevat - overwogen dat zeer intensief is getracht om klager te herplaatsen, maar dat klager hoewel hem daartoe dienstinstructies waren gegeven zich nimmer heeft gemeld om zijn werkzaamheden aan te vangen.
Het geschil
3. Ter beoordeling ligt in deze zaak voor de vraag of verweerder terecht heeft geconstateerd dat klager zijn dienstverband willekeurig heeft verbroken. Bij de beoordeling neemt het gerecht het volgende in aanmerking.
Het wettelijk kader
4. Ingevolge artikel 98, eerste lid aanhef en onder h, van de Landsverordening materieel ambtenarenrecht (Lma) kan de ambtenaar worden ontslagen op grond van het willekeurig verbreken van het dienstverband door de ambtenaar.
Ingevolge het tweede lid van voornoemd artikel wordt een dergelijk ontslag steeds eervol verleend en gaat het niet vroeger in dan de dag, volgende op die, waarop de reden voor het ontslag voor het eerst is geconstateerd.
De feiten
5.1
Klager is ambtenaar werkzaam bij de Directie Scheepvaart in de functie van administratief medewerker.
5.2
Bij brief van de Geneeskundige Commissie van de Sociale Verzekeringsbank (SVb) van 1 april 2011 is klager medisch ongeschikt verklaard voor het verrichten van zijn functie.
5.3
Bij landsbesluit van 30 november 2011 is het inkomen van klager, met toepassing van artikel 31, vierde lid van de Landsverordening vakantie en vrijstelling van dienst ambtenaren (Lvvda), met ingang van 24 augustus 2011, aangepast naar reden van 90% van zijn vol inkomen voor de daarop volgende 12 maanden.
5.4
Bij landsbesluit van 5 juni 2012 is besloten klager met ingang van 9 januari 2012 bij de Directie Scheepvaart in activiteit te herstellen en zijn bezoldiging aan te passen naar 100%
5.5
Op 2 februari 2012 bericht het managementteam van de Directie Scheepvaart aan het Departamento di Recurso Humano (DRH) dat klager per 9 januari 2012 zijn werkzaamheden heeft hervat.
5.6
Op 2 oktober 2012 schrijft het managementteam van de Directie Scheepvaar aan het DRH en verweerder dat er bij klager sprake is van langdurig ziekteverzuim. Dat klager in maart 2012 na een langdurige arbeidsongeschiktheid weer op het werk is verschenen en dat hij niet in staat is zijn taken bij de afdeling Inspectie naar behoren te kunnen uitvoeren. Er is geen mogelijkheid om hem een aangepaste functie aan te bieden. Het managementteam van de Directie Scheepvaart vraagt verweerder om advies in te winnen bij het DRH om tot een oplossing te geraken.
5.7
Bij brief van 8 april 2013 heeft de minister, op het advies van het DRH, de directeur van de SVb verzocht om klager spoedig te doen onderwerpen aan een geneeskundig onderzoek ingevolge artikel 53a van de Lvvda teneinde na te gaan of hij medisch geschikt is voor de verdere uitoefening van zijn functie bij de Dienst Scheepvaart.
5.8
Bij brief van 30 december 2019 is aan klager onder meer bericht dat hij als een herplaatsingskandidaat wordt aangemerkt, dat hij wordt gesommeerd om zich op 14 januari 2020 om 15.00 uur te melden bij het DRH voor een gesprek, en dat indien er geen sprake is van actieve deelneming aan het herplaatsingsonderzoek dit wordt aangemerkt als dienstweigering.
5.9
Bij brief van 15 januari 2020 is aan klager wederom bericht dat hij een herplaatsingskandidaat is en dat het DRH bezig is met een herplaatsingsonderzoek om hem een passende functie aan de bieden binnen het overheidsapparaat. Klager werd hierbij wederom gesommeerd om zich op 17 januari 2020 om 13.30 uur in het belang van het herplaatsingsonderzoek bij het DRH voor een gesprek te melden. Tevens is klager hierbij onder meer bericht dat van hem als herplaatsingskandidaat wordt verwacht dat hij aantoonbaar actief deelneemt aan het herplaatsingsonderzoek, en dat hij onder meer bereikbaar moet zijn, gehoor dient te geven aan de sommaties en tijdens de gesprekken mogelijke vacatures bespreekt. Voorts is aan hem bericht dat indien er geen sprake is van actieve deelneming aan het herplaatsingsonderzoek, de aanspraak op een passende functie vervalt en wordt geacht dat klager het dienstverband willekeurig verbreekt waarna hij op grond van artikel 98, eerste lid, aanhef en onder h, van de Lma wordt ontslagen.
5.1
Bij brief van 18 september 2020 is klager bericht dat hij zich op maandag 21 september 2020 om 12.00 uur bij de Directie Volksgezondheid (DVG) moet melden om, beginnende met de volgende drie weken, werkzaamheden uit te voeren voor het Land. Voorts is hem bericht dat indien hij geen gehoor geeft aan deze dienstinstructie of hij zich niet voldoende inzet met betrekking tot de werkzaamheden, dit als willekeurig verbreken van zijn dienstverband wordt beschouwd, waarna hij ontslagen zal worden op grond van artikel 98, eerste lid, aanhef en onder h, van de Lma.
5.11
Bij het bestreden landbesluit heeft verweerder klager met ingang van 24 september 2020 eervol ontslag uit de dienst verleend wegens het willekeurig verbreken van het dienstverband.
De beoordeling
6.1
Klagers stelling dat verweerder hem ten onrechte werkzaamheden heeft opgedragen omdat hij sinds 1 april 2011 onafgebroken arbeidsongeschikt is geweest en verweerder verzuimd heeft hem te herkeuren, slaagt niet. Klager is immers bij landsbesluit van 5 juni 2012 met ingang van 9 januari 2012 bij de Directie Scheepvaart in activiteit hersteld waarbij tevens klagers bezoldiging is aangepast naar 100%. Hiertegen heeft klager geen rechtsmiddelen aangewend. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting blijkt voorts dat klager op 9 januari 2012 zijn werkzaamheden heeft aanvangen. Klager was er derhalve van op de hoogte dat hij niet langer als arbeidsongeschikt stond geregistreerd. Dat klager, zoals hij stelt, door de directeur naar huis is gestuurd en dat het managementteam van de Directie Scheepvaart in zijn brief van 2 oktober 2012 mededeelt dat klager wegens gezondheidsproblemen niet in staat was zijn taken uit te voeren, maakt niet dat klager daardoor arbeidsongeschikt is verklaard. Daarvoor is immers nodig dat klager zich ziek meldt bij de SVb, die de arbeidsgeschiktheid van klager dient te beoordelen. Klager heeft dat nagelaten. Verweerder heeft onweersproken gesteld dat klager zich slechts eenmalig, te weten op 16 april 2012, voor een dag heeft ziekgemeld.
Ook op grond van zijn salarisstrook heeft klager kunnen afleiden dat dat hij niet als arbeidsongeschikt stond geregistreerd omdat zijn bezoldiging volledig werd uitbetaald. Nu klager vanaf oktober 2012 niet arbeidsongeschikt maar ook niet werkzaam was, heeft het voor hem derhalve duidelijk moeten zijn geweest dat hij door verweerder in de overtolligheidspool was geplaatst. Klager heeft op geen enkel moment aangegeven dat hij arbeidsongeschikt was en ten onrechte in de overtolligheidspool was geplaatst. Aan klager kan worden toegegeven dat niet is gebleken dat de SVb gevolg heeft gegeven aan het verzoek van de minister bij brief van 8 april 2013 om klager geneeskundig te onderzoeken, echter gelet op het voorgaande kan klager aan hieraan niet het gerechtvaardigd vertrouwen ontlenen dat hij vanaf 1 april 2011 onafgebroken als arbeidsongeschikt is aangemerkt.
6.2
Niet in geschil is dat verweerder bij brief van 30 december 2019 klager een dienstinstructie heeft opgelegd om zich op 14 januari 2020 om 15.00 uur bij het DRH te melden voor een gesprek in verband met een herplaatsingsonderzoek. Klager heeft aangegeven bekend te zijn met deze brief, doch heeft klager aan deze dienstinstructie niet voldaan. Verweerder heeft vervolgens bij brief van 15 januari 2020 klager een tweede dienstinstructie opgelegd om zich te melden bij het DRH op 17 januari 2020 om 13.30 uur en klager daarbij te kennen gegeven dat het niet voldoen aan deze dienstinstructie zal worden beschouwd als het willekeurig verbreken van het dienstverband. Klager heeft zich wederom niet op de aangezegde dag bij het DRH gemeld, en zich evenmin ziekgemeld of vakantie opgevraagd. Vervolgens is klager bij brief van 18 september 2020 opgeroepen om zich op 21 september 2020 om 12.00 uur bij de DVG te melden om werkzaamheden te verrichten voor het Land, en is klager daarbij wederom te kennen gegeven dat het niet voldoen aan deze dienstinstructie zal worden beschouwd als het willekeurig verbreken van het dienstverband waarna hij ontslagen zal worden. Klager is weliswaar verschenen maar vertrokken zonder verdere instructies af te wachten. Klager heeft een laatste sommatie gekregen om zich op 23 september 2020 bij het DRH te melden. Klager is toen niet in persoon verschenen. Dat klager vanwege een geldige reden niet aan de dienstinstructies heeft voldaan, is naar het oordeel van het gerecht uit de stukken noch het verhandelde ter zitting gebleken. Klager kan niet naar eigen inzicht verkiezen zich niet te melden. Voor zijn eenzijdige beslissing om niet te verschijnen bestaat dan ook geen enkele rechtvaardiging. Voor zover klager meent dat hij arbeidsongeschikt is, had het op zijn weg gelegen zich ziek te melden bij de Svb, hetgeen klager heeft nagelaten.
6.3
Gelet op het vorenstaande is het gerecht van oordeel dat de gevolgen van de keuze van klager om niet aan de dienstinstructies te voldoen, dan ook voor klagers rekening en risico komen. Nu klager niet aan de vorenvermelde dienstopdrachten heeft voldaan, is het gerecht van oordeel dat verweerder terecht heeft geconstateerd dat klager zijn dienstverband willekeurig heeft verbroken. Gelet op artikel 98, tweede lid, van de Lma was verweerder bevoegd klager te ontslaan op grond van het willekeurig verbreken van het dienstverband.
6.4
In geschil is ten slotte alleen nog de vraag of de ingangsdatum van het aan klager bij het bestreden landsbesluit verleende ontslag terecht op 24 september 2020 is bepaald. Conform artikel 98, tweede lid, van de Lma gaat een ontslag vanwege het willekeurig verbreken van het dienstverband niet vroeger in dan de dag volgende op die waarop de reden voor het ontslag voor het eerst is geconstateerd. Gelet op de stukken en het verhandelde ter zitting is het gerecht van oordeel dat nu klager zich na de 3de bij brief 18 september 2020 opgelegde dienstinstructie zich niet bij de DVG heeft gemeld, verweerder op 21 september 2020 voor het eerst de reden voor het ontslag heeft kunnen constateren. Het ontslag is derhalve terecht met ingang van 24 september 2020 verleend.
7. Het vorenstaande leidt dan ook tot de conclusie dat het bezwaar ongegrond is.

BESLISSING

De rechter in dit gerecht:
- verklaart het bezwaar ongegrond.
Deze beslissing is gegeven door mr. M. Soffers, ambtenarenrechter, en wordt geacht in het openbaar te zijn uitgesproken op maandag 22 maart 2021, in tegenwoordigheid van de griffier.
Tegen de uitspraak op het verzoek ex artikel 94 van de Landsverordening ambtenrenrechtspraak staat geen voorziening open.
Tegen de uitspraak op het bezwaar ex artikel 35 van de Landsverordening ambtenarenrechtspraak kunnen beide partijen hoger beroep instellen bij de Raad van beroep in ambtenarenzaken. Daarbij dient de volgende termijn in acht te worden genomen:
  • Als de indiener van het hoger beroep of zijn gemachtigde bij de uitspraak aanwezig is geweest: Binnen dertig dagen na de dag van de uitspraak;
  • In de andere gevallen: Binnen dertig dagen na de dag van de toezending of de terhandstelling van een afschrift van de uitspraak.
Het beroepschrift moet worden ingediend bij:
De griffie van de Raad van Beroep in ambtenarenzaken
J.G. Emanstraat 51
Oranjestad
Aruba
U wordt verzocht bij het indienen van het beroepschrift het volgende in acht te nemen:
1. Leg bij het beroepschrift een afschrift over van deze uitspraak;
2. Onderteken het beroepschrift en vermeld het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener of de gemachtigde,
b. de datum van ondertekening,
c. waartegen u in hoger beroep komt,
d. waarom u het niet eens bent met deze uitspraak (de gronden van het hoger beroep).
Voor het instellen van hoger beroep is geen griffierecht verschuldigd.