ECLI:NL:OGAACMB:2021:19

Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
22 februari 2021
Publicatiedatum
14 mei 2021
Zaaknummer
AUA202001575
Instantie
Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een ministeriële beschikking inzake tijdelijke plaatsing van een ambtenaar in de functie van Chef Bureau Bedrijfsvoering

In deze zaak heeft het Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba uitspraak gedaan op het bezwaar van klaagster, een ambtenaar werkzaam bij het Korps Politie Aruba, tegen een ministeriële beschikking van 19 februari 2020. Deze beschikking betrof de tijdelijke plaatsing van klaagster in de functie van Chef Bureau Bedrijfsvoering met een proefperiode van zes maanden, ingaande op 1 januari 2016. Klaagster heeft bezwaar gemaakt tegen deze beschikking, stellende dat zij niet op de hoogte was van de proeftijd en dat de beschikking in strijd was met de beginselen van behoorlijk bestuur. Het gerecht heeft de ontvankelijkheid van het bezwaar beoordeeld en vastgesteld dat klaagster haar bezwaarschrift tijdig had ingediend, ondanks dat dit na de reguliere termijn was gebeurd. Klaagster heeft aangevoerd dat er geen verplichte overplaatsing was en dat haar collega's wel definitief in de functie waren benoemd.

Tijdens de zitting op 11 januari 2021 heeft het gerecht de zaak behandeld, waarbij klaagster werd bijgestaan door haar gemachtigde. Het gerecht heeft overwogen dat de bestreden beschikking een vastlegging is van de feitelijke plaatsing van klaagster en dat er geen strijd is met enige rechtsregel of de beginselen van behoorlijk bestuur. Het beroep op het gelijkheidsbeginsel werd verworpen, omdat klaagster dit pas ter zitting naar voren had gebracht en onvoldoende onderbouwd had. Uiteindelijk heeft het gerecht het bezwaar ongegrond verklaard, met de mogelijkheid voor beide partijen om in hoger beroep te gaan bij de Raad van beroep in ambtenarenzaken.

Uitspraak

Uitspraak van 22 februari 2021
GAZA nr. AUA202001575

HET GERECHT IN AMBTENARENZAKEN VAN ARUBA

UITSPRAAK
op het bezwaar van:

[Klaagster],

wonend in Aruba,
KLAAGSTER,
gemachtigde: mr. R.P. Lee,
gericht tegen:

de Minister van Justitie, Veiligheid en Integratie,

zetelend in Aruba,
VERWEERDER,
gemachtigde: mr. C.L. Geerman (DWJZ).

PROCESVERLOOP

Bij ministeriële beschikking van 19 februari 2020 (de bestreden beschikking) heeft verweerder besloten om klaagster met ingang van 1 januari 2016 tijdelijk intern te plaatsen bij de afdeling politiedistrict Oranjestad, bureau politiële bedrijfsvoering, in de functie van chef politiële bedrijfsvoering voor een proefperiode van zes maanden.
Hiertegen heeft klaagster op 4 juli 2020 bezwaar gemaakt bij het gerecht.
Het gerecht heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 januari 2021. Klaagster is verschenen bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door de gemachtigde voornoemd.
De uitspraak is bepaald op heden.

OVERWEGINGEN

De ontvankelijkheid

1.1
Ingevolge artikel 41, eerste lid, van de Landsverordening ambtenarenrechtspraak (hierna: de La), dient het bezwaarschrift te worden ingediend binnen dertig dagen te rekenen vanaf de dag waarop de aangevallen beschikking is uitgesproken. Het derde lid van voornoemd artikel van de La bepaalt dat, indien het bezwaar na de daarvoor bepaalde termijn is ingediend, de indiener niet op grond daarvan niet-ontvankelijk wordt verklaard, indien hij ten genoegen van de rechter aantoont het bezwaar te hebben ingebracht binnen dertig dagen na de dag waarop hij van de aangevallen beschikking heeft kunnen kennis dragen.
1.2
Klaagster heeft haar bezwaarschrift na het verstrijken van de in artikel 41, eerste lid, van de La gestelde termijn ingediend. Zij heeft echter aangevoerd pas op 26 juni 2020 te hebben genomen van de bestreden beschikking, hetgeen door verweerder niet is betwist. Het tegendeel blijkt ook niet uit de gedingstukken. Dit betekent dat moet worden aangenomen dat het bezwaar is ingediend binnen de in artikel 41, derde lid, van de La gestelde termijn.
De feiten
2.1
Klaagster is ambtenaar werkzaam bij het Korps Politie Aruba (KPA) als medewerker politiële bedrijfsvoering.
2.2
Bij korpsmededeling van 1 september 2015 (79/2015) heeft de korpschef de vacature van chef politiële bedrijfsvoering opengesteld. In de korpsmededeling staat onder meer:
“(…)
Aan de plaatsing is een proeftijd van 6 maanden verbonden, waarna een evaluatie zal plaatsvinden alvorens over te gaan tot definitieve plaatsing.
(…)”.
Klaagster heeft op de functie gesolliciteerd.
2.3
Klaagster is met ingang van 1 januari 2016 in de onder 2.2 genoemd functie geplaatst.
2.4
Bij korpsmededeling van 25 mei 2016 (42/2016) heeft de korpschef bekend gemaakt dat klaagster per 1 januari 2016 in de onder 2.2 genoemde functie is geplaatst en dat er een proeftijd is verbonden aan de plaatsing.
2.5
Bij korpsmededeling van 7 juni 2018 (479/18) heeft de korpschef bekend gemaakt dat klaagster op basis van de opgemaakte beoordelingen per 1 juli 2016 definitief is geplaatst in de onder 2.2 genoemde functie.
2.6
Bij landsbesluit van 2 oktober 2019 heeft de Gouverneur van Aruba besloten om klaagster met ingang van 1 juni 2016 intern over te plaatsen naar het bureau politiële bedrijfsvoering, haar te ontheffen uit de functie medewerker politiële bedrijfsvoering en haar aan te stellen als chef politiële bedrijfsvoering.
2.7
Bij bestreden ministeriële beschikking van 19 februari 2020 heeft verweerder besloten om klaagster met ingang van 1 januari 2016 tijdelijk intern te plaatsen bij de afdeling politiedistrict Oranjestad, bureau politiële bedrijfsvoering, in de functie van chef politiële bedrijfsvoering voor een proefperiode van zes maanden.
Het wettelijk kader
2. Ingevolge artikel 52, eerste lid, van de Lma is de ambtenaar verplicht zo nodig tijdelijk andere ambtelijke werkzaamheden te verrichten dan die welke hij gewoonlijk verricht.
Ingevolge het derde lid worden de in het eerste lid bedoelde werkzaamheden de ambtenaar opgedragen door of namens de betrokken minister.
De standpunten van partijen
3.1
Klaagster kan zich niet verenigen met de bestreden beschikking en voert hierbij aan dat zij na een sollicitatie is gepromoveerd naar de functie en dat er geen sprake was van een verplichte overplaatsing. Klaagster meent dan ook dat de bestreden beschikking in strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, en dan met name het motiverings-, zorgvuldigheids-, en rechtvaardigheidsbeginsel. Zij was niet op de hoogte van een proeftijd van zes maanden. Ter zitting beroept klaagster zich tevens op het gelijkheidsbeginsel. Zij stelt dat twee van haar collega’s (Luidens en Williams) wel definitief in de functie zijn benoemd met ingang van de datum van de proefplaatsing.
3.2
Verweerder stelt zich op het standpunt dat zij gebruik heeft kunnen maken van de bevoegdheid om klaagster tijdelijk in een andere functie te plaatsen. Het gaat hierbij om een formele vastlegging van de plaatsing, aldus verweerder. Verweerder maakt bezwaar tegen het ter zitting naar voren gebrachte beroep op het gelijkheidsbeginsel.
De beoordeling
4.1
Het gerecht ziet zich geplaatst voor de vraag of klaagster voldoende procesbelang heeft bij de beoordeling van het bezwaar nu de proeftijd van zes maanden reeds is verstreken. Ter zitting heeft klaagster betoogd dat de datum van haar tijdelijke plaatsing in de functie invloed heeft op de hoogte van haar salaris- en pensioenaanspraak. Het procesbelang is voldoende aannemelijk gemaakt.
4.2
Het gerecht is van oordeel dat de bestreden ministeriële beschikking een vastlegging behelst van de feitelijke plaatsing van klaagster op 1 januari 2016 in de functie “Chef Bureau Bedrijfsvoering” met een proefperiode van zes maanden. Niet is gebleken dat verweerder door klaagster met ingang van 1 januari 2016 tijdelijk in voornoemde functie te plaatsen in strijd heeft gehandeld met enige rechtsregel of met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Het gerecht stelt vast dat bij het openstellen van de vacature is vermeld dat aan de plaatsing in de functie een proeftijd van zes maanden verbonden was, waarna een evaluatie zal plaatsvinden alvorens over te gaan tot definitieve plaatsing (zie 2.2). Het betoog van klaagster dat verweerder in het bestreden besluit ten onrechte een proeftijd van zes maanden heeft opgenomen omdat klaagster niet bekend was met de aan de plaatsing verbonden proeftijd, slaagt dan ook niet.
4.3
Voor zover klager een beroep heeft willen doen op het gelijkheidsbeginsel dient dit beroep te worden verworpen nu dit voor het eerst ter zitting door klaagster naar voren is gebracht. Daarbij heeft klaagster ontoereikend onderbouwd dat er sprake is van een gelijk geval. Het enkel ter zitting namen van collega’s noemen is niet toereikend.
4.4
Het vorenstaande leidt tot de slotsom dat het bezwaar ongegrond dient te worden verklaard.

BESLISSING

De rechter in dit gerecht:
verklaart het bezwaar ongegrond.
Deze uitspraak is gegeven door mr. M. Soffers, ambtenarenrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting op 22 februari 2021 in aanwezigheid van de griffier.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen hoger beroep instellen bij de Raad van beroep in ambtenarenzaken. Daarbij dient de volgende termijn in acht te worden genomen:
  • Als de indiener van het hoger beroep of zijn gemachtigde bij de uitspraak aanwezig is geweest: Binnen dertig dagen na de dag van de uitspraak;
  • In de andere gevallen: Binnen dertig dagen na de dag van de toezending of de terhandstelling van een afschrift van de uitspraak.
Het hogerberoepschrift moet worden ingediend bij:
De griffie van de Raad van Beroep in ambtenarenzaken
J.G. Emanstraat 51
Oranjestad
Aruba
U wordt verzocht bij het indienen van het hogerberoepschrift het volgende in acht te nemen:
1. Leg bij het hogerberoepschrift een afschrift over van deze uitspraak;
2. Onderteken het hogerberoepschrift en vermeld het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener of de gemachtigde,
b. de datum van ondertekening,
c. waartegen u in hoger beroep komt,
d. waarom u het niet eens bent met deze uitspraak (de gronden van het hoger beroep).
Voor het instellen van hoger beroep is geen griffierecht verschuldigd.