In deze zaak heeft het Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba uitspraak gedaan op het bezwaar van klaagster, een ambtenaar werkzaam bij het Korps Politie Aruba, tegen een ministeriële beschikking van 19 februari 2020. Deze beschikking betrof de tijdelijke plaatsing van klaagster in de functie van Chef Bureau Bedrijfsvoering met een proefperiode van zes maanden, ingaande op 1 januari 2016. Klaagster heeft bezwaar gemaakt tegen deze beschikking, stellende dat zij niet op de hoogte was van de proeftijd en dat de beschikking in strijd was met de beginselen van behoorlijk bestuur. Het gerecht heeft de ontvankelijkheid van het bezwaar beoordeeld en vastgesteld dat klaagster haar bezwaarschrift tijdig had ingediend, ondanks dat dit na de reguliere termijn was gebeurd. Klaagster heeft aangevoerd dat er geen verplichte overplaatsing was en dat haar collega's wel definitief in de functie waren benoemd.
Tijdens de zitting op 11 januari 2021 heeft het gerecht de zaak behandeld, waarbij klaagster werd bijgestaan door haar gemachtigde. Het gerecht heeft overwogen dat de bestreden beschikking een vastlegging is van de feitelijke plaatsing van klaagster en dat er geen strijd is met enige rechtsregel of de beginselen van behoorlijk bestuur. Het beroep op het gelijkheidsbeginsel werd verworpen, omdat klaagster dit pas ter zitting naar voren had gebracht en onvoldoende onderbouwd had. Uiteindelijk heeft het gerecht het bezwaar ongegrond verklaard, met de mogelijkheid voor beide partijen om in hoger beroep te gaan bij de Raad van beroep in ambtenarenzaken.