ECLI:NL:OGAACMB:2021:139

Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
6 december 2021
Publicatiedatum
9 februari 2022
Zaaknummer
AUA202002808
Instantie
Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Disciplinaire straf en plichtsverzuim van ambtenaar bij Departamento di Aduana

In deze zaak heeft het Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba op 6 december 2021 uitspraak gedaan over een bezwaar van klaagster, de Gouverneur van Aruba, tegen een disciplinaire straf die haar was opgelegd. De straf bestond uit een gedeeltelijke inhouding van inkomen van Afl. 1.500,-, opgelegd door verweerder op basis van plichtsverzuim. Klaagster, werkzaam als ambtenaar bij het Departamento di Aduana, had zich schuldig gemaakt aan het niet tijdig melden van een vermist dienstvuurwapen en patronen, en had onvoldoende actie ondernomen om dit te verifiëren. Klaagster stelde dat zij naar beste vermogen had gehandeld en dat de opgelegde straf niet evenredig was. Het gerecht oordeelde dat klaagster ontvankelijk was in haar bezwaar, maar dat de opgelegde disciplinaire straf onevenredig was in verhouding tot de ernst van het plichtsverzuim. Het gerecht heeft het bezwaar gegrond verklaard, de disciplinaire straf gewijzigd en verweerder veroordeeld tot betaling van proceskosten aan klaagster.

Uitspraak

Uitspraak van 6 december 2021
Gaza nr. AUA202002808

HET GERECHT IN AMBTENARENZAKEN VAN ARUBA

UITSPRAAK
op het bezwaar in de zin van
de Landsverordening ambtenarenrechtspraak (La) van:

[Klaagster],

wonend te Aruba,
KLAAGSTER,
gemachtigde: mr. E. Duijneveld,
tegen:

DE GOUVERNEUR VAN ARUBA,

zetelend te Aruba,
VERWEERDER,
gemachtigde: mr. M. Jansen (DWJZ).

PROCESVERLOOP

Bij landsbesluit van 7 oktober 2020, no. 4 (bestreden landsbesluit), heeft verweerder met toepassing van artikel 83, eerste lid en onder d, van de Landsverordening materieel ambtenarenrecht (Lma) aan klaagster de disciplinaire straf opgelegd van gedeeltelijke inhouding van inkomen ten bedrage van Afl. 1.500,-.
Hiertegen heeft klaagster op 9 november 2020 bezwaar gemaakt (bezwaar).
Verweerder heeft geen contramemorie ingediend.
De zaak is behandeld ter zitting van 27 september 2021, alwaar zijn verschenen klaagster, bijgestaan door haar gemachtigde, en verweerder bij zijn gemachtigde, die vergezeld was van mevrouw G. Helder, HR-medewerker bij het Departamento di Aduana (DAD).
De uitspraak is nader bepaald op heden.

OVERWEGINGEN

ontvankelijkheid
1. Klaagster heeft haar bezwaarschrift na de in artikel 41, eerste lid, van de Landsverordening ambtenarenrechtspraak (La) bepaalde uiterlijke indieningsdatum ingediend. Zij heeft echter onbetwist gesteld dat zij het bestreden landsbesluit eerst op
12 oktober 2020 heeft ontvangen. Dit betekent dat het bezwaar is ingediend binnen de in artikel 41, derde lid, van de La gestelde termijn. Klaagster is ontvankelijk in haar bezwaar.
feiten
2.1
Klaagster is als ambtenaar werkzaam bij het Departamento di Aduana (DAD) in de rang van verificateur.
2.2
Bij e-mail van 22 januari 2019 heeft de chef van Sectie Haven van het DAD (chef) aan het havenpersoneel en kopie conform aan (onder meer) klaagster een inventarisatielijst toegestuurd van de dienstvuurwapens en patronen van Haven Barcadera. Op dezelfde dag stuurde de chef weer een e-mail naar dit personeel met de instructie dat de dienstdoende wachtmeester een controle moet doen van de aanwezige vuurwapens en patronen en dat die moeten kloppen met die inventarisatielijst. De chef voegde daaraan toe dat indien de werkelijke aantallen vuurwapens en patronen niet kloppen met de inventarisatielijst, de dienstdoende wachtmeester een verklaring van bevindingen moet opmaken (de dienstinstructie).
2.3
Bij inter-bureau memo van 8 februari 2019 (inter-bureau memo) werd de dienstinstructie herhaald. Daarbij werd nog verduidelijkt dat de controle elke dag en bij elke wacht feitelijk uitgevoerd moest worden en het resultaat daarvan in een wachtrapport moest worden opgenomen.
2.4
Bij e-mail van 17 juli 2019 heeft de chef klaagster geïnstrueerd om zo spoedig mogelijk een inventarisatie te doen van de dienstvuurwapens en patronen bij Haven Barcadera.
2.5
Op 18 juli 2019 is de chef met vakantie gegaan. Klaagster heeft vanaf die dag tot en met 14 augustus 2019 als waarnemend chef Sectie Haven gefungeerd.
2.6
Op 19 juli 2019 werd tijdens een inventarisatie van de goederen in de wapenkast bij Haven Barcadera geconstateerd dat een vuurwapen inclusief patroonhouder en 15 patronen ontbraken. Het betreft het vuurwapen ‘Glock 17 serie nr. [nummer]. Van die inventarisatie is een proces-verbaal opgemaakt dat mede door klaagster is ondertekend.
2.7
In zijn rapport van 4 september 2019 heeft de chef onder meer het volgende verklaard:
“(…)
- dat conform voormeld proces-verbaal sprake is van een tekort aan een dienstvuurwapen (…), een (1) patroonhouder inhoudende 15 patronen en een lege patroonhouder;
- dat conform een interne gedurende bij afwezigheid van rapporteur en indien betrokkene belast is met de leiding als waarnemer, betrokkene direct contact met de Directeur van Douane (…) dient te houden; en bij buitengewone gebeurtenissen, betrokkene de directeur (…) per direct van de gebeurtenissen op de hoogte stelt;
- dat bij het constateren van het tekort aan een vuurwapen betrokkende geen melding aan de Directeur van de Douane had gedaan zoals verwacht wordt;
- dat op 15 augustus 2019 - en ook niet daarna - bij de terugkeer van vakantie van rapporteur betrokkene ook geen melding van een tekort aan bedoelde vuurwapen (…) en de 15 patronen had gedaan;
- dat op 27 augustus 2019 collega de heer [collega X] (…) rapporteur mondeling op de hoogte had gesteld van een tekort aan een dienstvuurwapen;
- dat op 27 augustus 2019 nam rapporteur direct contact op met betrokkene en desgevraagd wist betrokkene wel dat er een tekort was aan een dienstvuurwapen, maar dacht dat het bij kustsurveillance ligt; en dat [collega X] de inventaris bij kustsurveillance nog moet opnemen;
(…)”
2.8
Bij brief van 6 september 2019 is klaagster de toegang tot alle gebouwen, terreinen en voertuigen van het DAD ontzegd voor de duur van zes weken en is aan haar bericht dat een onderzoek is gestart om te bepalen of zij zich schuldig heeft gemaakt aan enig plichtsverzuim.
2.9
Bij brief van 24 juni 2020 is klaagster in de gelegenheid gesteld zich schriftelijk tegenover verweerder te verantwoorden ter zake vermoedelijk door haar gepleegd plichtsverzuim.
2.1
Bij brief van 7 juli 2020 heeft klaagster van deze gelegenheid gebruik gemaakt.
bestreden landsbesluit
3. Bij het bestreden landsbesluit is aan klaagster de disciplinaire straf van gedeeltelijke inhouding van inkomen ten bedrage van Afl. 1.500,- opgelegd. Daaraan heeft verweerder - kort gezegd - ten grondslag gelegd dat klaagster zich schuldig heeft gemaakt aan plichtsverzuim, omdat zij:
op het moment dat zij belast was met de dagelijkse leiding, in een waarnemende rol, de directeur van het DAD (directeur) niet op de hoogte heeft gesteld dat een dienstvuurwapen en patronen vermist waren;
niet volgens het inter-bureau memo een verklaring van bevinding heeft vastgelegd, namelijk dat een dienstvuurwapen (serienummer [nummer]) en 15 patronen ontbraken;
bij de terugkeer van de chef Sectie Haven op 15 augustus 2019 noch daarna de directeur op de hoogte heeft gesteld dat een dienstvuurwapen en patronen vermist waren;
wetende dat een dienstvuurwapen en patronen ontbraken en vermoedende dat die zich bij de Kust Surveillance bevonden, niet heeft getracht te achterhalen of dat daadwerkelijk zo was;
niet naar waarheid heeft verklaard dat de inventarisatie op 18 juli 2019 heeft plaatsgevonden.
de procedure noch de controle heeft uitgevoerd met betrekking tot:
 de toegang tot de wapenkamer of – kluis;
 de wapenoverdracht, de inventarisatie gedurende elke dienst en de opmaak van een wachtrapport;
de procedure noch de controle heeft uitgevoerd met betrekking tot:
 de kogelwerende vesten en geen lijst heeft bijgehouden van de medewerkers die kogelwerende vesten gebruikt hadden;
 de dienstportofoons en geen lijst heeft bijgehouden van de medewerkers die de dienstportofoons gebruikt hadden.
Niet is gebleken dat deze gedragingen klaagster niet kunnen worden aangerekend. Door de onverantwoordelijke gedragingen van klaagster kan niet meer worden achterhaald hoe het dienstvuurwapen en de patronen vermist konden raken. Gelet op de ernst van het plichtsverzuim alsook de voorbeeldfunctie en werkervaring van klaagster, acht verweerder de aan haar opgelegde disciplinaire straf passend.
bezwaar
4. Aan het daartegen gerichte bezwaar, heeft klaagster - kort gezegd - het volgende ten grondslag gelegd. Op 18 juli 2019 heeft klaagster een inventarisatie laten te doen van de dienstvuurwapens en patronen bij Haven Barcadera. Van de constatering dat een dienstvuurwapen en patronen ontbraken is op 19 juli 20219 een proces-verbaal opgemaakt. Klaagster heeft [collega X] ([X]) geïnstrueerd om bij de Kust Surveillance na te gaan of het vermiste dienstvuurwapen en de patronen zich daar bevonden. Op 15 augustus 2019 heeft klaagster de chef op de hoogte gesteld van die vermissing en haar instructie aan [X]. Op 23 augustus 2019 heeft [X] aan klaagster kenbaar gemaakt dat het dienstvuurwapen en de patronen zich niet bij de Kust Surveillance bevonden. Dit bericht heeft [X] in opdracht van klaagster doorgegeven aan de chef. Hetgeen de chef in zijn rapport heeft verklaard klopt dus niet. Bij het DAD zijn er geen interne procedures en richtlijnen met betrekking tot bijzondere gevallen zoals in het bestreden landsbesluit wordt gesuggereerd. Klaagster meent dat zij in dit geval naar beste vermogen heeft gehandeld. Zij ontkent zich schuldig te hebben gemaakt aan enig plichtsverzuim. In ieder geval is het aan haar opgelegde disciplinaire straf niet evenredig. Klaagster verzoekt daarom het bestreden landsbesluit nietig te verklaren.
wettelijk kader
5. Ingevolge artikel 47, eerste lid, van de Lma, is de ambtenaar gehouden de plichten uit zijn ambt voortvloeiende nauwgezet en ijverig te vervullen en zich te gedragen zoals een goed ambtenaar betaamt.
Ingevolge artikel 82, eerste lid, kan de ambtenaar, die de hem opgelegde verplichtingen niet nakomt of zich overigens aan plichtsverzuim schuldig maakt, deswege door het bevoegde gezag disciplinair worden gestraft.
Ingevolge artikel 83, eerste lid en onder d, kan als disciplinaire straf worden toegepast, geheel of gedeeltelijke inhouding van inkomen. Ingevolge het derde lid en onder c geschiedt de inhouding van inkomen tot een bedrag van ten hoogste een maand inkomen.
beoordeling
6. Tussen partijen is in geschil of verweerder op goede gronden klaagster wegens plichtsverzuim de disciplinaire straf van gedeeltelijke inhouding van inkomen ten bedrage van Afl. 1.500,- heeft opgelegd.
6.1
Voor de constatering van plichtsverzuim dat tot het opleggen van een disciplinaire straf aanleiding kan geven is volgens vaste rechtspraak noodzakelijk dat op basis van de beschikbare, deugdelijk vastgestelde gegevens de overtuiging is verkregen dat de betrokken ambtenaar de hem verweten gedraging heeft begaan. Voor het kunnen opleggen van een disciplinaire straf wegens plichtsverzuim is voorts vereist dat het plichtsverzuim aan de betrokken ambtenaar kan worden toegerekend.
6.2
Naar het oordeel van het gerecht is van de aan klaagster verweten gedragingen in ieder geval aannemelijk geworden dat klaagster als waarnemend chef Sectie Haven:
  • op 19 juli 2019 noch daarna de directeur in kennis heeft gesteld van de constatering dat een dienstvuurwapen en patronen bij Haven Barcadera vermist waren;
  • onvoldoende actie heeft ondernomen om te achterhalen of dat dienstvuurwapen en die patronen bij de Kust Surveillance waren, terwijl zij dat vermoeden wel had;
  • niet naar waarheid heeft verklaard dat de inventarisatie op 18 juli 2019 heeft plaatsgevonden.
6.3
Het gerecht is tot dit oordeel gekomen op grond van het volgende. Klaagster heeft erkend de directeur nooit op de hoogte te hebben gesteld van het vermiste dienstvuurwapen en de patronen. Uit haar verklaring ter zitting blijkt dat klaagster niet meteen na de ontdekking dat een dienstvuurwapen en patronen ontbraken actie heeft ondernomen om te achterhalen waar het dienstvuurwapen en de patronen zich bevonden. Ruim een maand later heeft zij bij [X] geverifieerd of [X] de door haar opgedragen controle heeft uitgevoerd bij de Kust Surveillance. Verder heeft klaagster ter zitting verklaard dat zij op de eerste dag waarop zij voor de chef heeft waargenomen, te weten
18 juli 2019, wegens onderbezetting geen inventarisatie kon laten doen, maar die inventarisatie wel op de volgende dag heeft plaatsgevonden. Dit klopt met het relaas in het proces-verbaal van inventarisatie van dienstvuurwapens van Haven Barcadera dat de inventarisatie in kwestie op 19 juli 2019 heeft plaatsgevonden.
6.4
Het betoog van klaagster dat deze gedragingen geen toerekenbare plichtsverzuim opleveren, omdat het DAD geen interne procedures heeft voor bijzondere gebeurtenissen zoals deze en zij in dit geval naar beste vermogen heeft gehandeld, gaat om de volgende redenen niet op. Klaagster is een leidinggevende douaneambtenaar met 27 jaren werkervaring. Bij haar rang van verificateur behoort de taak om maatregelen te nemen naar aanleiding van geconstateerde afwijkingen en knelpunten binnen het DAD. Daarmee verdraagt zich niet dat klaagster, wetende dat een dienstvuurwapen en patronen vermist zijn geraakt en het gevaar dat dit met zich brengt, heeft nagelaten de dienstleiding van het DAD hiervan op de hoogte te stellen en ruim een maand heeft gewacht alvorens te verifiëren of het dienstvuurwapen en de patronen bij de Kust Surveillance waren. Klaagster was bovendien bekend met de dienstintructie en het inter-bureau memo. Het belang van het DAD bij een spoedig onderzoek in een geval zoals deze moet haar duidelijk zijn geweest. Mede door haar gedragingen heeft zij belemmerd dat zo spoedig mogelijk onderzoek kon worden verricht naar het vermiste dienstvuurwapen en patronen met het mogelijke gevolg dat niet meer is te achterhalen waar die zich bevinden. Gelet hierop en het feit dat zij bewust niet naar waarheid heeft verklaard over de inventarisatiedatum, luidt de conclusie dat zij de plichten uit haar ambt voortvloeiende niet nauwgezet en ijverig heeft vervuld. Verweerder heeft deze gedragingen daarom terecht als toerekenbare plichtsverzuim aangemerkt en was dus bevoegd om haar een disciplinaire straf op te leggen.
6.5
Voor wat betreft de gedragingen genoemd in overweging 3 onder b, f en g oordeelt het gerecht dat verweerder onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat klaagster ten aanzien van die gedragingen een verwijt kan worden gemaakt, zodat deze gedragingen geen plichtsverzuim opleveren. Op dit onderdeel lijdt het bestreden landsbesluit aan een motiveringsgebrek.
6.6
Beoordeeld moet nog worden of het aan klaagster opgelegde disciplinaire straf evenredig is in verhouding tot de aard en de ernst van het gepleegde plichtsverzuim. Aan douaneambtenaren worden hoge eisen gesteld ten aanzien van hun zorgvuldigheid, betrouwbaarheid, integriteit en plichtsbetrachting. Met verweerder is het gerecht van oordeel dat het plichtsverzuim klaagster, gelet op haar rang en functie, zwaar kan worden aangerekend. De disciplinaire straf van gedeeltelijke inhouding van inkomen ten bedrage van Afl. 1.500,- is echter opgelegd voor de in het bestreden landsbesluit opgenomen gedragingen. Nu slechts een deel van die gedragingen aangemerkt kunnen worden als aan klaagster toe te rekenen plichtsverzuim, acht het gerecht de opgelegde disciplinaire straf reeds daarom onevenredig in verhouding tot de aard en de ernst van het gepleegde plichtsverzuim.
7. Het bezwaar is gegrond. Het gerecht ziet verder aanleiding om te doen wat verweerder had behoren te doen en zal daarom met toepassing van artikel 85 van de La het bestreden landsbesluit wijzigen als hierna bepaald.
8. Verweerder zal worden veroordeeld in de proceskosten gevallen aan de zijde van klaagster, welke worden begroot op Afl. 1.400,- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, waarde per punt Afl. 700,-, wegingsfactor 1).

BESLISSING

De rechter in dit gerecht:
- verklaart het bezwaar gegrond;
- veroordeelt verweerder tot betaling van de door klaagster gemaakte proceskosten, die worden begroot op Afl. 1.400,- aan gemachtigdensalaris;
- wijzigt het bestreden landsbesluit van 7 oktober 2020, no. 4, in dier voege dat het bepaalde onder “HEEFT BESLOTEN:” komt te luiden:
“mevrouw [klaagster]. ([nummer]) met toepassing van artikel 83 lid 1 sub d Landsverordening materieel ambtenarenrecht, de disciplinaire straf van een eenmalige inhouding van inkomen ter grootte van Afl. 750,- op te leggen;
- bepaalt dat voor zover de gedeeltelijke inhouding al heeft plaatsgevonden op het inkomen van klaagster, het teveel ingehouden bedrag aan haar dient te worden terugbetaald.
Aldus gegeven door mr. A.J. Martijn, rechter in ambtenarenzaken, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 6 december 2021, in tegenwoordigheid van de griffier.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen hoger beroep instellen bij de Raad van beroep in ambtenarenzaken. Daarbij dient de volgende termijn in acht te worden genomen:
  • Als de indiener van het hoger beroep of zijn gemachtigde bij de uitspraak aanwezig is geweest: Binnen dertig dagen na de dag van de uitspraak;
  • In de andere gevallen: Binnen dertig dagen na de dag van de toezending of de terhandstelling van een afschrift van de uitspraak.
Het hogerberoepschrift moet worden ingediend bij:
De griffie van de Raad van Beroep in ambtenarenzaken
J.G. Emanstraat 51
Oranjestad
Aruba
U wordt verzocht bij het indienen van het hogerberoepschrift het volgende in acht te nemen:
1. Leg bij het hogerberoepschrift een afschrift over van deze uitspraak;
2. Onderteken het hogerberoepschrift en vermeld het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener of de gemachtigde,
b. de datum van ondertekening,
c. waartegen u in hoger beroep komt,
d. waarom u het niet eens bent met deze uitspraak (de gronden van het hoger beroep).
Voor het instellen van hoger beroep is geen griffierecht verschuldigd.