ECLI:NL:OGAACMB:2021:133

Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
13 december 2021
Publicatiedatum
7 februari 2022
Zaaknummer
AUA202100711 en AUA202101268
Instantie
Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M.E.B. de Haseth
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van een landsbesluit tot bevordering van een ambtenaar en afwijzing van bevorderingsverzoeken

In deze zaak gaat het om de intrekking van een landsbesluit tot bevordering van klager, een gewezen ambtenaar, en de afwijzing van zijn bevorderingsverzoeken. Klager was werkzaam bij de Dienst Personeel en Organisatie en had in het verleden verschillende functies bekleed, waarbij hij op 19 februari 2021 op de hoogte raakte van de intrekking van een eerder besluit tot bevordering naar de rang van administrateur (schaal 13). Klager maakte bezwaar tegen deze intrekking en de afwijzing van zijn bevorderingsverzoeken, die hij indiende bij het gerecht. Het gerecht heeft de ontvankelijkheid van het bezwaar beoordeeld en vastgesteld dat klager zijn bezwaarschrift tijdig had ingediend, ondanks dat het bestreden besluit op 2 februari 2021 was genomen. Het gerecht heeft vervolgens de feiten en de standpunten van beide partijen in overweging genomen. Verweerder, de Gouverneur van Aruba, stelde dat de bevordering niet mogelijk was omdat de functies van klager niet op het juiste niveau waren gewaardeerd. Klager betoogde dat hij voldeed aan de bevorderingseisen en dat de intrekking van het landsbesluit onterecht was. Het gerecht oordeelde dat verweerder op goede gronden had besloten om het landsbesluit in te trekken, omdat dit berustte op een ambtelijke fout. De uitspraak van het gerecht was dat het bezwaar ongegrond werd verklaard, en klager werd in zijn verzoek om bevordering afgewezen.

Uitspraak

Uitspraak van 13 december 2021
Gaza nrs. AUA202100711 en AUA202101268

GERECHT IN AMBTENARENZAKEN VAN ARUBA

UITSPRAAK
op de bezwaren van:

[Klager],

wonend te Aruba,
KLAGER,
procederend in persoon,
gericht tegen:

DE GOUVERNEUR VAN ARUBA,

zetelend te Aruba,
VERWEERDER,
gemachtigde: mr. A.F.J. Caster (DWJZ).

PROCESVERLOOP

Bij landsbesluit van 2 februari 2021 no. 1 (het bestreden landsbesluit) heeft verweerder het landsbesluit van 24 augustus 2017 no. 5, waarin verweerder had besloten om klager te bevorderen naar de rang van administrateur (schaal 13), ingetrokken.
Hiertegen heeft klager op 16 maart 2021 bezwaar gemaakt, door indiening van een bezwaarschrift bij het gerecht (Gaza nr. AUA202100711).
Bij beschikking van 2 februari 2021 (de bestreden beschikking) heeft verweerder besloten om de bevorderingsverzoeken van 8 december 2018 en 23 mei 2019 van klager af te wijzen.
Hiertegen heeft klager op 25 maart 2021 bezwaar gemaakt (Gaza nr. AUA202101268).
Verweerder heeft op 7 oktober 2021 een contramemorie ingediend.
Het gerecht heeft de zaak behandeld ter zitting van 1 november 2021. Klager is in persoon verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door de gemachtigde voornoemd en mr. Y.F.M. Kaarsbaan.
De uitspraak is bepaald op heden.

OVERWEGINGEN

De ontvankelijkheid

1.1
Ingevolge artikel 41, eerste lid, van de Landsverordening ambtenarenrechtspraak (hierna: La), dient het bezwaarschrift te worden ingediend binnen dertig dagen te rekenen vanaf de dag waarop de aangevallen beschikking is uitgesproken.
Het derde lid van dit artikel bepaalt dat, indien het bezwaar na de daarvoor bepaalde termijn is ingediend, de indiener niet op grond daarvan niet-ontvankelijk wordt verklaard, indien hij ten genoegen van de rechter aantoont het bezwaar te hebben ingebracht binnen dertig dagen na de dag waarop hij van de aangevallen beschikking kennis heeft kunnen dragen.
Het bestreden landsbesluit van 2 februari 2021
1.2
Klager heeft zijn bezwaarschrift na het verstrijken van de in artikel 41, eerste lid, van de La gestelde termijn ingediend. Uit het dossier blijkt dat klager de bestreden beschikking op 19 februari 2021 heeft ontvangen. Dit betekent dat het bezwaar is ingediend binnen de in artikel 41, derde lid, van de La gestelde termijn. Klager is ontvankelijk in zijn bezwaar.
De bestreden beschikking van 2 februari 2021
1.3
Uit het dossier blijkt dat klager de bestreden beschikking op 19 februari 2021 heeft ontvangen. Klager heeft zijn bezwaarschrift op 25 maart 2021 bij de Minister van Algemene zaken ingediend. Het gerecht stelt vast dat de bestreden beschikking een foutieve bezwaarclausule bevat, zowel wat betreft de bezwaartermijn, als de wijze van indiening van het bezwaar. Klager heeft binnen de in die bezwaarclausule vermelde termijn bezwaar gemaakt, dat naar het gerecht is doorgezonden. Gelet op het voorgaande is het gerecht van oordeel dat klager, die in persoon procedeert, ontvankelijk is in zijn bezwaar.
De feiten
2.1
Klager is gewezen ambtenaar, en was met ingang van 8 februari 2005 tewerkgesteld bij Dienst Personeel en Organisatie (DPO) in de functie van personeelsconsulent welke functie maximaal gewaardeerd was op het niveau van schaal 10.
2.2
Bij landsbesluit van 21 oktober 2010 heeft verweerder besloten om klager met ingang van 14 juli 2010 ter beschikking te stellen van het Bureau van de minister van Algemene Zaken voor de duur van de regeerperiode van Kabinet Mike Eman I.
2.3
Bij landsbesluit van 27 oktober 2010 heeft verweerder besloten om klager met ingang van 1 maart 2010 te ontheffen uit de functie van personeelsconsulent en te plaatsen in de functie van personeelsadviseur (maximale waardering op het niveau van schaal 12).
2.4
Bij landsbesluit van 7 december 2011 heeft verweerder besloten om klager met ingang van 1 november 2010 te plaatsen bij Departamento Recurso Humano (DRH) in de functie van beleidsmedewerker (maximaal gewaardeerd op het niveau van schaal 13) en om hem met ingang van 1 maart 2011 te bevorderen naar de rang van hoofdcommies (schaal 10, dienstjaar 1).
2.5
Bij landsbesluit van 26 januari 2015 heeft verweerder besloten om klager met ingang van 1 maart 2013 te bevorderen naar de rang van hoofdcommies 1ste klasse (schaal 11, dienstjaar 1).
2.6
Bij ministeriële beschikking van 29 juni 2015 heeft de minister van Algemene Zaken besloten om klager met ingang van 1 november 2013 ter beschikking te stellen van het bureau van de minister van Algemene Zaken.
2.7
Bij landsbesluit van 14 juli 2016 heeft verweerder besloten om klager met ingang van 1 maart 2015 te bevorderen in de functie van beleidsmedewerker naar schaal 12, dienstjaar 1. In dit landsbesluit staat in het kopje overwegingen onder meer:
“(…)
dat de functie van beleidsmedewerker bij het Bureau van de minister van Algemene Zaken, Wetenschap, Innovatie en Duurzame Ontwikkeling maximaal gewaardeerd is op het niveau van schaal 13;
(…).
2.8
Bij brief van 8 december 2016 heeft klager verzocht om hem met ingang van 1 maart 2017 te bevorderen naar schaal 13. Bij brief van 17 augustus 2018 heeft klager dit verzoek gerappelleerd.
2.9
Bij landsbesluit van 24 augustus 2017 heeft verweerder besloten om klager met ingang van 1 maart 2017 te bevorderen naar de rang van administrateur (schaal 13). Dit landsbesluit is aan klager uitgereikt noch uitgevoerd. Klager is op 19 februari 2021, nadat dit landsbesluit reeds was ingetrokken, ervan op de hoogte geraakt.
2.1
Klager heeft met ingang van 30 november 2017 feitelijk de werkzaamheden van hoofd Bureau Multifunctionele Accommodaties (MFA) uitgevoerd. De plaatsing in deze functie is nimmer vastgelegd.
2.11
Bij beschikking van 12 september 2018 heeft de voorzitter van de Beoordelingscommissie Vrijwillige uitdiensttreding klager met ingang van 1 november 2018 eervol ontslag uit overheidsdienst verleend.
2.12
Bij brief van 23 mei 2019 heeft klager verweerder verzocht om hem met ingang van 1 maart 2017 te bevorderen naar de rang van administrateur.
2.13
Bij bestreden landsbesluit van 2 februari 2021 heeft verweerder het onder 2.9 vermelde landsbesluit van 24 augustus 2017 ingetrokken.
2.14
Bij bestreden beschikking van 2 februari 2021 heeft verweerder besloten om de onder 2.8 en 2.12 vermelde bevorderingsverzoeken af te wijzen.
Het wettelijke kader
3.1
Ingevolge artikel 13, eerste lid, van de Landsverordening materieel ambtenarenrecht (de Lma) geschieden aanstelling en bevordering, voor zover daaromtrent regelen zijn vastgesteld, overeenkomstig deze regelen.
3.2
Op grond van artikel 4 van de Bezoldigingsregeling Aruba (de BRA) dient een ambtenaar om in aanmerking te komen voor een bevordering te voldoen aan de in bijlage B opgenomen bevorderingseisen en voorts voor de vervulling van die betrekking geschikt en bekwaam te worden geacht.
De standpunten van partijen
4.1
Aan het bestreden landsbesluit heeft verweerder ten grondslag gelegd dat de maximale waardering van zowel de functie van beleidsmedewerker bij bureau van de minister van Algemene Zaken, als die van de functie hoofd MFA een bevordering niet toelaat. In de contramemorie stelt verweerder zich verder op het standpunt dat de functies van beleidsmedewerker bij het bureau van de minister van Algemene Zaken tijdens de Kabinetten Eman I en II niet formeel gewaardeerd waren, en evenmin voor die functie een FIF of een functiewaardering is opgesteld, zodat er in het bevorderingsvoorstel een fout is gemaakt door te vermelden dat de functie beleidsmedewerker maximaal gewaardeerd is op het niveau van schaal 13
.Deze fout is niet gedetecteerd en is per abuis overgenomen in de overwegingen van het landsbesluit van 14 juli 2016. Aan verweerder komt de bevoegdheid toe om een gemaakte fout te herstellen. Er is geen sprake van strijd met de rechtszekerheid nu het landsbesluit van 24 augustus 2017 nimmer is uitgereikt noch uitgevoerd.
Aan de bestreden beschikking heeft verweerder ten grondslag gelegd dat de functies bij zowel de ontvangende dienst als het bureau van de minister een bevordering naar schaal 13 niet toelaat. Beide functies zijn maximaal gewaardeerd op het niveau van schaal 12.
4.2
Klager betoogt dat er geen sprake is van een fout omdat de functie van beleidsmedewerker DRH en beleidsmedewerker bij het Bureau van de minister van Algemene Zaken beide op het niveau van schaal 13 zijn gewaardeerd. Hij bekleedde niet de functie van Hoofd MFA, omdat deze plaatsing nimmer is vastgelegd. De DRH heeft eerst positief geadviseerd op het bevorderingsverzoek, maar heeft dit advies later ingetrokken. Klager voldeed per 1 maart 2017 aan alle bevorderingseisen en verweerder heeft de functie van beleidsmedewerker bij het Bureau van de minister gewaardeerd op grond van beleid van na 1 maart 2017, aldus klager. Klager voert aan dat verweerder zeer onzorgvuldig is omgegaan met zijn bevorderingsverzoek.
De beoordeling
5.1
In deze zaak gaat het om de vraag of verweerder op goede gronden afwijzend heeft beslist op het verzoek van klager om met ingang van 1 maart 2017 naar de rang van administrateur (schaal 13) te worden bevorderd en het landsbesluit waarin deze bevordering is vastgelegd maar nimmer is uitgevoerd in te trekken. Bij de beantwoording van deze vraag stelt het gerecht voorop dat de bevoegdheid van verweerder om ambtenaren al dan niet te bevorderen discretionair van karakter is. Dit brengt met zich mee dat het gebruik van die bevoegdheid door het gerecht slechts terughoudend kan worden getoetst. Bij die toetsing dient het gerecht te beoordelen of verweerder na afweging van de betrokken belangen in redelijkheid tot de bestreden beschikking heeft kunnen komen dan wel daarbij anderszins heeft gehandeld in strijd met enige rechtsregel of met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur.
5.2
Ten tijde van het bevorderingsverzoek (2.8) bekleedde klager de functie van beleidsmedewerker bij het Bureau van de minister van Algemene Zaken. Naar het oordeel van het gerecht heeft verweerder, mede gelet op het verhandelde ter zitting, voldoende aannemelijk gemaakt dat het bevorderingsbesluit (naar schaal 12) van 14 juli 2016, voor zover daarin is overwogen dat de functie van beleidsmedewerker bij het Bureau van de minister van Algemene Zaken, Wetenschap, Innovatie en Duurzame Ontwikkeling maximaal gewaardeerd is op het niveau van schaal 13, berust op een ambtelijke fout. Immers is gebleken dat voormelde functie juist niet was gewaardeerd en pas op 1 december 2017 is gewaardeerd. Klager kan aan een zodanige ambtelijke fout geen aanspraken ontlenen. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat volgens vaste rechtspraak een bestuursorgaan een gemaakte fout moet kunnen herstellen, waarbij de mogelijkheid daartoe haar begrenzing vindt in de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Hoewel de gang van zaken van de destijdse advisering en besluitvorming betreffende de maximale waardering van de functie niet de schoonheidsprijs verdient, is er naar het oordeel van het gerecht sprake van een incidentele fout en leidt in dit geval het herstel van de gemaakte fout niet tot strijd met enig beginsel van behoorlijk bestuur. De enkele overweging in het bevorderingsbesluit (naar schaal 12) dat de functie waarin klager is geplaatst maximaal gewaardeerd wordt op het niveau van schaal 13 brengt voorts op zichzelf niet met zich dat verweerder gehouden is klager tot dat niveau te bevorderen. Gelet op het vorenstaande overweegt het gerecht dat verweerder zich op goede gronden op het standpunt heeft gesteld dat klager de maximale waardering in zijn rang had bereikt en dan ook terecht de verzoeken van klager om naar schaal 13 te worden bevorderd, heeft afgewezen.
5.3
Gelet op het vorenoverwogene was verweerder bevoegd om het landsbesluit van 24 augustus 2017, waarin verweerder heeft besloten om klager met ingang van 1 maart 2017 te bevorderen naar de rang van administrateur (schaal 13), in te trekken, als gegrond op een kennelijke fout. Het gerecht oordeelt hierbij dat deze intrekking niet in strijd is met het rechtszekerheidsbeginsel nu dit landsbesluit nimmer aan klager is uitgereikt, noch hieraan uitvoer is gegeven.
5.4
Het bezwaar is ongegrond.

DE UITSPRAAK

De rechter in dit gerecht:
verklaart het bezwaar ongegrond.
Deze beslissing is gegeven door mr. M.E.B. de Haseth, rechter in ambtenarenzaken en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting van maandag 13 december 2021 in aanwezigheid van de griffier.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen hoger beroep instellen bij de Raad van beroep in ambtenarenzaken. Daarbij dient de volgende termijn in acht te worden genomen:
  • Als de indiener van het hoger beroep of zijn gemachtigde bij de uitspraak aanwezig is geweest: binnen dertig dagen na de dag van de uitspraak;
  • In de andere gevallen: binnen dertig dagen na de dag van de toezending of de terhandstelling van een afschrift van de uitspraak.
Het hogerberoepschrift moet worden ingediend bij:
De griffie van de Raad van Beroep in ambtenarenzaken
J.G. Emanstraat 51
Oranjestad
Aruba
U wordt verzocht bij het indienen van het hogerberoepschrift het volgende in acht te nemen:
1. Leg bij het hogerberoepschrift een afschrift over van deze uitspraak;
2. Onderteken het hogerberoepschrift en vermeld het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener of de gemachtigde,
b. de datum van ondertekening,
c. waartegen u in hoger beroep komt,
d. waarom u het niet eens bent met deze uitspraak (de gronden van het hoger beroep).
Voor het instellen van hoger beroep is geen griffierecht verschuldigd.