ECLI:NL:OGAACMB:2021:132

Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
13 december 2021
Publicatiedatum
7 februari 2022
Zaaknummer
AUA202100638
Instantie
Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevordering van een politieambtenaar en de gevolgen van een disciplinaire straf

In deze zaak heeft het Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba uitspraak gedaan op het bezwaar van klager, een politieambtenaar, tegen de beslissing van de Gouverneur van Aruba om zijn bevordering naar de rang van brigadier met drie maanden te vertragen vanwege een disciplinaire straf. Klager had bezwaar gemaakt tegen het bestreden landsbesluit, waarin hij met ingang van 1 december 2019 was bevorderd, maar waarbij verweerder had aangegeven dat de bevordering met drie maanden werd vertraagd vanwege een eerder opgelegde disciplinaire straf van gedeeltelijke inhouding van inkomen. Klager stelde dat deze vertraging onrechtmatig was, omdat hij een positieve beoordeling had ontvangen van zijn leidinggevende en niet op de hoogte was gesteld dat de disciplinaire straf invloed zou hebben op zijn bevordering.

Het gerecht heeft vastgesteld dat klager ontvankelijk was in zijn bezwaar, omdat hij het bestreden besluit pas na ontvangst op 26 februari 2021 had ingediend. Het gerecht oordeelde dat de beslissing van verweerder om de bevorderingsdatum te vertragen niet in overeenstemming was met de wettelijke vereisten, aangezien er geen duidelijke gedragslijn was vastgesteld die deze beslissing kon onderbouwen. Bovendien had klager niet de gelegenheid gekregen om zijn bezwaren tegen de disciplinaire straf naar voren te brengen, wat in strijd was met de bepalingen van de Landsverordening materieel ambtenarenrecht.

Uiteindelijk heeft het gerecht het bezwaar van klager gegrond verklaard, het bestreden besluit nietig verklaard en verweerder opgedragen om binnen drie maanden opnieuw te beslissen over de bevordering van klager, met inachtneming van de uitspraak. Tevens werd verweerder veroordeeld tot betaling van de proceskosten van klager, begroot op Afl. 700,-.

Uitspraak

Uitspraak van 13 december 2021
Gaza nr. AUA202100638

HET GERECHT IN AMBTENARENZAKEN VAN ARUBA

UITSPRAAK
op het bezwaar in de zin van
de Landsverordening ambtenarenrechtspraak (La) van:

[Klager],

wonend te Aruba,
KLAGER,
gemachtigde: mr. F.B. Ras,
tegen:

DE GOUVERNEUR VAN ARUBA,

zetelend te Aruba,
VERWEERDER,
gemachtigde: mr. C.L. Geerman (DWJZ).

PROCESVERLOOP

Bij landsbesluit van 29 januari 2021 no. 3 (bestreden landsbesluit) heeft verweerder klager met ingang van 1 december 2019 bevorderd naar de rang van brigadier (schaal P04).
Daartegen heeft klager op 9 maart 2021 bezwaar gemaakt bij het gerecht (bezwaar).
Verweerder heeft op 7 september 2021 een toelichting met producties ingediend.
Het gerecht heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 september 2021. Klager is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
De uitspraak is nader bepaald op heden.

OVERWEGINGEN

ontvankelijkheid
1. Klager heeft zijn bezwaarschrift na de in artikel 41, eerste lid, van de Landsverordening ambtenarenrechtspraak (La) bepaalde uiterlijke indieningsdatum ingediend. Hij heeft echter onbetwist gesteld dat hij het bestreden landsbesluit eerst op 26 februari 2021 heeft ontvangen. Dit betekent dat het bezwaar is ingediend binnen de in artikel 41, derde lid, van de La gestelde termijn. Klager is ontvankelijk in zijn bezwaar.
feiten
2.1
Klager is als politieambtenaar werkzaam bij het Korps Politie Aruba (KPA). Sinds
1 september 2017 bekleedt hij de rang van agent 1ste klasse.
2.2
Op 4 december 2018 is klager door zijn leidinggevende gunstig beoordeeld op zijn functioneren.
2.3
Bij landsbesluit van 12 februari 2020 heeft verweerder klager wegens plichtsverzuim de disciplinaire straf van gedeeltelijke inhouding van inkomen ten bedrage van Afl. 1.000,- opgelegd (disciplinaire straf).
bestreden landsbesluit
3. Bij het bestreden landsbesluit heeft verweerder klager met ingang van 1 december 2019 bevorderd naar de rang van brigadier (schaal P04). Daarin staat onder meer:
“(…)
dat betrokkene op 1 augustus 2019 het diploma M.B.O. politieopleiding kwalificatieniveau 4 heeft behaald;
dat betrokkene in zijn beoordelingsperiode een disciplinaire straf werd opgelegd, zijnde gedeeltelijke inhouding van inkomen ten bedrage van Afl. 1.000,= bij landsbesluit van 12 februari 2020 No. 7 (…);
dat betrokkene gedurende deze periode niet naar behoren beoordeeld kon worden;
dat hierdoor de bevordering naar de rang van brigadier met 3 maanden wordt vertraagd;
(…)”.
bezwaar en verweer
4.1
Het bezwaar richt zich tegen de ingangsdatum van de bevordering. Daaraan legt klager – kort gezegd – ten grondslag dat de beslissing van verweerder om zijn bevordering wegens de disciplinaire straf met drie maanden te vertragen een wettelijke grondslag ontbeert. Klager heeft een positieve beoordeling van zijn leidinggevende gekregen. Hij voldoet aan de overige bevorderingseisen en had op 1 september 2019 bevorderd moeten worden. Klager is nimmer in kennis gesteld dat de disciplinaire straf ertoe zal leiden dat zijn bevordering met drie maanden zal worden vertraagd en heeft zijn zienswijze daarover niet kunnen geven. Met die vertraging wordt hij twee keer gestraft voor hetzelfde plichtsverzuim. Gelet hierop is de beslissing om het bevorderingsmoment met drie maanden te vertragen onrechtmatig, aldus klager.
4.2
Verweerder brengt – kort gezegd – het volgende hiertegen in. De beslissing om het bevorderingsmoment met drie maanden te vertragen is niet punitief van aard, maar heeft puur te maken met klagers beoordeling en de discretionaire bevoegdheid van verweerder om hem al dan niet te bevorderen. Klager heeft in de beoordelingsperiode een disciplinaire straf gekregen, hetgeen voor verweerder betekent dat hij in die periode niet goed heeft gefunctioneerd. De enkele gunstige beoordeling van zijn leidinggevende is niet voldoende. Verweerder betrekt namelijk ook andere van belang zijnde kwesties bij zijn oordeel over het functioneren van de ambtenaar en of dat kan leiden tot bevordering. In klagers geval heeft verweerder ook de disciplinaire straf en het daaraan ten grondslag gelegde plichtsverzuim in aanmerking genomen. Verweerder hanteert namelijk de vaste gedragslijn dat indien sprake is van een disciplinaire straf in een beoordelingsperiode de bevorderingsdatum automatisch met drie maanden wordt opgeschort. Deze vaste gedragslijn, die in lijn is met artikel 19 van de Lma, is op klagers bevordering toegepast. Verweerder vindt dat hij in redelijkheid tot die beslissing heeft kunnen komen en concludeert daarom tot ongegrondverklaring van het bezwaar.
wettelijk kader
5.1
Ingevolge artikel 13, eerste lid, van de Landsverordening materieel ambtenarenrecht (Lma) geschieden aanstelling en bevordering, voor zover daaromtrent regelen zijn vastgesteld, overeenkomstig deze regelen. Ingevolge het tweede lid geldt dat ingeval ten aanzien van de aanstelling en de bevordering ontwikkelings- en andere eisen moeten worden vastgesteld, zulks bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen geschiedt.
Ingevolge artikel 15, eerste lid, kan het bevoegde gezag regelen vaststellen betreffende het beoordelen van de ambtenaren en het inrichten en bijhouden van een ranglijst. Ingevolge het tweede lid worden de in het eerste lid bedoelde regelen vastgesteld bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen.
Ingevolge artikel 16, tweede lid, heeft de ambtenaar het recht over een ongunstige beoordeling zijn bezwaren in te brengen bij het bevoegde gezag.
5.2
Ingevolge artikel 10, aanhef en onder b, van de Landsverordening politie worden bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen voor politieambtenaren regelen vastgesteld ten aanzien van de werving en de vereisten voor benoembaarheid en bevordering in de rangen.
5.3
Ingevolge artikel 5, eerste lid, van het Landsbesluit rechtpositie politie geschiedt benoeming in een politierang bij landsbesluit. Ingevolge het tweede lid zijn de bij de rangen behorende aanstelling- en bevorderingseisen opgenomen in bijlage A van dit landsbesluit.
Ingevolge bijlage A gelden voor de bevordering naar de rang van brigadier de volgende aanstellings- en bevorderingseisen:
in het bezit zijn van het uitstroomcertificaat MBO of het diploma MBO-politieopleiding kwalificatieniveau IV;
een functie bekleden in Hoofdgroep II;
een goede beoordeling.
beoordeling
6.1
Het gerecht stelt eerst voorop dat de bevoegdheid van verweerder om ambtenaren al dan niet te bevorderen discretionair van karakter is. Dit brengt met zich dat het gebruik van die bevoegdheid door het gerecht slechts terughoudend kan worden getoetst. Bij die toetsing dient het gerecht te beoordelen of verweerder na afweging van de betrokken belangen in redelijkheid tot de bestreden beschikking heeft kunnen komen dan wel daarbij anderszins heeft gehandeld in strijd met enige rechtsregel of met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur.
6.2
Vaststaat dat klager op 1 september 2019 in het bezit was van het diploma MBO-politieopleiding kwalificatieniveau IV en een functie bekleedde in Hoofdgroep II. Verder is niet in geschil dat klager op 4 december 2018 een gunstige beoordeling over zijn functioneren heeft gekregen van zijn leidinggevende. Beoordeeld moet nog worden of verweerder in redelijkheid de bevorderingsdatum, die in principe 1 september 2019 had moeten zijn, wegens de disciplinaire straf met drie maanden heeft mogen opschorten.
6.3
Het oordeel luidt als volgt. Aan verweerder komt op grond van artikel 15, eerste lid, van de Lma de bevoegdheid toe om regels vast te stellen betreffende de beoordeling van ambtenaren. Dit betekent dat verweerder bevoegd is om de regel te hanteren dat disciplinaire straffen, aan ambtenaren opgelegd binnen een beoordelingsperiode, het (uiteindelijke) oordeel over het functioneren van die ambtenaren over die periode ongunstig kunnen beïnvloeden en tot gevolg kunnen hebben dat het bevorderingsmoment met maximaal drie maanden wordt opgeschort. Met klager is het gerecht echter van oordeel dat verweerder zo’n regel (en de eventuele uitwerking daarvan) dient vast te leggen in een landsbesluit, houdende algemene maatregelen. Dit vloeit immers uitdrukkelijk voort uit artikel 15, tweede lid, van de Lma. Aan dit artikellid heeft de regelgever echter nooit uitvoering gegeven. [1] Verweerder heeft de beslissing om de bevorderingsdatum op te schorten gebaseerd op een (door klager weersproken) vaste gedragslijn. Gelet op het bepaalde in voornoemd artikellid, biedt een vaste gedragslijn geen grondslag voor die beslissing. Zelfs indien dat wel het geval zou zijn, dan nog geldt dat verweerder niet duidelijk heeft gemaakt door wie en wanneer deze gedragslijn is vastgesteld en/of waar die gedragslijn bekend is gemaakt. Van een kenbare gedragslijn is dus (nog) geen sprake. Los daarvan, is het gerecht met klager van oordeel dat die beslissing in strijd is genomen met het bepaalde in artikel 16, tweede lid, van de Lma. Vaststaat namelijk dat klager pas bij het bestreden landsbesluit te weten is gekomen dat de hem opgelegde disciplinaire straf zijn beoordeling (alsnog) ongunstig heeft beïnvloed en niet de gelegenheid heeft gehad om zijn bezwaren daartegen in te brengen bij verweerder.
6.4
Gelet hierop luidt de conclusie dat verweerder niet in redelijkheid heeft kunnen beslissen om de bevorderingsdatum van klager met drie maanden op te schorten. Het bestreden landsbesluit kan daarom niet in stand blijven.
7. Het bezwaar is gegrond. Het bestreden besluit zal nietig worden verklaard. Verweerder zal met inachtneming van deze uitspraak binnen drie maanden opnieuw een beslissing moeten nemen op het voorstel om klager met ingang van 1 september 2019 te bevorderen naar de rang van brigadier.
8. Het gerecht ziet aanleiding om verweerder te veroordelen in de kosten van dit geding, welke begroot worden op Afl. 700,- (1 punt voor het verschijnen ter zitting, waarde per punt Afl. 700,-, wegingsfactor 1).

UITSPRAAK

De rechter in dit gerecht:
- verklaart het bezwaar van klager gegrond;
- verklaart het bestreden landsbesluit van 29 januari 2021 no. 3 nietig;
- bepaalt dat verweerder binnen drie maanden na dagtekening van deze uitspraak opnieuw op het voorstel om klager met ingang van 1 september 2019 te bevorderen naar de rang van brigadier beslist, met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
- veroordeelt verweerder tot betaling van de door klager voor dit geding gemaakte kosten aan rechtskundige bijstand, begroot op Afl. 700,-.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.J. Martijn, rechter in ambtenarenzaken, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 13 december 2021 in tegenwoordigheid van de griffier.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen hoger beroep instellen bij de Raad van beroep in ambtenarenzaken. Daarbij dient de volgende termijn in acht te worden genomen:
  • Als de indiener van het hoger beroep of zijn gemachtigde bij de uitspraak aanwezig is geweest: Binnen dertig dagen na de dag van de uitspraak;
  • In de andere gevallen: Binnen dertig dagen na de dag van de toezending of de terhandstelling van een afschrift van de uitspraak.
Het hogerberoepschrift moet worden ingediend bij:
De griffie van de Raad van Beroep in ambtenarenzaken
J.G. Emanstraat 51
Oranjestad
Aruba
U wordt verzocht bij het indienen van het hogerberoepschrift het volgende in acht te nemen:
1. Leg bij het hogerberoepschrift een afschrift over van deze uitspraak;
2. Onderteken het hogerberoepschrift en vermeld het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener of de gemachtigde,
b. de datum van ondertekening,
c. waartegen u in hoger beroep komt,
d. waarom u het niet eens bent met deze uitspraak (de gronden van het hoger beroep).
Voor het instellen van hoger beroep is geen griffierecht verschuldigd.

Voetnoten

1.Zie uitspraak van 1 december 2021 van de Raad van Beroep in Ambtenarenzaken Aruba, zaaknummer AUA2019H00155.