In deze zaak heeft het Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba uitspraak gedaan op het bezwaar van klager, een politieambtenaar, tegen de beslissing van de Gouverneur van Aruba om zijn bevordering naar de rang van brigadier met drie maanden te vertragen vanwege een disciplinaire straf. Klager had bezwaar gemaakt tegen het bestreden landsbesluit, waarin hij met ingang van 1 december 2019 was bevorderd, maar waarbij verweerder had aangegeven dat de bevordering met drie maanden werd vertraagd vanwege een eerder opgelegde disciplinaire straf van gedeeltelijke inhouding van inkomen. Klager stelde dat deze vertraging onrechtmatig was, omdat hij een positieve beoordeling had ontvangen van zijn leidinggevende en niet op de hoogte was gesteld dat de disciplinaire straf invloed zou hebben op zijn bevordering.
Het gerecht heeft vastgesteld dat klager ontvankelijk was in zijn bezwaar, omdat hij het bestreden besluit pas na ontvangst op 26 februari 2021 had ingediend. Het gerecht oordeelde dat de beslissing van verweerder om de bevorderingsdatum te vertragen niet in overeenstemming was met de wettelijke vereisten, aangezien er geen duidelijke gedragslijn was vastgesteld die deze beslissing kon onderbouwen. Bovendien had klager niet de gelegenheid gekregen om zijn bezwaren tegen de disciplinaire straf naar voren te brengen, wat in strijd was met de bepalingen van de Landsverordening materieel ambtenarenrecht.
Uiteindelijk heeft het gerecht het bezwaar van klager gegrond verklaard, het bestreden besluit nietig verklaard en verweerder opgedragen om binnen drie maanden opnieuw te beslissen over de bevordering van klager, met inachtneming van de uitspraak. Tevens werd verweerder veroordeeld tot betaling van de proceskosten van klager, begroot op Afl. 700,-.