ECLI:NL:OGAACMB:2021:128

Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
15 december 2021
Publicatiedatum
4 februari 2022
Zaaknummer
AUA202100762
Instantie
Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • N.K. Engelbrecht
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevordering ambtenaar en rechtsgeldigheid van de beslissing

In deze zaak heeft het Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba op 15 december 2021 uitspraak gedaan over het bezwaar van klaagster, de Gouverneur van Aruba, tegen een besluit van verweerder met betrekking tot haar bevordering. Klaagster, werkzaam als douaneambtenaar, had bezwaar gemaakt tegen het Landsbesluit van 8 februari 2021, waarin werd besloten haar bevordering naar de rang van kommies der invoerrechten en accijnzen 1ste klasse (schaal 5) uit te stellen tot 1 januari 2018. Klaagster stelde dat zij, ondanks een periode van arbeidsongeschiktheid, voldeed aan de vereisten voor bevordering en dat de bestreden beschikking in strijd was met verschillende rechtsbeginselen.

Het gerecht heeft vastgesteld dat klaagster haar bezwaarschrift tijdig had ingediend, ondanks dat dit na de reguliere termijn was gebeurd. De rechter oordeelde dat klaagster aan de vereisten voor bevordering voldeed, aangezien zij positief was beoordeeld in de relevante beoordelingsperiode. De rechter heeft de bestreden beschikking vernietigd voor zover deze de ingangsdatum van de bevordering betreft en verweerder gelast om binnen twee maanden een nieuwe beslissing te nemen over de bevordering van klaagster, met inachtneming van de uitspraak.

De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige beoordeling van ambtenaren en de noodzaak om de belangen van de betrokken partijen in overweging te nemen. Het gerecht heeft ook de proceskosten aan verweerder opgelegd, die klaagster dient te vergoeden. Deze uitspraak biedt inzicht in de toepassing van het ambtenarenrecht en de rechtsbescherming van ambtenaren in Aruba.

Uitspraak

Uitspraak van 15 december 2021
Gaza nr. AUA202100762

HET GERECHT IN AMBTENARENZAKEN VAN ARUBA

UITSPRAAK
op het bezwaar in de zin van
de Landsverordening ambtenarenrechtspraak (La) van:

[Klaagster],

wonend in Aruba,
KLAAGSTER,
gemachtigde: mr. E. Duijneveld,
tegen:

DE GOUVERNEUR VAN ARUBA,

zetelend in Aruba,
VERWEERDER,
gemachtigde: mr. Y.F.M Kaarsbaan (DWJZ).

PROCESVERLOOP

Bij Landsbesluit van 8 februari 2021 (het bestreden Landsbesluit) heeft verweerder besloten klaagster met ingang van 1 januari 2018 te bevorderen naar de rang van kommies der invoerrechten en accijnzen 1ste klasse (schaal 5).
Hiertegen heeft klaagster op 22 maart 2021 bezwaar gemaakt bij het gerecht.
Verweerder heeft op 7 oktober 2021 een contramemorie ingediend.
De zaak is behandeld ter zitting van 11 oktober 2021, alwaar zijn verschenen partijen bij hun gemachtigden voornoemd.
Hierna heeft verweerder, op verzoek van de rechter, op 25 oktober 2021 stukken overgelegd. Klaagster heeft op 8 november 2021 bij akte-uitlating hierop gereageerd.
De uitspraak is bepaald op heden.

OVERWEGINGEN

De ontvankelijkheid

1.1
Ingevolge artikel 41, eerste lid, van de Landsverordening ambtenarenrechtspraak (hierna: de La), dient het bezwaarschrift te worden ingediend binnen dertig dagen te rekenen vanaf de dag waarop de aangevallen beschikking is uitgesproken. Het derde lid van voornoemd artikel van de La bepaalt dat, indien het bezwaar na de daarvoor bepaalde termijn is ingediend, de indiener niet op grond daarvan niet-ontvankelijk wordt verklaard, indien hij ten genoegen van de rechter aantoont het bezwaar te hebben ingebracht binnen dertig dagen na de dag waarop hij van de aangevallen beschikking heeft kunnen kennis dragen.
1.2
Klaagster heeft haar bezwaarschrift na het verstrijken van de in artikel 41, eerste lid, van de La gestelde termijn ingediend. Zij heeft echter aangevoerd pas op 18 februari 2021 kennis te hebben genomen van de bestreden beschikking, hetgeen door verweerder niet is betwist. Het tegendeel blijkt ook niet uit de gedingstukken. Dit betekent dat moet worden aangenomen dat het bezwaar is ingediend binnen de in artikel 41, derde lid, van de La gestelde termijn. Klaagster is derhalve ontvankelijk in haar bezwaar.
Standpunten van partijen
2.1
Aan de bestreden beschikking heeft verweerder – kort samengevat – ten grondslag gelegd dat klaagster niet aan de bevorderingseis van goede beoordeling voldoet om eerder dan met ingang van 1 oktober 2017 te worden bevorderd naar schaal 5, nu zij in de beoordelingsperiode gelegen tussen 1 mei 2013 tot 1 mei 2017 totaal 116 dagen en tussen 1 mei 2017 en 1 september 2017 114 dagen arbeidsongeschikt was. Over die arbeidsongeschiktheidsperiode kan geen oordeel worden gegeven over haar functioneren, zodat de ingangsdatum van de bevordering wordt verschoven met acht maanden, aldus verweerder.
2.2
Klaagster kan zich niet verenigen met de ingangsdatum van haar bevordering en heeft zich daarbij op het standpunt gesteld dat de bestreden beschikking in strijd is met het motiverings-, vertrouwens-, rechtszekerheids- en fair-play-beginsel. Ter onderbouwing hiervan heeft zij aangevoerd, dat zij ondanks de arbeidsongeschiktheidsperiode van 230 dagen in vier jaar, wel degelijk positief is beoordeeld, zodat die periode van arbeidsongeschiktheid een bevordering niet in de weg staat en evenmin reden is om een bevordering te vertragen. De bestreden beschikking kan derhalve niet in stand blijven, aldus klaagster.
Het geschil en het toetsingskader
3.1
Ter beoordeling ligt voor de vraag of verweerder op goede gronden heeft besloten om klaagster (pas) met ingang van 1 januari 2018 te bevorderen.
3.2
Bij de beoordeling stelt het gerecht voorop dat bevordering geen recht van de betrokken ambtenaar is noch een automatisme, doch een discretionaire bevoegdheid van het bevoegde gezag. Dit betekent dat het gebruik van die bevoegdheid door het gerecht slechts terughoudend kan worden getoetst. Bij die toetsing dient het gerecht te beoordelen of verweerders na afweging van de betrokken belangen in redelijkheid tot de bestreden beslissing heeft kunnen komen dan wel daarbij anderszins heeft gehandeld in strijd met enige rechtsregel of met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur.
3.3
Het gerecht neemt daarbij het volgende in aanmerking.
De feiten
4.1
Klaagster is als douaneambtenaar werkzaam bij het Departamento di Aduana (DA) en bekleedt met ingang van 1 mei 2013 de rang van kommies der invoerrechten en accijnzen (schaal 4).
4.2
Aan klaagster is met ingang van 1 juli 2017 een extra periodieke verhoging, tot schaal 4 dienstjaar 7, toegekend in het kader van de nieuwe salarisstructuur voor douaneambtenaren. Haar eerstvolgende periodieke verhoging is daarbij bepaald op 1 mei 2019.
4.3
Op 11 januari 2018 heeft de leidinggevende van klaagster een functioneringsgesprek met klaagster gehouden, waarbij haar functioneren over de beoordelingsperiode van 12 november 2016 tot en met 12 mei 2017 positief is beoordeeld en hij heeft aangegeven dat zij geschikt en bekwaam is bevonden. Tevens heeft de leidinggevende in het beoordelingsformulier genoteerd dat klaagster één van de beste medewerkers van de sectie Haven is qua productiviteit, denken en doen.
4.4
De directeur van het DA heeft bij schrijven van 23 mei 2018 aangegeven dat klaagster positief is beoordeeld en voorgesteld om haar met ingang van 1 augustus 2017 naar de rang van kommies der invoerrechten en accijnzen 1ste klasse, in schaal 5 te bevorderen.
4.5
Op verzoek van de DRH heeft de directeur van het DA bij schrijven van 19 juli 2019 zijn eerdere advies gewijzigd, in die zin dat hij adviseert om de bevordering van klaagster te vertragen en haar met ingang van 1 september 2017 te bevorderen.
4.6
Bij bestreden beschikking heeft verweerder besloten om klaagster met ingang van 1 januari 2018 naar de rang van kommies der invoerrechten en accijnzen 1ste klasse (schaal 5) te bevorderen.
Het wettelijk kader
5.1
Ingevolge artikel 13, eerste lid, van de Landsverordening materieel ambtenarenrecht (de Lma) geschieden aanstelling en bevordering, voor zover daaromtrent regelen zijn vastgesteld, overeenkomstig deze regelen.
5.2
Ingevolge het Landsbesluit bijzondere rechtspositionele bepalingen douaneambtenaren (AB 1995 no. 59 zoals laatstelijk gewijzigd bij AB 2020 no. 15), kan de betrokkene naar de rang van kommies der invoerrechten en accijnzen 1ste klasse (schaal 5) worden bevorderd na vier jaar ervaring in de rang van kommies der invoerrechten en accijnzen (
het anciënniteitsvereiste), met een gunstige beoordeling (
het beoordelingsvereiste).
5.3
Ingevolge artikel 7 van voornoemd Landsbesluit bijzondere rechtspositionele bepalingen douaneambtenaren, draagt de Directeur zorg voor een systematische personeelsbeoordeling van douaneambtenaren door het doen houden van functioneringsgesprekken en beoordelingsgesprekken (lid 1), wordt met iedere douaneambtenaar jaarlijks ten minste één functioneringsgesprek gehouden (lid 2) en wordt van ieder functionerings─ en beoordelingsgesprek een schriftelijk verslag gemaakt (lid 4).
De beoordeling
6.1.1
In dit geval staat vast dat klaagster met ingang van 1 mei 2013 naar de rang van kommies der invoerrechten en accijnzen is bevorderd. Met ingang van 1 mei 2017 voldoet zij dan ook aan het anciënniteitsvereiste voor een bevordering naar de rang van kommies der invoerrechten en accijnzen 1ste klasse (schaal 5), namelijk het opdoen van vier jaar ervaring in de rang van kommies der invoerrechten en accijnzen.
6.1.2
Wat betreft het beoordelingsvereiste, overweegt het gerecht als volgt.
Ingevolge artikel 7 van voornoemd Landsbesluit bijzondere rechtspositionele bepalingen douaneambtenaren, volgt dat een douaneambtenaar jaarlijks moet worden beoordeeld. Uit de overgelegde stukken kan worden afgeleid dat klaagster begin 2018 over de periode 12 november 2016 tot en met 12 mei 2017, (zeer) positief is beoordeeld, waarbij is te kennen gegeven dat zij een van de beste medewerkers in Sectie Haven was. Dat zij in de voorgaande jaren niet gunstig is beoordeeld, is niet gebleken. Gelet hierop kan niet worden gezegd dat klaagster met ingang van 1 mei 2017 niet voldoet aan de vereiste van gunstige beoordeling om te worden bevorderd. Dat zij in de periode van 1.440 dagen, 116 dagen (dus 8% van de tijd) arbeidsongeschikt was, doet hier niet aan af.
6.1.3
Gelet op het vorenstaande is het gerecht van oordeel dat klaagster met ingang van 1 mei 2017 aan alle vereisten voor een bevordering tot de rang van kommies der invoerrechten en accijnzen 1ste klasse (schaal 5) voldoet, en dat zij dan ook met ingang van die datum in aanmerking komt voor die bevordering.
6.2
Het bezwaar is gegrond, en de bestreden beschikking zal worden vernietigd, voor zover klaagster daarbij niet met ingang van 1 mei 2017 is bevorderd. Verweerder zal worden gelast om binnen twee maanden een nieuwe beslissing te nemen omtrent de bevordering van klaagster, met inachtneming van hetgeen hierboven is overwogen.
6.3
Hetgeen partijen verder nog hebben aangevoerd, met name het beroep op het gelijkheidsbeginsel, behoeft gelet op het bovenstaande geen nadere bespreking.
7. Verweerder dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden verwezen.

BESLISSING

De rechter in dit gerecht:
- verklaart het bezwaar gegrond;
- vernietigt de bestreden beschikking van 8 februari 2021, kenmerk [kenmerk], wat betreft de ingangsdatum van de bevordering van klaagster naar de rang van kommies der invoerrechten en accijnzen 1ste klasse;
- bepaalt dat verweerder binnen twee maanden na dagtekening van deze uitspraak met inachtneming van hetgeen daarin is overwogen, een nieuwe beslissing dient te nemen inzake de ingangsdatum van de bevordering van klaagster;
- veroordeelt verweerder tot betaling van de door klaagster gemaakte proceskosten, die worden begroot op Afl. 910,- aan gemachtigdensalaris.
Aldus gegeven door mr. N.K. Engelbrecht, rechter in ambtenarenzaken, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 15 december 2021, in tegenwoordigheid van de griffier.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen hoger beroep instellen bij de Raad van beroep in ambtenarenzaken. Daarbij dient de volgende termijn in acht te worden genomen:
  • Als de indiener van het hoger beroep of zijn gemachtigde bij de uitspraak aanwezig is geweest: Binnen dertig dagen na de dag van de uitspraak;
  • In de andere gevallen: Binnen dertig dagen na de dag van de toezending of de terhandstelling van een afschrift van de uitspraak.
Het beroepschrift moet worden ingediend bij:
De griffie van de Raad van Beroep in ambtenarenzaken
J.G. Emanstraat 51
Oranjestad
Aruba
U wordt verzocht bij het indienen van het beroepschrift het volgende in acht te nemen:
1. Leg bij het beroepschrift een afschrift over van deze uitspraak;
2. Onderteken het beroepschrift en vermeld het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener of de gemachtigde,
b. de datum van ondertekening,
c. waartegen u in hoger beroep komt,
d. waarom u het niet eens bent met deze uitspraak (de gronden van het hoger beroep).
Voor het instellen van hoger beroep is geen griffierecht verschuldigd.