In deze zaak heeft het Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba op 29 november 2021 uitspraak gedaan over het bezwaar van klager, een ambtenaar werkzaam bij de Dienst Openbare Werken, tegen een landsbesluit van de Gouverneur van Aruba. Dit landsbesluit, genomen op 5 februari 2021, hield in dat klager met ingang van 1 juli 2020 werd bevorderd naar de rang van onderopzichter 1ste klasse. Klager maakte bezwaar tegen de ingangsdatum van deze bevordering, stellende dat de gebruikelijke dienstanciënniteit voor bevorderingen niet in acht was genomen. Klager stelde dat een dienstanciënniteit van zeven jaren, zoals in zijn geval, niet gebruikelijk is en dat het besluit derhalve onrechtmatig was.
Het gerecht heeft de ontvankelijkheid van het bezwaar beoordeeld en vastgesteld dat klager het bestreden landsbesluit op 1 maart 2021 had ontvangen, waardoor het bezwaar tijdig was ingediend. Vervolgens heeft het gerecht de feiten en het procesverloop in kaart gebracht, waarbij het de bevoegdheid van de Gouverneur tot bevordering als discretionair heeft gekwalificeerd. Het gerecht heeft geconcludeerd dat de bevorderingsdatum van klager correct was vastgesteld, aangezien hij op 1 juli 2019 de voorlaatste periodiek in de schaal van onderopzichter 2de klasse had bereikt. Klager voldeed pas op 1 juli 2020 aan alle vereisten voor de bevordering naar de rang van onderopzichter 1ste klasse.
De rechter heeft uiteindelijk het bezwaar ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak biedt inzicht in de toepassing van de Bezoldigingsregeling Aruba en de beoordeling van ambtenarenrechtelijke geschillen.