ECLI:NL:OGAACMB:2021:116

Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
29 november 2021
Publicatiedatum
20 januari 2022
Zaaknummer
AUA202002810
Instantie
Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • N.K. Engelbrecht
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Disciplinair ontslag van politieambtenaar wegens mishandeling van levensgezel

In deze zaak heeft het Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba op 29 november 2021 uitspraak gedaan over het bezwaar van klager, de Gouverneur van Aruba, tegen een disciplinaire maatregel van ontslag. Klager, een politieambtenaar, was op 13 juli 2019 beschuldigd van het mishandelen van zijn levensgezel in het openbaar. Dit leidde tot een strafrechtelijke veroordeling op 17 oktober 2019, waarbij hij een taakstraf van 80 uur kreeg opgelegd. De Gouverneur heeft klager op 5 oktober 2020 disciplinair ontslagen, waarbij hij zowel een primair als subsidiair ontslag heeft opgelegd. Klager heeft bezwaar gemaakt tegen dit ontslag, stellende dat de beslissing in strijd was met de beginselen van behoorlijk bestuur.

Tijdens de zitting op 7 juni 2021 heeft klager, bijgestaan door zijn gemachtigde, zijn standpunt toegelicht. Klager betwistte de feiten en voerde aan dat de opgelegde straf onevenredig was. Het gerecht heeft de argumenten van klager overwogen, maar oordeelde dat de Gouverneur terecht tot ontslag was overgegaan. Het gerecht benadrukte dat politieambtenaren hoge eisen van integriteit en betrouwbaarheid moeten naleven, en dat klager door zijn gedrag het vertrouwen van de burger in de politie ernstig had beschaamd. Het gerecht concludeerde dat klager niet langer als ambtenaar kon worden gehandhaafd, gezien zijn eerdere disciplinaire straffen en het feit dat hij zich opnieuw schuldig had gemaakt aan plichtsverzuim.

De uitspraak van het gerecht verklaarde het bezwaar van klager ongegrond, en er werd geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. Klager kan tegen deze uitspraak in hoger beroep gaan bij de Raad van Beroep in ambtenarenzaken, binnen de gestelde termijn van dertig dagen.

Uitspraak

Uitspraak van 29 november 2021
AUA202002810 GAZA

HET GERECHT IN AMBTENARENZAKEN VAN ARUBA

UITSPRAAK
op het bezwaar in de zin van
de Landsverordening ambtenarenrechtspraak (La) van:

[Klager],

wonend te Aruba,
KLAGER,
gemachtigde: mr. E. Duijneveld,
tegen:

DE GOUVERNEUR VAN ARUBA,

zetelend te Aruba,
VERWEERDER,
gemachtigden: mr. A.F.J. Caster en mr. C.L. Geerman (DRH).

PROCESVERLOOP

Bij Landsbesluit van 5 oktober 2020 (het bestreden ontslagbesluit) heeft verweerder aan klager primair de disciplinaire maatregel van ontslag opgelegd en subsidiair eervol ontslag verleend.
Tegen het bestreden ontslagbesluit heeft klager op 9 november 2020 bezwaar gemaakt bij het gerecht.
Tevens heeft klager op 19 november 2020 een verzoekschrift ingediend ertoe strekkende dat hij hangende de behandeling van onderhavig bezwaar zijn bezoldiging blijft genieten. Bij uitspraak van 28 december 2020 heeft de voorzieningenrechter dit verzoek afgewezen.
De zaak is behandeld ter zitting van 7 juni 2021, waar klager is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde, en verweerder zich heeft laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.
Uitspraak is bepaald op heden.

OVERWEGINGEN

Standpunten van partijen

1.1
Bij het bestreden landsbesluit heeft verweerder aan klager de disciplinaire maatregel van ontslag opgelegd. Aan dit ontslag heeft verweerder, zakelijk weergegeven, ten grondslag gelegd:
- dat klager op 13 juli 2019 zijn levensgezel meerdere malen in het openbaar mishandelde, waarbij hij haar meermaals op haar hoofd sloeg, haar wurgde en aan haar haren trok;
- dat klager hiervoor op 17 oktober 2019 is veroordeeld tot een taakstraf van 80 uur, waarvan 40 uur voorwaardelijk, met aftrek voorarrest en een proeftijd van 2 jaar;
- dat de overheid een intensieve en moeizame strijd voert tegen huiselijk geweld, en dat daarom van de overheid niet gevergd kan worden dat zij ambtenaren tolereert die zich schuldig maken aan huiselijk geweld;
- dat de overheid hoge eisen stelt aan de integriteit en betrouwbaarheid van haar landsdienaren, en dat een politieambtenaar een voorbeeldfunctie bekleedt die een bijzondere verantwoordelijkheid met zich meebrengt;
- dat klager handelingen heeft verricht die hij uit hoofde van zijn functie juist dient te bestrijden;
- dat klager in hoge mate is tekortgeschoten in zijn verantwoordelijkheden en verplichtingen als goed ambtenaar;
- dat klager met zijn gedrag afbreuk heeft gedaan aan het beeld van een betrouwbaar en integer politieambtenaar en integer politiekorps waar het publiek op mag rekenen;
- dat klager ernstig plichtsverzuim heeft gepleegd;
- dat klager in strijd heeft gehandeld met het gedrag dat van hem verlangd en verwacht mag worden en dat dit handelen op geen enkele manier te rechtvaardigen is;
- dat niet is gebleken dat zijn gedraging hem niet kan worden aangerekend;
- dat de omstandigheid dat klager heeft gehandeld terwijl hij onder invloed van alcohol verkeerde, een strafverzwarende omstandigheid is die hem kan worden aangerekend;
- dat het plichtsverzuim van dien aard is dat er geen vertrouwen meer gesteld kan worden in het integer handelen van klager;
- dat klager zich in het verleden meermalen schuldig heeft gemaakt aan plichtsverzuim, waarvoor hij tot driemaal toe disciplinair is gestraft met gedeeltelijke inhouding van het inkomen (mei 2013, juni 2013 en oktober 2017).
Tevens heeft verweerder overwogen dat, voor zover de ontslaggrond van artikel 83, eerste lid, aanhef en onder i, van de Lma komt te vervallen, er aanleiding bestaat om klager met toepassing van artikel 98, eerste lid, aanhef en onder f, van de Lma eervol ontslag te verlenen, omdat klager blijk heeft gegeven niet in staat te zijn, zijn professionele grenzen te bewaken en te handhaven, en de aard van de functie en de ernst van het grensoverschrijdend gedrag met zich brengen dat hem geen verbeterkans wordt geboden.
1.2
Klager kan zich niet verenigen met de bestreden beslissing en heeft zich op het standpunt gesteld dat verweerder met het ontslag de beginselen van behoorlijk bestuur, met name het motiveringsbeginsel en het fair-play beginsel, heeft geschonden.
Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft klager het volgende – zakelijk weergegeven – aangevoerd.
Verweerder doet het ten onrechte voorkomen dat klager in 2017 nog een taakstraf zou zijn opgelegd wegens mishandeling en heeft dit ten onrechte laten gelden als een verzwarende omstandigheid bij de strafoplegging. Verder is de wijze waarop verweerder de stellingen van klager, dat hij geen herinnering heeft aan het incident, meent te betitelen en hem te beschuldigen van ‘selectief geheugenverlies’ zonder enige onderbouwing, schokkend, aldus klager.
Klager stelt dat er binnen het politiekorps sprake is van ontoelaatbare en onmenselijke werkdruk en van onvoldoende psychische ondersteuning. Klager geeft aan wel hulp te hebben gezocht bij een psycholoog en dat hij naar AA-meetings gegaan.
Het geschil
2.1
In geschil is de vraag of verweerder op goede gronden heeft besloten klager (disciplinair) te ontslaan. Bij de beoordeling neemt het gerecht het volgende in aanmerking.
Het wettelijk kader
3. Ingevolge artikel 47, eerste lid, van de Landsverordening materieel ambtenarenrecht (Lma) is de ambtenaar gehouden de plichten uit zijn ambt voortvloeiende nauwgezet en ijverig te vervullen en zich te gedragen zoals een goed ambtenaar betaamt.
Ingevolge artikel 82, eerste lid, van de Lma kan de ambtenaar, die de hem opgelegde verplichtingen niet nakomt of zich overigens aan plichtsverzuim schuldig maakt, deswege door het bevoegde gezag disciplinair worden gestraft. Ingevolge het tweede lid, omvat plichtsverzuim zowel het overtreden van enig voorschrift als het doen of nalaten van iets, hetwelk een goed ambtenaar in gelijke omstandigheden behoort na te laten of te doen.
Ingevolge artikel 83, eerste lid, aanhef en onder i, van de Lma kan ontslag als disciplinaire straf worden opgelegd.
Ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Lma wordt de straf, behalve die van schriftelijke berisping, niet ten uitvoer gelegd, zolang zij niet onherroepelijk is geworden, tenzij onmiddellijke tenuitvoerlegging naar het oordeel van de tot straffen bevoegden door het dienstbelang wordt gevorderd.
De feiten
4.1
Klager is bij Landsbesluit van 4 juni 2002, met ingang van 1 augustus 2001 benoemd als ambtenaar in de rang van adspirant-agent bij het Korps Politie Aruba (KPA). Hij is laatstelijk bij Landsbesluit van 6 oktober 2010, bevorderd naar de rang van brigadier 1ste klasse, met ingang van 1 november 2009.
4.2
Bij Landsbesluit van 24 mei 2013 is aan klager de disciplinaire straf van gedeeltelijke inhouding van het inkomen ter grootte van Afl. 1.250,- opgelegd, wegens plichtsverzuim gepleegd tijdens de nachtdienst op 27 juni 2011. Bij Landsbesluit van 5 juni 2013 is aan klager de disciplinaire straf van gedeeltelijke inhouding van het inkomen ter grootte van Afl. 1.000,- opgelegd, wegens plichtsverzuim gepleegd tijdens de nachtdienst op 23 mei 2012. Bij Landsbesluit van 27 oktober 2017 is aan klager de disciplinaire straf van gedeeltelijke inhouding van het inkomen ter grootte van Afl. 1.250,- opgelegd, wegens plichtsverzuim gepleegd buiten werktijd op 27 april 2015.
4.3
Bij brief van 15 juli 2019 is klager de toegang ontzegd tot – kort gezegd – het werk in verband met een lopend strafrechtelijk en disciplinair onderzoek tegen hem wegens de verdenking van het plegen van het strafbare feit van mishandeling c.q mishandeling van levensgezel. Bij Landsbesluit van 26 november 2019 is klager met ingang van die datum in het belang van dienst met toepassing van artikel 87, onder sub c Lma, in zijn ambt geschorst tot op de dag waarop het bevoegd gezag een besluit heeft genomen omtrent de disciplinaire strafoplegging.
4.4
Klager werd op 17 juli 2019 aangehouden als verdacht van het plegen van mishandeling c.q. mishandeling van zijn levensgezel op 13 juli 2019. Bij in kracht van gewijsde gegane vonnis van 17 oktober 2019 is klager (strafrechtelijk) veroordeeld tot een taakstraf wegens mishandeling.
4.5
Bij brief van 26 november 2019 heeft verweerder klager ter verantwoording geroepen met betrekking tot hetgeen hem wordt verweten, namelijk dat hij op 13 juli 2019 zijn levensgezel in het openbaar heeft mishandeld.
4.6
Bij brief van 22 januari 2020 heeft klager zich over het vermeende plichtsverzuim verantwoord.
4.7
Bij het bestreden ontslagbesluit is klager disciplinair ontslagen.
Beoordeling
5.1
Klager heeft niet ontkend dat hij op 13 juli 2019, nadat hij zeven tot acht biertjes had gedronken, zijn partner/levensgezel in het openbaar heeft mishandeld, maar stelt dat hij zich van het voorval niets meer kan herinneren. Klager is ter zake van dit strafbare feit strafrechtelijk veroordeeld. Het gerecht stelt gelet hierop dan ook vast dat klager zich schuldig heeft gemaakt aan plichtsverzuim. Verweerder is dan ook bevoegd aan klager een disciplinaire sanctie op te leggen.
5.2
Klager heeft zich op het standpunt gesteld, dat de opgelegde straf van ontslag, onevenredig is, nu het plichtsverzuim hem niet volledig kan worden toegerekend. Het gerecht volgt klager niet in dit betoog en overweegt daartoe als volgt.
Met de voorzieningenrechter is het gerecht van oordeel dat verweerder aan het geconstateerde plichtsverzuim, gelet op de aard en de ernst ervan, de disciplinaire straf van ontslag heeft mogen verbinden. Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat aan politieambtenaren hoge eisen van integriteit en betrouwbaarheid mogen worden gesteld en klager heeft door zijn gedragingen het vertrouwen dat de burger in de politie mag stellen ernstig beschaamd. Het is immers bij uitstek zijn verantwoordelijkheid als politieagent om de veiligheid van burgers te waarborgen.
Daar komt bij dat klager een gewaarschuwd mens was, nu hij, zoals is gebleken, gedurende zijn loopbaan bij de overheid reeds drie maal vanwege plichtsverzuim een disciplinaire sanctie opgelegd heeft gekregen. Deze sancties hebben klager er kennelijk niet van weerhouden zich nogmaals aan plichtsverzuim schuldig te maken, waardoor aan verweerder kan worden toegegeven dat klager niet langer als ambtenaar te handhaven is. De stelling van klager dat verweerder het ten onrechte voor heeft doen komen dat klager in 2017 nog een taakstraf zou zijn opgelegd, leidt niet tot een ander oordeel.
De stelling van klager dat er binnen de KPA onvoldoende psychische ondersteuning is, had, wat daar ook van zij, voor verweerder geen aanleiding hoeven te zijn om klager het door hem gepleegde plichtsverzuim niet aan te rekenen, dan wel een minder verstrekkende disciplinaire sanctie op te leggen. Immers, het is uiteindelijk de verantwoordelijkheid van iedere ambtenaar, zo ook klager, om zo nodig buiten het werk passende psychische ondersteuning en begeleiding te vinden.
6. het bezwaar is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De rechter in dit gerecht:
- verklaart het bezwaar ongegrond
Deze uitspraak is gegeven door mr. N.K. Engelbrecht, rechter in ambtenarenzaken, in samenwerking met mr. J.F. Janmaat, griffier, en wordt geacht te zijn uitgesproken ter openbare zitting van 29 november 2021, in tegenwoordigheid van de griffier.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen hoger beroep instellen bij de Raad van beroep in ambtenarenzaken. Daarbij dient de volgende termijn in acht te worden genomen:
  • Als de indiener van het hoger beroep of zijn gemachtigde bij de uitspraak aanwezig is geweest: Binnen dertig dagen na de dag van de uitspraak;
  • In de andere gevallen: Binnen dertig dagen na de dag van de toezending of de terhandstelling van een afschrift van de uitspraak.
Het beroepschrift moet worden ingediend bij:
De griffie van de Raad van Beroep in ambtenarenzaken
J.G. Emanstraat 51
Oranjestad
Aruba
U wordt verzocht bij het indienen van het beroepschrift het volgende in acht te nemen:
1. Leg bij het beroepschrift een afschrift over van deze uitspraak;
2. Onderteken het beroepschrift en vermeld het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener of de gemachtigde,
b. de datum van ondertekening,
c. waartegen u in hoger beroep komt,
d. waarom u het niet eens bent met deze uitspraak (de gronden van het hoger beroep).
Voor het instellen van hoger beroep is geen griffierecht verschuldigd.