ECLI:NL:OGAACMB:2021:11

Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
17 februari 2021
Publicatiedatum
7 mei 2021
Zaaknummer
AUA202001484
Instantie
Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M.E.B. de Haseth
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevordering van ambtenaar in het kader van arbeidsongeschiktheid en beoordeling

In deze zaak heeft het Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba op 17 februari 2021 uitspraak gedaan over het bezwaar van de Gouverneur van Aruba, klaagster, tegen de beslissing van verweerder om haar verzoek om bevordering naar de rang van commies (schaal 8) met ingang van 1 oktober 2016 niet in te willigen. Klaagster had bezwaar gemaakt tegen de bestreden beschikking van 19 maart 2019, waarin werd gesteld dat haar verzoek niet voor inwilliging vatbaar was vanwege haar arbeidsongeschiktheid. Klaagster voerde aan dat zij gedurende de periode van 2011 tot en met 2016 elk jaar gunstig was beoordeeld en dat de periode van arbeidsongeschiktheid geen belemmering mocht vormen voor haar bevordering. Het gerecht oordeelde dat klaagster, bij een gunstige beoordeling, recht had op bevordering naar schaal 8 en dat de bestreden beschikking van verweerder onvoldoende gemotiveerd was. Het gerecht heeft het bezwaar van klaagster gegrond verklaard en de bestreden beschikking gewijzigd, waardoor klaagster met terugwerkende kracht naar 1 oktober 2016 werd bevorderd naar de rang van commies (schaal 8). Tevens werd verweerder veroordeeld in de kosten van het geding.

Uitspraak

Uitspraak van 17 februari 2021
Gaza nr. AUA202001484

HET GERECHT IN AMBTENARENZAKEN VAN ARUBA

UITSPRAAK
op het bezwaar van:

[Klaagster],

wonend in Aruba,
KLAAGSTER,
gemachtigde: de advocaat mr. C.F.K.J. Lejuez,
gericht tegen:

de Gouverneur van Aruba,

zetelend in Aruba,
VERWEERDER,
gemachtigde: mr. Y.F.M. Kaarsbaan (DWJZ).

PROCESVERLOOP

Bij beslissing van 19 maart 2019 (hierna: de bestreden beschikking) heeft verweerder aan klaagster bericht dat haar verzoek om met ingang van 1 oktober 2016 naar de rang van commies (schaal 8) te bevorderen niet voor inwilliging vatbaar is.
Hiertegen heeft klaagster op 24 juni 2020 bezwaar gemaakt, door indiening van een bezwaarschrift bij dit gerecht.
Verweerder heeft op 5 augustus 2020 een contramemorie ingediend.
Klaagster heeft op 8 december 2020 nadere stukken per e-mail ingediend.
Het gerecht heeft de zaak ter zitting behandeld op 14 december 2020, alwaar zijn verschenen klaagster bijgestaan door haar gemachtigde voornoemd, en verweerder bij zijn gemachtigde voornoemd.
De uitspraak is bepaald op heden.

OVERWEGINGEN

De ontvankelijkheid

1.1
Ingevolge artikel 41, eerste lid, van de Landsverordening ambtenarenrechtspraak (hierna: La), dient het bezwaarschrift te worden ingediend binnen dertig dagen te rekenen vanaf de dag waarop de aangevallen beschikking is uitgesproken.
Het derde lid van dit artikel bepaalt dat, indien het bezwaar na de daarvoor bepaalde termijn is ingediend, de indiener niet op grond daarvan niet-ontvankelijk wordt verklaard, indien hij ten genoegen van de rechter aantoont het bezwaar te hebben ingebracht binnen dertig dagen na de dag waarop hij van de aangevallen beschikking kennis heeft kunnen dragen.
1.2
Klaagster heeft haar bezwaarschrift na het verstrijken van de in artikel 41, eerste lid, van de La gestelde termijn ingediend. Zij heeft echter aangevoerd de bestreden beschikking pas op 25 mei 2020 te hebben ontvangen, hetgeen door verweerder niet is betwist. Het tegendeel blijkt ook niet uit de gedingstukken. Dit betekent dat het bezwaar is ingediend binnen de in artikel 41, derde lid, van de La gestelde termijn. Klaagster is derhalve ontvankelijk in haar bezwaar.
De feiten
2.1
Bij landsbesluit van 30 juni 2003 is klaagster met ingang van 1 oktober 2002 in tijdelijke dienst benoemd in de rang van klerk 1ste klasse (schaal 4) bij het Toeristenbureau.
2.2
Bij landsbesluit van 11 juni 2010 is klaagster met ingang van 1 oktober 2006 naar de rang van hoofdklerk (schaal 5) bevorderd.
2.3
Bij landsbesluit van 7 februari 2011 is klaagster met ingang van 1 oktober 2010 naar de rang van adjunct-commies (schaal 6) bevorderd.
2.4
Bij landsbesluit van 24 november 2011 is klaagster met ingang van 1 juni 2011 geplaatst in de functie van medewerker debiteuren/crediteuren op de afdeling Financieel Beheer/ Algemene Zaken bij de Dienst Openbare Werken (DOW).
2.5
Bij landsbesluit van 30 november 2016 is klaagster met ingang van 1 januari 2011 in vaste dienst benoemd.
2.6
Bij brief van 25 november 2016 heeft klaagster verzocht om naar de rang van adjunct-commies (schaal 7) te worden bevorderd.
2.7
Bij brief van 27 september 2017 heeft de directeur van de DOW een voorstel gedaan om klaagster met ingang van 1 oktober 2014 naar de rang van adjunct-commies 1ste klasse (schaal 7) en met ingang van 1 maart 2017 naar de rang van commies (schaal 8) te bevorderen.
2.8
Bij landsbesluit van 16 oktober 2018 en beschikking van 7 januari 2019 is klaagster conform het voorstel van de directeur met ingang van 1 oktober 2014 naar schaal 7 en met ingang van 1 maart 2017 naar de schaal 8 bevorderd.
2.9
Bij uitspraak van dit gerecht van 2 december 2019 (AUA201900673) heeft het gerecht het bezwaar van klaagster gericht tegen de beschikking van 7 januari 2019 gegrond verklaard, en is verweerder opgedragen om een nieuwe beslissing te nemen op het bevorderingsverzoek van klaagster.
2.1
Bij schrijven van het Departamento di Recurso Humano (DRH) is geadviseerd om de datum van 1 maart 2017 als ingangsdatum van klaagsters bevordering naar schaal 8 te handhaven.
2.11
Bij bestreden beschikking van 19 maart 2019 is klaagster bericht dat haar verzoek om met ingang van 1 oktober 2016 naar de rang van commies (schaal 8) te bevorderen niet voor inwilliging vatbaar is.
De standpunten van partijen
3.1
Klaagster betoogt dat haar verzoek om haar met ingang van 1 oktober 2016 naar de rang van commies (schaal 8) te bevorderen ten onrechte is afgewezen. Klaagster voert hiertoe – kort samengevat – aan dat zij gedurende de periode van 2011 tot en met 2016 elk jaar gunstig is beoordeeld, zodat zij aan de bevorderingseisen voldoet om met ingang van 1 oktober 2016 naar de verzochte rang te worden bevorderd. Bij uitspraak van dit gerecht van 2 december 2019 is reeds overwogen dat klaagster bij een gunstige beoordeling met ingang van 1 oktober 2016 in aanmerking komt voor een bevordering naar de rang van commies (schaal 8). De periode van arbeidsongeschiktheid kan derhalve niet (wederom) een verhindering vormen om haar met ingang van 1 oktober 2016 te bevorderen. Ook kan de periode van arbeidsongeschiktheid niet (wederom) een grond opleveren om haar bevordering te vertragen. De bestreden beschikking is derhalve in strijd het rechtszekerheids-, zorgvuldigheids-, motiverings-, gelijkheids-, en redelijkheidsbeginsel, aldus klaagster.
3.2
Aan de bestreden beslissing heeft verweerder (wederom) ten grondslag gelegd dat klaagster vanwege haar arbeidsongeschiktheid niet kon worden beoordeeld, waardoor zij op 1 oktober 2016 niet voldeed aan het vereiste van een goede beoordeling. Om deze redenen is de bevordering (naar schaal 8) met vijf maanden vertraagd. Middels het landsbesluit van 16 oktober 2018 is klaagster dan ook met ingang van 1 maart 2017 naar de rang van commies (schaal 8) bevorderd. Verweerder concludeert dat het verzoek van klaagster om met ingang van 1 oktober 2016 naar de rang van commies (schaal 8) te worden bevorderd, dan ook niet voor inwilliging vatbaar is.
Het wettelijk kader
4.1
Ingevolge artikel 13, eerste lid, van de Landsverordening materieel ambtenarenrecht (de Lma) geschieden aanstelling en bevordering, voor zover daaromtrent regelen zijn vastgesteld, overeenkomstig deze regelen.
4.2
Op grond van artikel 4 van de Bezoldigingsregeling Aruba (de BRA) dient een ambtenaar om in aanmerking te komen voor een bevordering te voldoen aan de in bijlage B opgenomen bevorderingseisen en voorts voor de vervulling van die betrekking geschikt en bekwaam te worden geacht.
4.3
Volgens de tabel voor administratieve ambtenaren gelden voor een bevordering naar commies de volgende vereisten:
C. commies (schaal 8)
a. als onder B;
b. bevordering op grond van de door de betrokkene beklede functie, welke een waardering op het niveau van commies rechtvaardigt en voorts met dien verstande dat de betrokkene reeds ten minste twee jaar dienst in de rang van adjunct-commies 1ste klasse moet hebben volbracht;
c. vacature; of
d. diploma hoger financieel bestuursambtenaar;
e. vacature; of
f. staatspraktijkdiploma voor bedrijfsadministratie (S.P.D. II);
g. vacature.
De beoordeling
5. Het gerecht stelt voorop dat de bevoegdheid van verweerder om ambtenaren al dan niet te bevorderen discretionair van karakter is. Dit brengt met zich mee dat het gebruik van die bevoegdheid door het gerecht slechts terughoudend kan worden getoetst. Bij die toetsing dient het gerecht te beoordelen of verweerder na afweging van de betrokken belangen in redelijkheid tot de bestreden beschikking heeft kunnen komen dan wel daarbij anderszins heeft gehandeld in strijd met enige rechtsregel of met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur.
5.1
Aan de bestreden beschikking ligt als enige grond voor de afwijzing van klaagsters verzoek om met ingang van 1 oktober 2016 naar schaal 8 te worden bevorderd wederom ten grondslag dat klaagster vanwege haar arbeidsongeschiktheid niet kon worden beoordeeld, waardoor zij op 1 oktober 2016 niet voldeed aan het vereiste van een goede beoordeling. Hierdoor wordt haar bevordering naar schaal 8 dan ook met vijf maanden vertraagd. Verweerder heeft ter zitting betoogd dat de bestreden beschikking van 19 maart 2019 een aanvulling is op het landsbesluit van 1 oktober 2018, waarbij klaagster reeds met ingang van 1 maart 2017 naar schaal 8 is bevorderd. Voorts stelt verweerder zich ter zitting op het standpunt dat klaagster niet over de gehele periode van 1 oktober 2014 tot 1 oktober 2016 is beoordeeld. Het gerecht overweegt als volgt.
5.2
Bij uitspraak van 2 december 2019 (AUA201900673) heeft het gerecht overwogen dat klaagster, bij een gunstige beoordeling, met ingang van 1 oktober 2016 in aanmerking komt voor een bevordering naar de rang van commies (schaal 8), en dat het vaststaat dat klaagster in de periode van 1 oktober 2014 tot 1 oktober 2016 gunstig is beoordeeld. Tegen deze uitspraak is geen hoger beroep ingesteld. Gelet hierop, staat thans tussen partijen vast dat klaagster aan de vereiste van een gunstige beoordeling voldoet om naar schaal 8 te worden bevorderd. Een verdere vertraging van de bevordering vanwege arbeidsongeschiktheid in de jaren 2014 tot en met 2016 ligt dan niet in de rede en kan derhalve niet wederom dienen als argument voor vertraging van klaagsters bevordering. Dat er beleid bestaat om in ook ingeval van een positieve beoordeling gedurende arbeidsongeschiktheid het bevorderingsmoment te vertragen, is (wederom) niet gebleken, zoals ook het gerecht in de uitspraak van 2 december 2019 over het ten tijde van het geven van de in die zaak bestreden beschikking gevoerde beleid heeft overwogen.
5.3
Gelet op het vorenstaande is het gerecht van oordeel dat verweerder zich opnieuw onvoldoende draagkrachtig gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat het verzoek van klaagster om met ingang van 1 oktober 2016 niet voor inwilliging vatbaar is. Het bezwaar is gegrond. De bestreden beschikking van 19 maart 2019 dient, wat betreft de ingangsdatum van de bevordering naar schaal 8, te worden vernietigd.
5.4
Het gerecht is van oordeel dat, gelet op het vorenstaande, aanleiding bestaat om met toepassing van artikel 85 van de La de bestreden beschikking van 19 maart 2019 te wijzigen. Het verzoek van klaagster om met ingang van 1 oktober 2016 naar de rang van commies (schaal 8) te worden bevorderd kan namelijk - nu de enige afwijzingsgrond, te weten het niet voldoen aan de vereiste van een positieve beoordeling, is komen te vervallen - niet anders dan worden toegewezen.
6. Beslist wordt dan ook als volgt.
7. Verweerder zal worden veroordeeld in de kosten van dit geding, begroot op een bedrag van Afl. 1.400,- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, waarde per punt Afl. 700, wegingsfactor 1).

UITSPRAAK

De rechter in dit gerecht:
- verklaart het bezwaar van klaagster gegrond;
- wijzigt de bestreden beschikking in dier voege dat klaagster met ingang van 1 oktober 2016 naar de rang van commies (schaal 8) wordt bevorderd;
- veroordeelt verweerder tot betaling van de door klaagster voor dit geding gemaakte kosten aan rechtskundige bijstand, begroot op Afl. 1.400,-.
Deze uitspraak is gegeven door mr. M.E.B. de Haseth, ambtenarenrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van woensdag 17 februari 2021 in aanwezigheid van de griffier.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen hoger beroep instellen bij de Raad van beroep in ambtenarenzaken. Daarbij dient de volgende termijn in acht te worden genomen:
  • Als de indiener van het hoger beroep of zijn gemachtigde bij de uitspraak aanwezig is geweest: binnen dertig dagen na de dag van de uitspraak;
  • In de andere gevallen: binnen dertig dagen na de dag van de toezending of de terhandstelling van een afschrift van de uitspraak.
Het beroepschrift moet worden ingediend bij:
De griffie van de Raad van Beroep in ambtenarenzaken
J.G. Emanstraat 51
Oranjestad
Aruba
U wordt verzocht bij het indienen van het beroepschrift het volgende in acht te nemen:
1. Leg bij het beroepschrift een afschrift over van deze uitspraak;
2. Onderteken het beroepschrift en vermeld het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener of de gemachtigde,
b. de datum van ondertekening,
c. waartegen u in hoger beroep komt,
d. waarom u het niet eens bent met deze uitspraak (de gronden van het hoger beroep).
Voor het instellen van hoger beroep is geen griffierecht verschuldigd.